‘Stijlvolle lofts gevestigd op Katendrecht, het meest roemruchte schiereiland van Nederland’ of ‘een uniek schakelpunt tussen twee werelden, de Kop van Zuid en Afrikaanderwijk’. Het contrast tussen Rotterdam-Zuid en de rest van de Maasstad wordt in brochures voor nieuwbouwprojecten op Zuid afgeschilderd als uniek en historisch cultureel erfgoed. Onder invloed van deze ‘verhipping’ verandert Feijenoord in rap tempo: sociale woningbouw moet wijken voor dure, luxe nieuwbouwprojecten die nieuwe mensen naar het gebied moeten trekken. Maar hoe voelt dit voor Rotterdammers die in ‘achterstandswijk’ Feijenoord zijn opgegroeid? IDEM-onderzoeker Inte van der Tuin ging in gesprek met professionals en jongeren van Zuid.
Op
de hoek van de Pretorialaan en de Bloemfonteinstraat trekken de felgele luifels
en vrolijk gekleurde terrasstoeltjes je naar espressobar Pretoria. Het retro
interieur valt niet langer uit de toon in deze wijk. Het winkelaanbod van
Feijenoord verandert de laatste jaren: naast Turkse slagers verrijzen er hippe
koffiezaakjes, vegan winkels en creatieve ondernemers. Een paar straten
verderop staan de panden er minder florissant bij: in de Tweebosbuurt staat een
groot aantal woningen te wachten op de sloopkogel. Een deel van de bewoners
voert nog steeds een (juridische) strijd tegen woningcorporatie Vestia. In
Feijenoord is duidelijk sprake van gentrificatie. Kort gezegd komt dat neer op opwaardering
van wijken door de komst van kapitaalkrachtige inwoners, met als gevolg een
stijging van de huur- en huizenprijzen. In Rotterdam is deze ontwikkeling
nadrukkelijk gemeentebeleid. Naast de aanpassing van het woningaanbod
stimuleert de gemeente met subsidieregelingen de vestiging van ondernemers uit
andere delen van de stad in Rotterdam-Zuid, zoals de eigenaresse van de vegan
bakkerij op de Hillelaan. Op de vraag of ze jongeren uit de buurt in dienst
heeft, is haar antwoord dat het “helaas niet is gelukt om die te vinden.”
Hoe ervaren jongeren die in Feijenoord zijn geboren en getogen deze veranderingen? Hebben zij (veelal jongeren met migratieachtergrond) het idee dat het stigma van Rotterdam-Zuid als het ‘slechte’ deel van de stad aan kracht verliest? Gaan er met de bevolkingsverandering ook andere dingen verloren? En wat krijgen zij zelf mee van deze zogenaamde ‘upgrade’ van hun wijk? Om inzicht te krijgen in de ervaringen van jongeren tussen de 16 en 30 jaar, legde ik contact met verschillende professionals die met de doelgroep werken. Ik kreeg de kanttekening dat er veel tijd en inlevingsvermogen nodig is om de ervaringen van jongeren werkelijk te begrijpen. Een terechte opmerking, want voor dit artikel zou ik niet lang genoeg de tijd hebben om onderzoek te doen. Mede hierdoor is het alleen gelukt om jongeren te spreken die een opleiding volgen. Via de professionals kwam ik namelijk als eerste met hen in contact. Toch hebben de professionals en jongeren die ik heb gesproken contact met een brede groep jongeren, die wel een afspiegeling vormen van Feijenoord. Hierdoor kreeg ik toch een interessant kijkje in de levens van jongeren in Feijenoord. “Niemand vraagt me ooit hoe het is op Zuid”, zegt een van hen. “Mensen hebben altijd allerlei aannames.”
Opgroeien in Feijenoord
De jeugdervaringen
van jongeren staan in sterk contrast met de promotieteksten over Katendrecht
als ‘hippe plek en gewilde woonwijk’ en Afrikaanderwijk als ‘intieme buurt’. Criminaliteit,
vandalisme en overlast komen al snel ter sprake. Gabriel, een welbespraakte mbo-student van 18 jaar, vertelt over de wijk
waar hij opgroeide: “Er was altijd veel geluid: je hoorde auto’s hard
rijden, mensen maakten ruzie, er werden dingen kapotgemaakt. Achteraf gezien
was het overlast, maar iedereen was eraan gewend en het voelde als iets
normaals. Ik besef dat het niet normaal is, maar ik weet: op Zuid is het wel
normaal. Zo zie ik het. Over het algemeen is die chaos niet goed, maar ik ben
er zo in opgegroeid dat het me niet meer zoveel boeit.”
Jongeren
hebben het idee dat het bijvoorbeeld in de Afrikaanderwijk rustiger is geworden
dan vroeger. De 17-jarige mbo-studente Nour zegt dat er vaker schietpartijen,
inbraken en branden waren toen zij jonger was. Zij denkt dat het gemeentebeleid
een aandeel heeft gehad in deze verandering. Door de sloop van woningen zijn mensen
die met elkaar zijn opgegroeid, onder andere in de Tweebosbuurt, uit elkaar
gehaald. “Dat is wel vervelend”, zegt ze, “maar er is minder chaos. Als je
elkaar kent en je bent er opgegroeid dan doe je dingen.” Met die ‘dingen’ doelt
ze op criminele activiteiten. Het mag rustiger zijn geworden in Feijenoord, menen
ook de professionals, maar de ‘straatcultuur’ is nog steeds vrij dominant
aanwezig. Joany Muskiet, die zich met haar Stichting Helderheid al jaren als ‘moeder
van de wijk’ inzet voor jongeren in Feijenoord, vertelt dat de thuissituatie van
jongeren van invloed is op de aantrekkingskracht die de straatcultuur op hen
heeft: “Voor het afmaken van een opleiding heb je stimulans en bemoediging
nodig. Iemand die steeds zegt: je redt het wel. Als een kind dat niet heeft en
hij zit op straat met gasten met wie hij kan chillen, dan kies je daar toch
voor. Ze weten dat je altijd geld kunt verdienen met drugs.”
Jongeren
bevestigen de invloed die ouders hebben op de mate waarin jongeren in aanraking
komen met straatcultuur. Ze vertellen dat niet alle kinderen en jongeren van
hun ouders de ruimte krijgen om zich met straatcultuur in te laten. Zo vertelt Roebia,
een 20-jarige hbo-studente, dat zij nooit buiten mocht spelen, omdat haar
moeder Rotterdam-Zuid ‘gevaarlijk’ vond. Zij denkt dat zij een uitzondering was
en dat veel kinderen juist heel vrij werden gelaten, ook als het ging om hun
schoolprestaties. Volgens Gabriel krijgt een deel van de jongeren niet van huis
uit mee dat ze allerlei mogelijkheden hebben en daardoor het idee krijgen dat
school niets voor hen is: “Ze denken: de straat is stoer, ik ga niet naar
school, school is niet voor mij weggelegd. Zeker als ze de citotoets hebben
gemaakt en zien dat ze geen havo-materiaal of hoger zijn. Dat zien ze als iets
negatiefs. Als ze havo of vwo hebben dan heb ik wel gezien dat ze soms anders
naar de wereld gaan kijken, dat ze meer van hun potentie gaan gebruiken. Omdat
ze denken: oh, ik ben slim. Maar ik zie ook mensen die havo deden of vwo en nu mbo
niveau 2. Ze zijn bezig met dealen of hebben thuis problemen en denken dat ze
het niet ver gaan brengen.”
Sociale
verbondenheid
Opgroeien
in Feijenoord heeft volgens jongeren ook positieve kanten. Veel van hen groeien
op in de nabijheid van familie en vrienden. Zij zijn over het algemeen positief
over hun wijk, zo ook de jongeren die meewerkten aan dit artikel. Het recente
kwantitatieve onderzoek Maasstad aan de monitor door de Erasmus
Universiteit onderstreept dat bewoners met lage inkomens in een buurt als
Afrikaanderwijk regelmatig veel lokaal ‘sociaal kapitaal’ bezitten en dus veel
contacten hebben in hun wijk. Deze sociale verbondenheid zorgt ervoor dat hun
wijk waardevol voor hen is. Twee jonge ondernemers die zijn opgegroeid in
Afrikaanderwijk en op Katendrecht hebben goede herinneringen aan de onderlinge
betrokkenheid. “Opgroeien in de Afrikaanderwijk was leuk”, vertelt een van hen.
“Er was een gezonde sociale controle. De deur kon je open laten staan. Andere
kant was dat er naalden lagen op een braakliggend terrein waar wij als kinderen
speelden. Maar ik had geen last van het stigma van achterstandswijk. Het is
jouw wijk en je voelt je er thuis.”
In
kwalitatief onderzoek naar de betekenis van de buurt voor jongeren met een
migratieachtergrond die opgroeien in vergelijkbare (‘achterstands’)wijken als
die in Feijenoord, komt naar voren dat sociale contacten voor hen van groot
belang zijn. Uit twee onderzoeken van antropoloog Martijn Koster en van
socioloog Patricia Wijntuin onder jongeren in Utrechtse ‘achterstandswijken’ blijkt
bijvoorbeeld dat jongeren hun wijk vaak als ‘gezellig’ karakteriseren.
‘Gezellig’ omdat zij er vrienden hebben wonen, goed contact hebben met de
buren, mensen elkaar op straat begroeten en er gezamenlijke activiteiten in de
wijk worden gedaan. Een onderzoek van sociaal geograaf Kirsten Visser, dat is
uitgevoerd in de Feijenoordse wijken Afrikaanderwijk, Bloemhof, Hillesluis,
Feijenoord en Vreewijk, laat zien dat ook hier de meeste jongeren hun wijk
positief waarderen, grotendeels vanwege de betrokkenheid van bewoners.
Hechte
contacten en vriendschappen ontstaan vooral tussen jongeren met dezelfde
levensstijl en vaak dezelfde etnische of religieuze achtergrond, toont een
recent onderzoek van Kennisplatform Integratie & Samenleving naar
identiteitsbeleving en gevoelens van binding van jongeren met een
migratieachtergrond. Logischerwijs ontstaat er gemakkelijker een hechte band als
jongeren gedeelde normen en waarden hebben en elkaar begrijpen. Een verbindende
factor binnen wijken in Feijenoord die etnische en religieuze verschillen
overstijgt, is de gedeelde straattaal en -cultuur, die in gesprekken met
jongeren en professionals uit Feijenoord ter sprake komt. Jongeren vertellen
dat die manier van praten zo vertrouwd is dat ze soms niet eens beseffen dat ze
straattaal gebruiken en geen Standaardnederlands. Pas als ze merken dat ze niet
door iedereen worden begrepen, hebben ze dit door. Zo’n gedeelde taal schept een
band, die volgens Muskiet voor een groot deel van de jongeren ook op een
gedeelde ervaring is gebaseerd: “Sinds ik mij voor jongeren van de straat ben
gaan inzetten heb ik ontdekt dat zij hun eigen cultuur hebben ontwikkeld; de
straatcultuur. Als ze elkaar ontmoeten zeggen ze ook altijd: hee niffo,
broer, hoe gaat het, geven ze elkaar een box, een brasa. Ik wilde weten
wat de band was die hen bij elkaar bracht en door de jaren heen heb ik dat
ontdekt: het was afwijzing, door ouders, door de maatschappij. Want je hebt
allerlei jongeren van elke cultuur, ze hebben die band met elkaar. Dat vind ik
bijzonder.”
Trots
op hun wijk
Jongeren
delen ook hun trots op de wijk en het gebied waar ze wonen. Jongeren houden van
hun omgeving, benadrukt Muskiet: “Mijn overleden zoon had het altijd over
Zuidzijde, 5314 – de zone van de metro. Zo trots zijn ze.” Muskiet is de moeder
van rapper Helderheid, die in 1995 samen met een aantal andere rappers uit Zuid
de Tuigcommissie oprichtte. De Tuigcommissie introduceerde het gebruik van 5314
in rapteksten, geïnspireerd door graffiti-artiesten die het spoten, staat in de
publicatie Roffa 5314. Sindsdien is de metrozone van Rotterdam Zuid populair
bij jongeren die aan anderen duidelijk willen maken wat hun ‘terrein’ is. Ook
het bovengenoemde onderzoek in Feijenoord laat zien dat jongeren over het
algemeen trots zijn op hun wijk en zich (sterk) identificeren met deze plaats
en de gemeenschap. Hun wijk is meestal één van hun favoriete plekken in
Rotterdam. Opnieuw komt in het onderzoek hun identificatie met de zone van het
openbaar vervoer, 5314, naar voren als uitdrukking van hun trots. Het getal
5314 komt regelmatig terug in graffiti-tags, op muren in toiletten, op
schooltassen en in statussen op sociale media. Deels is de trots van jongeren volgens
onderzoeker Visser een reactie op de negatieve beeldvorming over Feijenoord en
Rotterdam-Zuid in het geheel. Zij zijn zich bewust van het beeld van
‘probleemwijk’ en ‘achterstandsbuurt’ dat veel buitenstaanders hebben. Dit doet
echter weinig af aan hun eigen identificatie met hun wijk. Mogelijk versterkt
de beeldvorming deze identificatie volgens de onderzoeker juist.
Verdwijnt
de leefwereld van jongeren?
Op dit
moment is de gentrificatie in het gebied Feijenoord nog grotendeels
geconcentreerd in de wijken langs de Maas. De transformatie van Katendrecht is
het opvallendst. De jonge ondernemer die er is opgegroeid en veel met jongeren
werkt, vindt dat het schiereiland wordt ‘gehypet’ en zegt dat jongeren die er
wonen “niets hebben” aan de veranderingen. Volgens hem pakken de veranderingen
juist negatief voor hen uit: “Jongeren zien hun leefwereld kleiner worden. De
plekken waar ze vroeger speelden verdwijnen. Er wordt heel veel gebouwd. Nieuwe
bewoners lopen met een boog om jongeren heen. Daarvan zijn zij zich bewust: ‘We
weten wel hoe ze naar ons kijken.’”
Ook
in andere delen van Feijenoord verdwijnen parkjes om plaats te maken voor dure
huizen en appartementen. De nieuwe bewoners die deze woningen kunnen betalen hebben
over het algemeen een totaal andere belevingswereld dan de jongeren die in
Feijenoord zijn geboren en getogen. “En van beide kanten geldt: onbekend maakt
onbemind”, zegt een professional. Uit eerder onderzoek van Martijn Koster
blijkt dat jongeren, die zelf vooral in sociale woningbouw wonen, de delen van
de wijk met koopwoningen niet beschouwen als ‘hun wijk’. Sociale contacten zijn
heel belangrijk voor hun beleving van de wijk. Op basis van die contacten
identificeren zij zich wel of niet met delen ervan. Door sloop van sociale
huurwoningen en de bouw van woningen in een hoger segment worden in zekere zin
delen van de wijk afgenomen van jongeren. Nour, die grotendeels bij haar tante
in Afrikaanderwijk is opgegroeid, beschrijft hoe zij de herstructurering van de
wijk ervaart: “Mijn oom woonde in de Tweebosbuurt, die wordt gesloopt, en hij
is nu verhuisd naar Ridderkerk. Hij is daar wel tevreden. De verbouwing van
Afrikaanderwijk moet nog beginnen, maar het is al wel veranderd doordat er veel
mensen zijn verhuisd. Er moeten wel dingen worden veranderd, maar ik vind het
niet leuk. Het is toch je jeugd.”
Stigma
van Rotterdam-Zuid
Hoe
positief de wijken van Feijenoord in het promotiemateriaal voor
nieuwbouwprojecten ook worden gepresenteerd, aan de negatieve invloed die het
stigma van Zuid heeft op de levens van jongeren die er zijn opgegroeid lijkt
weinig veranderd. Sterker nog, zij lijken nadeel te ondervinden van het stigma,
terwijl het van witte bewoners met een goed inkomen en nieuwbouwwoning vanzelf
afglijdt. Door reacties van anderen en berichtgeving in de media, beseffen de
jongeren goed dat zij zijn opgegroeid in een impopulair deel van de stad. Mbo-studenten
vertellen dat zij met de negatieve beeldvorming over Zuid werden geconfronteerd
toen zij in een ander deel van de stad naar school gingen. “Iedereen kwam bijna
uit Noord en leerlingen keken mij gelijk aan toen ze hoorden dat ik uit Zuid
kwam”, vertelt Gabriel over zijn ervaring op een middelbare school in Rotterdam
Noord. “En dan begin je je te schamen dat je in Zuid woont. Een weekje werden
er ook grappen gemaakt van: je woont in Zuid, je bent arm hè. Zulke dingen.”
Roebia
ging in Barendrecht naar een ‘witte school’. Daar werd ze gepest. Medeleerlingen
schreeuwden onder andere ‘Rotterdam Zuid’ naar haar. Zelfs mbo-docenten reageerden
met opmerkingen als “getto hoor”, toen Nour vertelde dat zij in Zuid woont. De mbo-studenten
vertellen verder dat medestudenten die in andere delen van de stad wonen vaak
niet in Zuid willen “chillen”. Ze zijn nooit naar Rotterdam-Zuid geweest en
willen er ook niet heen. Nour is bang dat het voor haar moeilijker zal zijn om
na haar opleiding een baan te vinden. “Soms denk ik wel dat het moeilijk gaat
worden om werk te zoeken omdat ik in Zuid woon”, vertelt ze. “Ik denk dat
iemand die in Kralingen woont eerder wordt aangenomen dan ik. Dat weet ik niet
zeker, maar ik heb dat gevoel.”
Jongeren
hebben het idee dat de negatieve associaties die mensen hebben bij Zuid, zoals
criminaliteit en drugsgebruik, invloed hebben op het beeld dat anderen van hen
hebben. Een recent onderzoek van stadsgeograaf Fenne Pinkster naar de
stigmatisering van de Amsterdamse Bijlmer bevestigt dat bewoners inderdaad last
kunnen hebben van negatieve beeldvorming over hun wijk en dat herstructurering
hier (op korte termijn) weinig aan verandert. Ook laat het zien dat er
verschillen zijn in de mate waarin bewoners door een ruimtelijk stigma worden
geraakt. Juist bewoners met een kwetsbaardere positie hebben meer last van zo’n
stigma, dat bestaat uit verschillende dimensies: een raciale, sociale en een
materiële. Zo is het stereotiepe beeld van een bewoner van de Bijlmer iemand
met een donkere huidskleur met een inkomen uit een uitkering die woont in een
sociale huurwoning. Hoe meer overeenkomsten iemand met dit stereotype beeld
heeft, hoe meer die persoon last heeft van het stigma en in allerlei situaties moet
bewijzen anders te zijn.
Aandacht
voor jongeren
Jongeren
mogen warme herinneringen hebben aan Rotterdam-Zuid, het negatieve imago is deels
nog steeds gebaseerd op de realiteit. Veel jongeren die er opgroeien bevinden
zich in een kwetsbare positie en verbetering van hun situatie is wenselijk. De
huidige herstructurering van wijken in Feijenoord lijkt voor hen echter weinig
op te leveren. Twee professionals zijn van mening dat beleidsmakers vooral zijn
gericht op het verbeteren van de statistieken over wijken, zoals cijfers over
inkomen, woningvoorraad en veiligheid, waarin “welvarende mensen de problemen
van mensen die het minder hebben overschaduwen”. Gabriel ziet herstructurering –
in lijn met een deel van de wetenschappers die zich bezighouden met gentrificatie
– niet als oplossing maar als verplaatsing van de situatie: “Ik vind dat je
iets moet doen voor de arme mensen die in goedkope huizen wonen, in plaats van
ze weg te sturen naar de rand van de stad of andere gemeenten.”
Verschillende
professionals en jongeren vertellen dat er onder bewoners van Feijenoord een
gedeeld gevoel bestaat, namelijk dat de huidige materiële investeringen niet
voor hen worden gedaan. Het valt hen op dat (welzijns)organisaties die zich
voor bewoners inzetten vaak van buitenaf komen. Niet voor niets bestaat de
uitspraak: ‘Wat je doet voor Zuid, zonder Zuid, is tegen Zuid.’ Muskiet is
ervan overtuigd dat deze aanpak niet werkt. “Er komen hier allerlei
organisaties die ons komen vertellen hoe we het moeten doen, want zij hebben
gestudeerd”, zegt ze. “Maar ze kennen die jongens niet en die jongeren van hier
die vertrouwen dat niet, want die weten: jij bent nieuw hier, je komt hier
werken en verdient je geld en om vijf uur ben je weer weg. En natuurlijk zien
ze dat het altijd witte mensen zijn die ze hiernaartoe sturen. Op zich moet dat
niets uitmaken, maar als zij dat iedere keer zien, dan denken ze wel: hé, waar
zijn die mensen met mijn kleurtje die mij komen vragen hoe het is in die wijk.
Dat maakt uit, zeker weten.”
Uit privacyoverwegingen zijn de namen van de jongeren gefingeerd.
Geraadpleegde
bronnen
Day, M. en M. Badiou (2019). Geboren en getogen. Onderzoek naar de identiteitsbeleving en gevoelens van binding van jongeren met een migratieachtergrond. Utrecht: Kennisplatform Integratie en Samenleving. Engbergsen, G., G. Custers, I. Glas en E. Snel (2019).
Maasstad aan de monitor. De andere lijstjes van Rotterdam. Rotterdam: Erasmus Universiteit.
Koster, M. (2011). ‘Gezellig, gewend en de misvatting van de gemengde wijk: jongeren over Overvecht’ in: G. Bolt, R. van Kempen en M. Koster (red.) Jongeren, wonen en sloop. Stedelijke herstructurering gezien door de ogen van jongeren. Den Haag: Nicis Institute.
Pinkster, F., M. Ferier en M. Hoekstra (2019). ‘Het hardnekkige stigma van de Bijlmer.’ Online: Sociale Vraagstukken.
Visser, K., G. Bolt en R. van Kempen (2015). ‘Come and live here and you’ll experience it’: youths talk about their deprived neighbourhood, Journal of Youth Studies 18:1.
Wijntuin P. (2019). “Mijn buurt is leuk en gezellig!” De betekenis van de buurt voor Marokkaans-Nederlandse jongeren in achterstandswijken. Nijmegen: Radboud Universiteit.
Stuk Rood Vlees Podcast, aflevering 34 – Stadsgeografie en de stigmatisering van wijken, met Fenne Pinkster via stukroodvlees.nl
De
Rotterdamse burgemeester Ahmed Aboutaleb heeft deze week in de gemeenteraad
zijn excuses aangeboden aan de nabestaanden van de 16-jarige Hümeyra, die eind
vorig jaar door haar ex werd doodgeschoten. Niet omdat de burgemeester
eindverantwoordelijke is, maar omdat hij zich verantwoordelijk voelt voor het
(dodelijke) geweld tegen Hümeyra en vele andere vrouwen in de stad. Eind vorig
jaar, na de stille tocht tegen geweld tegen vrouwen die werd georganiseerd door
RADAR, Dona Daria, SPIOR en Emancipator, werd de werkgroep ‘Stop geweld tegen
vrouwen’ in het leven geroepen. IDEM stelt vijf vragen aan Martha Louis,
beleidsadviseur van de gemeente, die deel uitmaakt van deze werkgroep.
1. Wat heeft de werkgroep ‘Stop geweld tegen vrouwen’ tot nu toe gedaan?
Onze
belangrijkste taak is een beweging op gang zien te brengen in de stad van
mensen die vinden dat geweld tegen vrouwen nu écht moet stoppen. Dat is onze
kernboodschap en die moet breed gedragen worden. Dat lijkt een open deur, maar
we kunnen de boodschap niet vaak genoeg herhalen. Als werkgroep willen we ons
heel erg duidelijk profileren: geweld tegen vrouwen is niet acceptabel en moet
stoppen.
De eerste
stap is het maatschappelijke debat stimuleren. Hiervoor moeten we het taboe op partner-
en huiselijk geweld zien te doorbreken. Er is nog heel veel schaamte, daarom
moeten we tegen vrouwen in een gewelddadige relatie zeggen: ‘Je bent niet de
enige, er is niets waarvoor je je hoeft te schamen.’
De
werkgroep bestaat uit politie, de hulpverlening Veilig Thuis, gemeenteraadsleden
en maatschappelijke organisaties. Bestuurlijk gezien is wethouder Bokhove
(Jeugd) de trekker van het project, maar ook wethouder Wijbenga (Samenleven) is
nauw betrokken bij de werkgroep. Maar de belangrijkste vertegenwoordigers in de
werkgroep zijn de ervaringsdeskundigen: voormalige slachtoffers van geweld en
ook nabestaanden. Want helaas zijn er ook dodelijke slachtoffers te betreuren,
zoals Hümeyra. Hun ervaringen zijn van groot belang. Daar moeten we veel meer
gebruik van maken, er valt veel van ze te leren.
2. Wat doet de gemeente verder om geweld tegen vrouwen te stoppen?
Als
gemeente zijn we nauw betrokken bij de werkgroep. Ik ben een van de ambtenaren
in de werkgroep en wij zorgen voor de verbinding tussen maatschappelijke
organisaties en het stadsbestuur. Achter de schermen ondersteunen we het proces
van de werkgroep, er is namelijk veel werk mee gemoeid.
Daarnaast zorgen
we ervoor dat het onderwerp geagendeerd blijft op de politieke agenda. De (sociale)
veiligheid van onder meer meisjes en vrouwen is een belangrijk speerpunt van
dit College. Geweld tegen vrouwen is namelijk een vergaande uiting van een veel
breder maatschappelijk probleem, namelijk ongelijkheid tussen mannen en vrouwen.
Die ongelijkheid is bijvoorbeeld te zien in de loonkloof tussen mannen en
vrouwen, en de financiële afhankelijkheid van vrouwen.
We zetten ook
in op goede hulpverlening en nazorg. Uit het vernietigende rapport over de
hulpverlening rond de zaak van Hümeyra blijkt dat dit veel beter moet met name in
de afstemming tussen de verschillende partijen. Daarnaast worden er trainingen
gegeven aan politieagenten, om meldingen van geweld tegen vrouwen niet alleen
serieus te nemen, maar er ook actief wat mee te doen. Agenten moeten zich
bijvoorbeeld beter bewust zijn van de situatie van een vrouw die aan de balie
komt: op dat moment is er namelijk al heel erg veel gebeurd. Ook rekening
houden met het psychologische mechanisme dat speelt bij vrouwen die terugkeren
naar hun gewelddadige partner is daarbij van belang, het is als een soort
verslaving. Daar moeten agenten wel voor open staan, ook al begrijpen ze de
complexe processen die hiermee samenhangen misschien niet helemaal. Het is heel
iets anders dan “boeven vangen”. Daarbij is ook cultuursensitiviteit
van belang. Dit geldt voor alle organisaties die te maken hebben met de
problematiek.
3. Hoe groot is het probleem eigenlijk in Rotterdam?
In 2018
zijn zo’n kleine 8000 incidenten van huiselijk geweld in Rotterdam bij de
politie bekend. We weten dat de cijfers in Rotterdam iets hoger liggen dan het
landelijke gemiddelde. En die landelijke cijfers zijn al schrikbarend. Van alle
vrouwen in Nederland maakt 45 procent ooit fysiek of seksueel geweld in haar
leven mee. Bijna 73 procent is ooit seksueel geïntimideerd. Een op de vijf
vrouwen is ooit fysiek mishandeld door haar partner of ex-partner. De dader is in bijna alle gevallen een man. Vaak
wordt het fysieke of seksuele geweld gepleegd in huis, wat eigenlijk voor
iedereen een veilige plek zou moeten zijn. En tegenwoordig is er ook stalking
en cybergeweld, waar vooral veel meiden en jonge vrouwen mee te maken krijgen.
Kortom, er komen steeds meer manieren bij om vrouwen geweld aan te doen.
4. Op 25 november vindt het Dialoogdiner van de werkgroep plaats, waarin verder wordt nagedacht over manieren om geweld tegen vrouwen te stoppen. Is daarmee de taak van de werkgroep afgerond?
Integendeel,
dan begint het pas. Afgelopen jaar hebben we geprobeerd om met alle partijen
samen zoveel mogelijk ideeën op te halen die kunnen bijdragen om het probleem
van geweld tegen vrouwen zo effectief mogelijk aan te pakken. In de
voorverkenning hebben we een inventarisatie gemaakt van mogelijke activiteiten.
Met al deze inzichten maken we een ‘agenda van de toekomst’. We kijken wat
maatschappelijke organisaties kunnen doen, maar ook wat we in het reguliere
beleid moeten aanpassen om deze hardnekkige problematiek aan te pakken. Hierin
maken we een doorlopende lijn in het beleid: van emancipatiebeleid, beleid bij aanpak
huiselijk geweld en aanpak seksueel geweld tot de aanpak schadelijke
traditionele praktijken.
Aan de
voorkant staat preventie centraal. Door het faciliteren van bijvoorbeeld
empowermenttrajecten (versterking weerbaarheid). Zo wordt op scholen in het vak
burgerschap bijvoorbeeld aandacht besteed aan onderwerpen zoals discriminatie
en gelijkwaardigheid van man en vrouw. Hoe kijken jongens tegen meisjes aan en
andersom, zou een afgeleide daarvan kunnen zijn. Bewustwording is daarbij van
groot belang. Beseffen jongens wel welk
effect het kan hebben wanneer je een meisje op straat naroept?
Aan de achterkant werken we hard aan de aanpak van het probleem. Zo
proberen we straatintimidatie aan te pakken met het zogenoemde ‘sisverbod’, wat
je trouwens ook direct kan melden via de Stop App. We doen mee aan het project
‘Veilige Steden’ in samenwerking met het ministerie van Onderwijs, Cultuur en
Wetenschap; het doel van het
programma is om de sociale veiligheid van (kwetsbare Rotterdammers en in het
bijzonder Rotterdamse vrouwen en meisjes op straat en in het publieke domein
(bijv. in de horeca of het openbaar vervoer) te
verhogen Kortom, als gemeente ondernemen we van alles om geweld tegen vrouwen
een halt toe te roepen.
5. Voor vrouwen die in een gewelddadige relatie zitten is het vaak heel lastig om daar uit te stappen. Wat is uw advies aan hen?
Hoe
moeilijk het ook is, probeer toch het geweld te bespreken met je naaste
omgeving. Het is een taboe dat doorbroken moet worden. Weet dat je je er niet
schuldig over hoeft te voelen, want je bent lang niet de enige. Probeer het
patroon te doorbreken door erover te praten, zet je over die schaamte heen. Als
het om stalking gaat, bespreek het met je buren als je stalker een contact- of
straatverbod heeft, zodat ook zij weten dat hij niet in de straat mag komen.
Aan de andere kant is het ook van belang om vermoedens van huiselijk geweld bij
de buren te melden. Dit kan ook anoniem. Het is tenslotte een misdrijf dat wordt
gepleegd. Tot slot: De omvang en ernst van geweld tegen vrouwen in Nederland
duiden op een groot maatschappelijk probleem met consequenties op het gebied
van veiligheid, openbare orde en volksgezondheid. Geweld tegen vrouwen hangt
samen met de verschillen in maatschappelijke positie van vrouwen en mannen, de
daarmee samenhangende stereotypering en hardnekkige sociale en culturele
legitimeringen van geweld. Een gendersensitieve aanpak is noodzakelijk om
geweld tegen vrouwen te voorkomen en te bestrijden.
Zorginstellingen en welzijnspartijen kunnen niet zonder vrijwilligers. Toch is het voor veel organisaties lastig om hen te vinden. Ook in Rotterdam zijn er tal van organisaties waar vrijwilligers niet bepaald de deur platlopen. Ondanks dat bijna de helft van de Rotterdammers een vorm van vrijwilligerswerk doet, ervaren verschillende partijen een vrijwilligerstekort. Behalve House of Hope, een sociaal initiatief in Beverwaard. IDEM-onderzoeker Larissa Chantre gaat op zoek naar het ‘geheim’ van deze organisatie: hoe komt het dat zij zelfs ‘nee’ moeten verkopen aan nieuwe vrijwilligers?
Enkele tafels staan her en der in de ruimte, met eenvoudige schoolstoeltjes eromheen. In de hoek is een minikeukentje geïnstalleerd, waar het koffiezetapparaat langzaam filterkoffie uitsputtert. Langs de ramen staat een lange tafel, met een rij computers waar hipsters hun neus voor zouden ophalen. Midden in de ruimte staat een bank met grijze kussens. En een paar gele, om het geheel nog iets van kleur te geven. De woorden ‘huiskamer’ en ‘gezellig’ zijn niet de eerste typeringen die in me opkomen als ik binnenstap. Maar de geur van verse koffie en het warme onthaal van de vriendelijke vrijwilligers zorgen voor een fijn gevoel.
De Huiskamer,zoals de ruimte genoemd wordt, van Stichting House of Hope bevindt zich op de eerste etage van Huis van de Wijk ‘De Focus’, middenin de wijk Beverwaard. Naast de Huiskamer heeft de stichting enkele lokalen tot haar beschikking om lessen te geven. Het kantoor, dat gedeeld wordt met het Leger des Heils, wordt vooral door de drie betaalde medewerkers bezet. De 144 andere ‘hulpverleners’ van House of Hope werken stuk voor stuk op vrijwillige basis. Zo zijn er vrijwilligers die taalles geven, ondersteuning bieden bij de vrouwen- en mannengroepen, taken vervullen als gastvrouw of -heer of deel uitmaken van de klussendienst.
Kerkelijke oorsprong
Hoewel religie geen expliciete rol meer speelt, is House of Hope ontstaan uit de op Zuid gevestigde kerken. Dat de kerk maatschappelijk actief is in de wijk, was echter lange tijd niet vanzelfsprekend. ‘Er staan zes kerken, maar geen van hen is van relevantie voor de wijk’, waren de harde woorden in een rapport van de deelgemeente Charlois in 2001. De kerkelijke gemeenschap op Zuid gaf de deelgemeente geen ongelijk. Ook zij vonden dat de kerken te weinig investeerden in de samenleving of de sociale problematiek in de wijk. Om die reden heeft een aantal mensen uit de International Christian Fellowship Rotterdam (ICF) gezamenlijk een project opgezet met als doel om ‘meer leven in de wijk’ te creëren. Hieruit is House of Hope ontstaan. Nu is House of Hope een zelfstandige organisatie, al is er nog wel een samenwerkingsverband met ICF Rotterdam. Daarnaast is de christelijke grondslag terug te vinden in het dagelijks werk, bijvoorbeeld in de sfeer waarin mensen liefdevol en met respect worden benaderd. De organisatie gebruikt niet voor niets de metafoor van een ‘Levenshuis’. Zo omschrijft House of Hope zichzelf in haar jaarverslag als “een bouwbedrijf dat aandacht heeft voor de levenshuizen van mensen. Deze hebben soms scheuren, brokken en achterstallig onderhoud. Een huis helpen renoveren kost tijd en vraagt doorzettingsvermogen. Ook moet je naar het totaalplaatje kijken: gezondheid, basisbehoeften, persoonlijk welzijn, relaties en een zinvol leven. Want de vloer oplappen terwijl het dak nog lekt, heeft weinig zin.”
Om deze hulp te realiseren probeert de organisatie
in te spelen op de behoeften van bewoners uit de wijk. Op basis van deze
behoeften en met de focus op het ‘totaalplaatje’, worden verschillende
activiteiten opgezet. Voorbeelden hiervan zijn het inloopspreekuur waar
bewoners een beroep kunnen doen op maatschappelijk werk en activiteiten voor
vrouwen, mannen en kinderen om ontmoeting en uitwisseling van ervaringen te
bevorderen. Met ‘naastenliefde’ als uitgangspunt, probeert House of Hope een
familiesfeer te creëren tijdens de activiteiten. “In deze setting mogen mensen
zichzelf zijn, kunnen ze even op adem komen en mogen ze ervaren dat ze van
waarde zijn”, beschrijft de organisatie in zijn jaarplan.
Bij de verschillende activiteiten die
House of Hope faciliteert zijn veel vrijwilligers en wijkbewoners betrokken.
Een groot deel van hen vervult meerdere taken, soms zelfs op dezelfde dag.
Hoewel dit geen eis is, vinden veel vrijwilligers het juist prettig dat zij aan
verschillende activiteiten kunnen bijdragen. De mogelijkheid om te variëren in
taken is voor hen van groot belang. Volgens de Vereniging Nederlandse
Organisaties Vrijwilligerswerk (NOV) en het kenniscentrum Vrijwilligers aan Zet
zorgt variatie in taken voor binding met een organisatie. De vrijwilligers van
House of Hope herkennen dat. “Door bij verschillende activiteiten actief te
zijn kan ik werken aan mijn Nederlandse taal. Ik ontmoet veel mensen waardoor
ik leer over anderen en mezelf. Ook leer ik hoe ik anderen kan helpen”, legt
Fatima uit.
Echter, niet alle vrijwilligers nemen verschillende taken op zich en dit is ook zeker niet verplicht. Het heeft vooral te maken met het ‘vertrouwen in eigen kunnen’ en hoe vrijwilligers bij House of Hope zijn binnengekomen. Zo zijn sommigen er nog niet klaar voor om verschillende functies op zich te nemen. Er wordt dan voor gekozen om te beginnen met één specifieke taak, waarna vrijwilligers met de tijd – afhankelijk van interesses en opgedane vaardigheden – kunnen opklimmen. House of Hope probeert vrijwilligers hierin in te ondersteunen en hen te motiveren door scholing en trainingen aan te bieden.
Van hulpvrager naar hulpgever
“Toen ik binnen kwam bij House of Hope
sprak ik slecht Nederlands, had ik weinig sociale vaardigheden en was mijn
leven niet op orde”, vertelt Mohamed, terwijl we een kopje koffie drinken in
een van de spreekkamers. “Ik deed niks en was erg geïsoleerd en eenzaam. Bij
House of Hope kreeg ik hulp bij mijn problemen. Ze vroegen mij om ook te werken
als gastheer, zodat ik kon oefenen met de taal. Toen ik beter Nederlands sprak
en had gewerkt aan mijn problemen, ben ik gaan helpen bij de formulierendienst.
Zes jaar later ben ik de spil in het klussenteam. Ik heb hier echt kunnen
groeien, ben bijna elke dag aan het werk en voel me minder geïsoleerd.” Er
verschijnt een trotse glimlach op zijn gezicht. Het verhaal van Mohamed staat
niet op zichzelf. De meeste vrijwilligers komen bij House of Hope terecht
vanwege een hulpvraag. Deze kan variëren van hulp nodig hebben bij een brief
lezen, tot ernstige problematiek.
House of Hope wordt door het merendeel van
de hulpvragers gevonden via mond-tot-mondreclame. Doorverwijzing vanuit andere
instanties gebeurt minder vaak. Afhankelijk van de hulpvraag, bekijkt de
organisatie of vrijwilligerswerk betekenisvol kan zijn voor de hulpvrager. Veel
cliënten starten vrijwel direct met vrijwilligerswerk. De vrijwilligersfuncties
die zij beoefenen, brengen niet al te veel verantwoordelijkheden met zich mee.
Daarnaast gaat het vaak om een klein aantal uur per week. “Een hersteltraject
noemen wij het”, legt vrijwilligerscoördinator en teamleider Yvonne uit. “Door
te werken aan problemen en tegelijkertijd vrijwilligerswerk te verrichten
kunnen zij zich beter ontwikkelen. Dit draagt bij aan een sneller proces als
het gaat om verbetering van iemands positie in de samenleving.” Door van
‘hulpvragers’ ‘hulpgevers’ te maken worden volgens House of Hope kleine stapjes
gemaakt om hen (weer) te laten deelnemen aan de maatschappij.
De vrijwilligers staan vierkant achter
deze manier van werken. “Ik ben zo goed geholpen toen ik problemen had”,
vertelt Fatima. “De mensen die hier werken, werken vanuit hun hart. Je wordt
net zo lang geholpen totdat iets daadwerkelijk is opgelost, ook wanneer je
eenmaal bent gestart als vrijwilliger. Ik wil gewoon graag iets terug doen voor
anderen en de hulp die je hebt ontvangen weer doorgeven.”
Meer
dan alleen vrijwilligerswerk, meer dan alleen een vrijwilliger
Naast dankbaarheid, heerst een sterk
gevoel van loyaliteit bij de vrijwilligers. Enerzijds voelen zij zich loyaal
naar hulpvragers uit de buurt, omdat zij op de hulp van vrijwilligers
‘wachten’. “Zodra ik bericht krijg van een klus, ben ik daar”, legt Mohameduit.
“De mensen die vragen naar klussenhulp hebben niemand of kunnen het niet meer
zelf. Je kan ze dan niet laten wachten. Het voelt goed dat ik ze kan helpen.”
Deze loyaliteit kan voortkomen uit de betekenisvolle relaties die vrijwilligers
kunnen opbouwen met andere hulpvragers. Volgens Lucas Meijs, hoogleraar
Strategische Filantropie & Vrijwilligerswerk’, delen vrijwilligers vaak kenmerken
met de mensen die zij helpen, is er een grotere persoonlijke betrokkenheid en
is het contact informeler. Dit is ook het geval bij de vrijwilligers van House
of Hope: zij delen het kenmerk ‘hulpvrager’, kampen wellicht met vergelijkbare
problematiek en kiezen er uiteindelijk zelf voor om vrijwilliger te worden
waardoor zij persoonlijk meer betrokken zijn. Anderzijds voelen de
vrijwilligers ook een loyaliteit naar House of Hope. Deze loyaliteit heeft
vooral te maken met het idee dat ze iets terug moeten doen voor de organisatie,
als dank voor de hulp en begeleiding die zij hebben ontvangen.
De vrijwilligers geven echter ook andere
redenen om vrijwilligerswerk te doen. Het komt steeds neer op contact. “Het gaf
mij de mogelijkheid om mensen te leren kennen en deze contacten te
onderhouden”, zegt Astrid. “Ik heb een familie erbij gekregen.” Met het woord
‘familie’ doelen de vrijwilligers op een warme, liefdevolle groep die begrip
heeft voor de situatie waar sommigen inzitten en waar iedereen elkaar als
gelijke behandelt. Deze groep bestaat niet alleen uit collega-vrijwilligers,
maar ook de betaalde krachten worden genoemd als onderdeel van deze groep. Dit
is een positief gegeven, daar onderzoek heeft uitgewezen dat het hebben van een
sociaal netwerk zorgt voor ondersteuning en een vangnet, vermindering van
stress en andere mentale klachten. Daarbij vergroot het de kans om tegenslagen
te kunnen verwerken. Het lijkt alsof het gevoel dat de organisatie bij de
vrijwilligers oproept een belangrijke rol speelt in waarom zij verbonden zijn
aan House of Hope. En verbonden blijven, zelfs als de wens om door te stromen
naar betaald werk in vervulling gaat.
Ligt
het gevaar van overvraging op de loer?
Wel rijst de vraag of het beschreven
gevoel van dankbaarheid, loyaliteit, familiariteit en het
‘hulpvrager-hulpgeverprincipe’ niet leidt tot overvraging van de vrijwilliger.
Uit onderzoek van de Universiteit voor Humanistiek en de NOV blijkt dat 51% van
alle vrijwilligers druk en overbelasting ervaart. Het gaat dan met name om
vrijwilligers in de sector zorg en welzijn, dus bij gelijksoortige organisaties
als House of Hope. Deze druk komt enerzijds door de bezuinigingen die gepaard
gingen met de decentralisatie zorg, werk en jeugdhulp in 2015, wat onder andere
heeft geleid tot complexere hulpvragen van cliënten. Anderzijds kunnen
werkzaamheden, zoals één-op-éénbegeleiding en crisissituaties, confronterend
zijn voor vrijwilligers. Dit kan ervoor zorgen dat ‘vrijwilligers weleens over
hun eigen grenzen heen gaan en hun draagkracht oprekken’, menen de
onderzoekers.
Als het leeuwendeel van de vrijwilligers
van House of Hope zelf de nodige problemen heeft, is hun (emotionele)
draagkracht dan wel voldoende om als vrijwilliger aan de slag te gaan? Het
sterke gevoel van dankbaarheid en loyaliteit, in combinatie met onvoldoende
draagkracht, zou ertoe kunnen leiden dat ook zij over hun eigen grenzen gaan.
Immers, tegen een familielid zeg je niet zomaar ‘nee’ en zet je sneller dat ene
stapje extra.
House of Hope lijkt hier vanuit
organisatorisch oogpunt rekening mee te houden, ook al zet de organisatie
expliciet in op deze familiale setting. De beroemde uitspraak
‘vrijwilligerswerk is vrijwillig, maar niet vrijblijvend’, neemt House of Hope
niet te letterlijk. Met vrijwilligers die afwezig zijn, wordt namelijk niet
heel streng afgerekend. “Uiteraard zijn er afspraken”, licht Yvonne toe. “De
vrijwilligers kunnen niet komen en gaan as they please, want wij werken
namelijk ook voor anderen in de wijk. Zij rekenen op ons. Tegelijkertijd moeten
vrijwilligers fouten kunnen maken en hiervan kunnen leren. In plaats van
straffen uitdelen, gaan wij veel liever het gesprek aan over waarom zij afwezig
waren.” Met het oog op uitstroom naar de betaalde arbeidsmarkt, vindt House of
Hope het belangrijk om in te zetten op vaardigheden zoals verantwoordelijkheid.
“Als je werkt voor een baas kun je namelijk ook niet zomaar wegblijven”, vult
Yvonne aan. “Maar we houden rekening met het feit dat sommige vrijwilligers ook
de nodige problemen hebben en dus niet altijd in staat zijn om de gevolgen van
wegblijven te overzien.”
Geen
beleid, maar cultuur
Het uiten van waardering is belangrijk bij House of Hope. “Onze vrijwilligers zijn meer dan alleen vrijwilligers en dat is dan ook iets wat we graag aan hen willen laten zien. Oprechte aandacht geven aan onze vrijwilligers: daar staan wij voor”, bepleit Yvonne. Deze ‘oprechte aandacht’ uit zich in de vorm van activiteiten uitsluitend voor vrijwilligers, zoals het verkennen van een andere stad of een barbecue. Maar ook een kaartje en een bloemetje als iemand ziek is of een kleinigheidje met een verjaardag dragen bij aan de ‘familieband’. “Vrijwilligers ervaren niet alleen dat ze gezien worden als ze actief zijn, maar ook dat ze gemist worden als ze er niet zijn.”
Vrijwilligers die een groot aantal uren
per week betrokken zijn en/of extra verantwoordelijkheden hebben in hun werk
bij House of Hope, krijgen naast de reguliere vormen van waardering een
vrijwilligersvergoeding. De teamleider legt uit dat deze niet bedoeld is om
vrijwilligers te werven of te behouden. Om die reden wordt de hoogte van de
vergoeding ook niet kenbaar gemaakt in vacatures of tijdens gesprekken over
vrijwilligerswerk. “We doen dit juist om een beetje extra waardering te tonen”,
legt Yvonne uit. “Ook geloven wij dat een vergoeding kan helpen om
vrijwilligers te stimuleren in hun verantwoordelijkheden, doorontwikkeling te
bevorderen en het gat tussen vrijwilligerswerk en betaald werk te verkleinen.”
Het uiten van waardering en het bieden van
een passende beloning is persoonlijk en dus maatwerk. Volgens het Centrum voor
Dienstverlening (CVD) is het dan ook van belang om in te spelen op de
persoonlijke wensen van vrijwilligers. Hoe kijken de vrijwilligers van House of
Hope aan tegen de vorm van waardering? Ik vraag het aan Leila, een van de
gastvrouwen in de Huiskamer. “Je hoort echt ergens bij hier”, vertelt ze. “Als
ik ziek ben en er ligt een kaartje op de mat, dan voel je dat mensen met je
meeleven. Er wordt aan je gedacht en het team heeft begrip voor de situatie.
Mooi. Echt een warm gevoel.” Ook de vrijwilligers die wat extra’s krijgen in de
vorm van een vergoeding, vertellen dat het vooral gaat om ‘dat schouderklopje’.
Een zakcentje is mooi meegenomen, zeker als je moet leven van een uitkering.
Maar het is niet wat de vrijwilligers motiveert. Het gaat vooral over anderen
willen helpen en daar een klein gebaar voor terug krijgen. “Of het nou een
kaartje, een bloemetje of een kleinigheidje is… Het is vooral de liefde die je
ervoor terug krijgt van de organisatie en buurtbewoners. Dat zorgt ervoor dat
ik dit wil doen.”
Dankbaarheid, loyaliteit, het zijn van een
familie: het zijn mooie woorden en gevoelens die de vrijwilligers voor House of
Hope hebben. In de cultuur van de organisatie hebben warmte en persoonlijke
benadering een belangrijke plaats. Zo’n warm bad kan voormalige cliënten en
toekomstige vrijwilligers de ruimte geven om te zijn wie ze zijn met alle
‘brokken’ en ‘scheuren’ die het leven heeft veroorzaakt. Het geeft hen de
mogelijkheid fouten te maken en ervan te leren. Om langzaam weer te kunnen
deelnemen aan de maatschappij. Meer dan andere organisaties wellicht doen, zet
House of Hope in op warmte en persoonlijke aandacht om hulpbehoevende
wijkbewoners te vinden, te helpen en te binden. Door hen niet alleen
‘hulpvrager’ te laten zijn, maar vooral ook ervoor te zorgen dat zij
‘hulpgever’ kunnen worden. De vriendelijke gezichten, de verse koffie en de
deur die voor iedereen openstaat: het lijkt de binding met de wijk, de personen
die terecht komen bij House of Hope en de organisatie zelf te versterken.
Misschien is dit ook wel waarom mensen hier de deur platlopen, hoe ongezellig
en sfeerloos de Huiskamer voor een buitenstaander ook mag lijken.
Uit
privacyoverwegingen zijn de namen in dit artikel gefingeerd.
Geraadpleegde bronnen
– 5 vragen aan professor Lucas Meijs over de waarde van vrijwilligerswerk (n.d.). Van: www.uvv.online-magazine.nl – CVD (2016). Waarderen en belonen van vrijwilligers. Rotterdam: Centrum voor Dienstverlening – Enorme vraag naar vrijwilligers: ‘Mensen hebben minder tijd’ (2019). Van: www.nu.nl – Grootegoed, E., Machielse, A., Tonkens, E., Blonk, L. & Wouters, S (2018). Aan de andere kant van de schutting: inspelen op de toenemende vraag naar vrijwillige inzet in het lokale sociaal domein. Vereniging NOV – House of Hope (2018). House of Hope Jaarrapportage. – IDEM Rotterdam (2017). Gebiedsbeeld IJsselmonde. Signalen over integratie, discriminatie, v/m-emancipatie en lhbt-emancipatie uit IJsselmonde, Rotterdam: IDEM Rotterdam – www.houseofhope.nl
Het kabinet lanceerde in april een
campagne om het taboe op angststoornissen te doorbreken. In mei volgde een
campagne over dat op schulden. Ook in Rotterdam zijn er talloze initiatieven om
taboe-onderwerpen bespreekbaar te maken: van theatervoorstellingen tot
praatsessies. Taboes doorbreken lijkt een trend. Maar wat betekent deze trend
voor professionals in het maatschappelijk veld? Hoe gaan zij om met onderwerpen
die lastig bespreekbaar zijn?
In Delfshaven worden taboes als
belemmering in het welzijnswerk gezien. Dat blijkt uit het Gebiedsbeeld Delfshaven,
waarin IDEM Rotterdam in 2018 signalen en aanknopingspunten over de thema’s
integratie, discriminatie, vrouw/man-emancipatie en lhbti-emancipatie bundelde.
Welzijnswerkers ervaren dat zij niet alle bewoners bereiken en wijten dit aan de
vele ‘taboes’ die er bestaan. Vooral onderwerpen als seksualiteit en schulden bevinden
zich volgens hen in de taboesfeer, waardoor sommige Delfshavenaren moeilijker
de hulp krijgen die ze nodig hebben. Om meer inzicht te krijgen in het
onderwerp gingen we opnieuw het gesprek aan met welzijnswerkers in Delfshaven,
een stadsgebied dat rijk is aan verschillende culturen, tradities, normen en
waarden. Welzijnswerkers hebben de (gemeentelijke) opdracht om bewoners te
ondersteunen op alle levensdomeinen. Om inzicht te krijgen in iemands situatie
en problemen, is openheid noodzakelijk. Tegelijkertijd heeft iedere
welzijnswerker een persoonlijke stijl, waardoor de omgang met gevoelige
onderwerpen per professional verschilt. Tijdens een focusgroep en enkele
individuele gesprekken is daarom nader onderzocht op welke manier welzijnswerkers
in hun werk met taboes te maken krijgen. Wat verstaan zij zelf onder taboes en wat
is volgens hen de functie ervan? Is er een verband tussen taboes en de
diversiteit aan culturen in Delfshaven? En hoe gaan deze welzijnswerkers zelf
om met onderwerpen die lastig bespreekbaar zijn?
Taboe door de geschiedenis heen
Het woord taboe is in de Van Dale
gedefinieerd als “iets dat niet gedaan of gezegd mag worden”. De oorsprong van
het begrip ligt echter in Polynesië, namelijk bij het woord tabu, wat
‘van merkteken voorzien’, ‘voorbehouden’ of ‘verboden’ betekent. Eenmaal
opgenomen in de Engelse taal werd taboe gedefinieerd, volgens Dirk Vlasblom in
het NRC, als “een verzamelnaam voor alle sociale en religieuze
verbodsbepalingen die gelden voor woorden, voorwerpen, handelingen of mensen
die een groep, cultuur of samenleving als ongewenst beschouwt.” Vlasblom
beschrijft de eeuwenlange wetenschappelijke discussie over het begrip taboe en
concludeert: “op één punt bestaat consensus: ze [taboes] rusten op zaken en
handelingen die de sociale orde bedreigen; het zijn instrumenten van sociale
controle.” Verschillende onderzoeken en artikelen vatten taboes dan ook samen
als ‘ongeschreven regels’. Overtreding van de ongeschreven regels is niet
zonder consequenties, benoemt filosoof Marli Huijer in 2009 in Trouw: het kan
leiden tot “verlegenheid, schaamte en sociale uitsluiting”.
Vlasblom
beargumenteert in NRC dat taboes “sinds de jaren zestig in het Westen een
slechte naam hebben. (…) Taboes helpen de orde bewaren en (…) de gevestigde
orde moest (…) op de helling. Taboes waren achterlijk en moesten worden doorbroken.”
Huijer benoemt in Trouw dat taboes volgens haar altijd kritisch bediscussieerd
kunnen worden: “Het zijn uitdrukkingen van morele waarden die tijdgebonden zijn
en morele waarden en de taboes die ermee samenhangen kunnen ter discussie
gesteld worden.” Dit lijkt in Nederland nog steeds de tendens: het
bediscussiëren van taboes. Vanaf de jaren zestig is geprobeerd om allerlei
traditionele taboes uit de taboesfeer te halen, met name op het gebied van
seksualiteit. Denk bijvoorbeeld aan homoseksualiteit of seks voor het huwelijk.
Progressieve waarden zijn in het Nederlandse beleid en in de wet- en
regelgeving dominant.
Verschil van mens tot mens
Door het veelvuldige gebruik van het
begrip taboe en de verandering door de jaren heen van wat wel of geen taboe zou
zijn, lijkt de betekenis minder eenduidig te zijn geworden. Welzijnswerkers
noemen uiteenlopende voorbeelden van taboes die zij in hun werk tegenkomen:
seksualiteit, seksuele diversiteit, geld, niet kunnen lezen en schrijven, hulp vragen
in het algemeen, ziektes en vreemdgaan. Hilda, die veel met jongeren en ouders
werkt, vertelt: “Ik werk aan een flyer over seksuele voorlichting. Daarbij moet
ik goed nadenken over de woorden die ik gebruik. De opdrachtgever wil dat alles
heel voorzichtig wordt benaderd om geen ouders kwijt te raken.” Welzijnswerker Tica
geeft een ander voorbeeld: “Ik heb veel te maken met mensen die de taal niet
goed spreken of helemaal niet kunnen lezen of schrijven. Sommige mensen zijn al
lang analfabeet en praten daar niet over. Dit vermijden ze door bijvoorbeeld te
zeggen ‘oh ik heb mijn bril niet bij me’ of ‘ik heb het ingevulde formulier
thuisgelaten’.”
Als de definitie
van taboe ter sprake komt, vindt Lilia dat het begrip wel heel breed
geïnterpreteerd wordt: “Voor mij is een taboe iets wat onbesproken blijft. Iets
wat echt niet wordt gedeeld. Een taboe blijft misschien onzichtbaar, bijvoorbeeld
de dood. Voor mij is de dood een taboe, omdat mensen er niet over praten. Als
je er toch over begint, voelen mensen zich meteen ongemakkelijk.” Een ander
voorbeeld uit het gesprek – wat volgens Charlotte het beste voorbeeld van een
taboe is – betreft een vader en zoon die allebei weten dat de zoon homoseksueel
is; zij durven er wel met anderen over te praten, maar niet met elkaar. Henk
benadrukt dat taboes ook heel persoonlijk kunnen zijn: ze kunnen bijvoorbeeld
samenhangen met “je kijk op de dood en wat de dood voor je betekent”. Lilia is
het ermee eens dat taboes van mens tot mens verschillen: “Een taboe kan
eenzijdig zijn. Een vrouw die naar eigen zeggen niet met haar man over seks kan
praten, heeft dat misschien wel nooit geprobeerd. Vaak worden taboes door
jezelf in stand gehouden.”
Na gezamenlijk te concluderen dat welzijnswerkers enigszins verschillende interpretaties van het begrip taboe hebben, komt de functie ervan binnen de samenleving ter sprake. De meeste welzijnswerkers leggen de nadruk op de nadelen van taboes. Henk, echter, ziet dit anders: “In Nederland wonen we in een vrij open samenleving, waarin veel dingen bespreekbaar zijn. Maar soms is het volgens mij goed dat er taboes zijn. Ik denk dan aan het beschermen van de mens, zodat mensen niet denken dat alles maar kan naar elkaar toe. Er zijn grenzen. Dan kan een taboe juist goed zijn.” Binnen de focusgroep is hij in dit opzicht de uitzondering. Henk heeft naar eigen zeggen vanuit zijn geloofsovertuiging bepaalde taboes op het gebied van drugs, alcohol en seksualiteit, omdat hij denkt dat die zaken “niet goed voor je zijn, dat je er beter niet te veel over kan weten en er beter ver van kan blijven.”
Zijn taboes cultureel bepaald?
Weinig welzijnswerkers pleiten (openlijk)
voor het nut van traditionele waarden en taboes, al zien ze deze regelmatig bij
cliënten. De welzijnswerkers lijken er zelf afstand van te nemen door deze
waarden en taboes te verbinden aan ‘andere culturen’. “Bij taboes komt bij mij gelijk
het woord cultuur in me op”, zegt Sofie. “Of het nou te maken heeft met
seksualiteit of bepaalde genderrollen, bijvoorbeeld wanneer mannen en vrouwen
niet dezelfde dingen mogen. Daar heb ik de afgelopen week twee keer mee te
maken gehad.” Ook anderen spreken over taboes als “een cultuurdingetje”. Volgens
socioloog Paul Kapteyn zijn juist dit soort uitspraken typerend voor het begrip
taboe. Taboes wijzen op vanzelfsprekende vermijdingen, maar hebben overwegend
betrekking op anderen: “‘Zij’ zijn het die taboes bezitten en ‘wij’ zijn het
die dit doorzien.” Diegenen die het woord taboe gebruiken vinden volgens
Kapteyn dan ook vaak dat taboes onnuttig, onredelijk en overbodig zijn.
Welzijnswerker Hilda herkent de valkuil van vooroordelen over taboes van anderen: “Een mevrouw was er op tegen dat haar kind nog kusjes gaf aan haar opa. Toen dacht ik wel: ik ga eens vragen waarom. Ik kreeg een antwoord wat ik niet had verwacht. In haar geval vond ze namelijk dat opa een minder goede mondhygiëne heeft; het was een hygiënische keus dus. Het was maar goed dat ik niet mijn eigen invulling had opgelegd; ik had toch een beetje een vooroordeel. Het zette me aan het denken over vooroordelen en taboes. Het oordelen over andermans taboes, dat is wel een valkuil.”
Verschillen binnen ‘culturen’
Niet alle welzijnswerkers zijn zo
reflectief als Hilda. Zij lijken zich niet altijd voldoende bewust van het feit
dat een ‘cultuur’ geen statische eenheid is. Medisch antropoloog Cor Hoffer legt
in een interview met Zorg+Welzijn uit 2018 uit dat het een misvatting is om te
denken dat “cultuur een-op-een overeenkomt met een bevolkingsgroep of een
individu uit een bevolkingsgroep”. De cliënt in kwestie is namelijk een
individu. Naast cultuur spelen andere aspecten een rol bij attitudes en
beleving, zoals leeftijd en gender. Uit een paar voorbeelden van
welzijnswerkers blijkt dat er binnen ‘culturen’ belangrijke verschillen zijn
tussen generaties. Zo vertelt Sofie dat in het voorbeeld van de homoseksuele
jongen die hierover niet met zijn vader kan praten, dat opvattingen van de
grootmoeder mogelijk een rol spelen. Voor haar is homoseksualiteit een groot
taboe en vermoedelijk ziet vader op tegen haar reactie. Hilda voegt toe dat er
ook grote verschillen zijn tussen gezinnen: “Ik stap steeds meer af van mijn
eigen invulling van culturen. Er hangt zoveel af van gezinsculturen. Als ik
kijk naar de Bollenstreek waar ik ben opgegroeid, dan merk ik dat ik mazzel heb
gehad dat ik in een vrij open gezinscultuur ben opgegroeid. Veel
leeftijdgenoten hebben veel meer taboes meegekregen: over bepaalde dingen wordt
gewoon niet gesproken. Ik kom in mijn werk veel ouders tegen die aangeven dat
bij hen heel veel besproken kan worden, terwijl ze onderdeel uitmaken van een
cultuur waarover vooroordelen bestaan dat zij veel taboes hebben. Dus het
verschilt eerder van gezin tot gezin, dan van cultuur tot cultuur.”
Cultuursensitief
werken
In een
recent artikel op Sociale Vraagstukken beargumenteert arabist en turkoloog Rob
Ermers dat hulpverleners per individu of per gezin moeten onderzoeken welke
eventuele ‘taboes’ of problemen er spelen. Dit betekent dat bij elke cliënt de
vraag gesteld moet worden waarom iemand onderwerpen als schulden of
seksualiteit niet kan of wil bespreken. Ermers benadrukt dat ‘cultuur’ een zeer
vaag begrip is en dat het contraproductief is als hulpverleners ‘aannamen,
stereotypen en tendensen’ projecteren op individuele burgers. In de praktijk komt
een effectieve aanpak neer op cultuursensitief werken. Volgens kenniscentrum Rutgers
betekent cultuursensitief werken dat professionals zich bewust zijn van hun
eigen culturele opvattingen, normen en waarden. Tegelijkertijd moeten
professionals enige kennis hebben van andere culturen en levensbeschouwingen
dan die waarmee zij zelf zijn opgegroeid. Daardoor kunnen professionals
rekening houden met en ruimte creëren voor de culturele visie en beleving van
een cliënt.
Hilda vertelt hoe zij dit in Delfshaven in de praktijk brengt: “Ik let altijd op dat ik vragen stel over de antwoorden die bewoners geven. Doorvragen waar een antwoord vandaan komt vind ik belangrijk. We hebben namelijk allemaal vooroordelen, maar je kan er niet zomaar van uitgaan dat het komt door cultuur.” Ook Henk licht zijn houding toe: “In mijn werk je moet niet ‘OM-en’, niet oordelen en niet minachten. Iedereen heeft een eigen levensbeschouwing of geloofsovertuiging. Dat moet je respecteren van elkaar. Ik vind dat je daarover met elkaar in gesprek kan gaan.” Door zich open te stellen, nieuwsgierig te zijn en vooral door te vragen, kunnen professionals voorkomen dat ze eigen denkbeelden projecteren en de verklaringen voor een taboe invullen. Tijdens de gesprekken met welzijnswerkers blijkt dat cultuursensitief werken nog niet voor iedereen vanzelfsprekend is. “Ik denk dat welzijnswerkers nog te veel zitten op de verschillen die volgens hen cultureel bepaald zijn”, zegt Hilda. “Maar er zijn ook zoveel overeenkomsten tussen mensen, bijvoorbeeld liefde voor je kind en ouderschap. Als we meer naar de overeenkomsten zouden kijken, zouden we merken dat veel onderwerpen cultuuroverstijgend zijn.”
Handelingsverlegenheid
In de
praktijk kan het voor welzijnswerkers best ingewikkeld zijn om op een
effectieve manier met cliënten met andere waarden en opvattingen dan zijzelf te
spreken over gevoelige onderwerpen. Zeker tijdens bijeenkomsten in groepsverband
wordt de deur soms direct dichtgedaan. “Als het onderwerp seksualiteit boven
komt drijven, wordt door sommige bewoners direct de ‘taboe-, religie- of
cultuurkaart’ getrokken”, zegt Hilda. “Op deze manier proberen ze het bespreken
van seksualiteit af te houden.” Het is telkens weer een uitdaging om ervoor te
zorgen dat gevoelige onderwerpen toch op tafel komen. Welzijnswerkers zijn het
erover eens dat dit uiteindelijk wel is waar hun werk om draait: voor cliënten
ruimte creëren om over (taboe)onderwerpen te praten die ze elders niet kunnen
bespreken. Dit vraagt om een sensitieve aanpak en de investering in een vertrouwensband.
Een te directe aanpak kan namelijk averechts werken, zo licht Henk toe. “Je
moet altijd uitkijken dat je elkaar niet afstoot en geen geslotenheid creëert.
Het is zaak dat je een open gesprek houdt en als je merkt dat iemand moeite
heeft met een bepaald onderwerp, dan ben je daar wel voorzichtiger mee. Dat wil
niet zeggen dat je het niet aan de orde moet stellen, maar er moet eerst een
vertrouwensband ontstaan.” Sofie is het met hem eens. Soms betekent dit dat je
taboes respecteert: “Als iets voor mij helemaal geen taboe is, maar voor een
ander wel, dan laat ik het eerst even op een laag pitje staan zodat diegene
niet uit zijn comfortzone hoeft te stappen. Als het vertrouwen er dan is en
iemand zich kwetsbaar durft op te stellen, gaat het makkelijker om over
bepaalde onderwerpen te praten dan wanneer je iemand gaat pushen.”
Hilda ervaart dat onzekerheid bij professionals, met name over de manier waarop het onderwerp seksualiteit bespreekbaar gemaakt kan worden, kan leiden tot handelingsverlegenheid: “Ik merk, zeker wanneer het gaat over lhbti, dat er veel handelingsverlegenheid is, maar dat professionals dit niet benoemen. Zeker jongerenwerkers weten soms niet hoe ze moeten omgaan met bijvoorbeeld homoseksualiteit of met catcalling. Ik vind het moeilijk als niet gesproken wordt over handelingsverlegenheid.” Ook Charlotte erkent dat er onderling weinig wordt gepraat over het bespreekbaar maken van gevoelige onderwerpen, terwijl reflectie op eigen gevoelens van onzekerheid en ongemak tijdens het werk een cruciale eerste stap is om taboes te kunnen bespreken met cliënten. Dit creëert namelijk de noodzakelijke ruimte om effectief aan de slag te gaan met (veronderstelde) taboes en problemen van anderen. “Dat is interessant, want in ons werk zijn we heel veel met taboes bezig. Toch praten we onderling weinig over hoe lastig het is om over gevoelige onderwerpen te praten. Er lijkt wel een taboe op het praten over taboes.”
Geraadpleegde
bronnen
Dijk, Marc van (2009). Taboes blijven onmisbaar. Trouw.
Ermers, Rob (2019). Aannamen over ‘cultuur’ zetten hulpverleners op het verkeerde been. Sociale Vraagstukken.
Zorg + Welzijn (2018). Hoe kun je als sociaal professional cultuursensitief werken?
Rutgers. 5 elementen van cultuursensitief werken. Artikel op website seksindepraktijk.nl
Vlasblom, Dirk (2006). Niet doen, niet over praten, afblijven. NRC.
Voor je zwangere of net bevallen partner zijn er allerlei regelingen, waardoor al haar aandacht naar jullie kind kan gaan. Maar hoe zit het eigenlijk met de rechten van kersverse vaders of partners? Hoeveel vrije dagen mag de andere ouder precies opnemen? Welke typen zorgverlof zijn er allemaal? Jouw aanwezigheid als vader of partner heeft immers een belangrijke meerwaarde voor de band met je kind. Daarom zijn er ook voor jou formele mogelijkheden om je werk beter te laten aansluiten op je nieuwe zorgtaak, zoals deeltijdwerk of ouderschapsverlof.
Toch maken nog maar weinig vaders of partners gebruik van
dergelijke regelingen. Het is vanuit financieel oogpunt bijvoorbeeld niet
altijd mogelijk om minder te gaan werken. En, ook al is het 2019, het is nog
altijd niet de norm om als vader minder te gaan werken en zorgtaken te
vervullen als er kinderen komen. In veel organisaties is het niet sociaal
geaccepteerd om gebruik te maken van regelingen voor vaders of partners, soms
wordt het zelfs ontmoedigd of verboden.
Hoog tijd dus om op een rij te zetten wat je rechten als
partner precies zijn als je een kind krijgt. Misschien kan er wel meer dan je
denkt!
Geboorteverlof direct na de geboorte
Werkende vaders of partners hebben sinds 2019 recht op eenmaal
het aantal werkuren per week aan geboorteverlof.
Werk je bijvoorbeeld 5 dagen 7 uur per dag? Dan
krijg je 35 uur verlof.
Deze dagen kun je opnemen binnen 4 weken vanaf
de eerste dag na de bevalling. De dagen zijn naar eigen inzicht in deze 4 weken
op te nemen, dat kan dus direct of verspreid. De dag van de bevalling zelf valt
onder het calamiteitenverlof en is een persoonlijke omstandigheid waarvoor je
volledig wordt doorbetaald.
Het geboorteverlof mag niet worden geweigerd en
wordt in je loon doorbetaald door de werkgever. Het is bovendien aan je
werkgever om eventuele maatregelen te treffen in verband met de voortgang van
je werkzaamheden.
Bij de geboorte van een meerling heb je geen
recht op extra dagen geboorteverlof.
Aanvullend ouderschapsverlof direct na de geboorte
Tot 1 juli 2020 kan je als aanvulling op het geboorteverlof
van het aantal werkuren per week, drie dagen ouderschapsverlof opnemen. Deze
dagen mag je werkgever niet weigeren, maar zijn wel onbetaald, tenzij hierover andere
afspraken bestaan in de cao waarbinnen je werkt.
Aanvullend geboorteverlof
Vanaf 1 juli 2020 kan je als werknemer in loondienst
vijfmaal de wekelijkse arbeidsduur opnemen als aanvullend geboorteverlof.
Dit verlof moet opgenomen worden binnen zes maanden
na de geboorte van je kind.
Het aanvullend geboorteverlof is onbetaald, maar
gedurende dit verlof heb je wel recht op een uitkering van het UWV ter hoogte
van 70% van je (maximum) dagloon.
Je moet eerst het geboorteverlof opmaken,
voordat je aanvullend geboorteverlof kan opnemen.
Als werknemer bepaal je wanneer je de
aanvullende verlofdagen opneemt. Je werkgever mag de door jouw gewenste
spreiding alleen weigeren in het geval van een zwaarwegend bedrijfs- of
dienstbelang. In overleg met de werknemer kan het verlof dan anders
ingeroosterd worden. Echter, een ‘zwaarwegend bedrijfs- of dienstbelang’ wordt
door een rechter niet snel aangenomen. Een roostertechnisch probleem is in elk
geval geen zwaarwegende reden om de invulling van je verlof te weigeren.
Bij de geboorte van een meerling heb je geen
recht op extra dagen aanvullend geboorteverlof.
Ouderschapsverlof
Ouderschapsverlof is een wettelijke regeling
waardoor een ouder tijdelijk minder kan werken.
Ouderschapsverlof geldt per kind, dus bij een
tweeling heb je recht op twee keer het aantal verlofuren.
Per kind heeft een ouder recht op een maximum
van 26 keer het aantal uren dat een ouder per week werkt.
Je mag maximaal de helft van het aantal uren dat
je per week werkt opnemen als ouderschapsverlof. Werk je dus 36 uur, dan mag je
maximaal 18 uur ouderschapsverlof per week opnemen.
Deze uren zijn geldig tot het kind 8 jaar wordt.
Het is de bedoeling dat je de uren in een
aangesloten periode opneemt binnen 1 jaar. In overleg met je werkgever kun je
ook voor een andere invulling kiezen, bijvoorbeeld door het verlof over een
langere periode uit te smeren dan 12 maanden, door voltijds verlof op te nemen
of het verlof op te splitsen in zes delen. Bij deze laatste moet elke
verlofduur minstens een maand duren.
Ouderschapsverlof is in principe onbetaald.
Sommige werkgevers betalen wel het loon (gedeeltelijk) door, maar dit hangt af
van cao of van aanvullende arbeidsvoorwaarden.
Iedere ouder heeft afzonderlijk recht op
ouderschapsverlof.
Je werkgever mag je aanvraag voor
ouderschapsverlof niet weigeren. Wel mag een werkgever je tot 4 weken voordat
het verlof ingaat, vragen om een andere verdeling van je verlofuren. Als
werknemer moet je dit serieus overwegen.
Het ouderschapsverlof moet uiterlijk twee
maanden van tevoren schriftelijk gemeld worden. Dit verzoek omvat informatie
over de ingangsdatum van het verlof, de verdeling van het aantal uren, en de
periode waarover het gaat. Alleen in bijzondere omstandigheden kan je als
werknemer terugkomen op de gemaakte afspraken.
Tijdens ouderschapsverlof blijft je
arbeidsovereenkomst onveranderd in stand. Dat betekent dat je opbouw van
dienstjaren doorloopt. Over de verlofuren worden geen vakantierechten
opgebouwd.
Wanneer je langer dan 18 maanden verlof opneemt,
kan dat gevolgen hebben op de hoogte en duur van een eventuele toekomstige WW-
of WIA-uitkering.
Indien je van baan verandert gedurende het
ouderschapsverlof, moet je nieuwe werkgever verplicht de lopende afspraken
omtrent het ouderschapsverlof overnemen.
Indien je (langdurig) ziek wordt tijdens het
ouderschapsverlof, wordt je loon niet doorbetaald tijdens de verlofuren.
Ouderschapsverlof kun je wijzigen of intrekken
bij onvoorziene omstandigheden, zoals bij een scheiding of
arbeidsongeschiktheid van je partner. De werkgever mag het verzoek weigeren
wanneer hij/zij daar een goede, onderbouwde reden voor heeft.
Verval jij per ongeluk in stereotypen als je de nieuwsbrief vult? Herhaal jij onbedoeld vooroordelen in je socialmediaposts? Ben je je wel bewust van genderdiversiteit als je een aanmeldformulier maakt? Professionals krijgen in allerlei situaties te maken met tekst of beeld waarin per ongeluk genderstereotypen bevestigd kunnen worden. IDEM Rotterdam geeft 10 tips om genderstereotypen in je communicatie-uitingen te voorkomen.
1. Check of je stereotypeert
“Mannen
worden blij van werken.” Als je deze kop boven een artikel zou zien, dan klinkt
dat best gek, nietwaar? Toch zou niemand opkijken van de kop ‘Vrouwen worden
blij van werken’.
Ben jij
bezig met een artikel, Facebookpost of andere uiting en komen er mannen of
vrouwen in voor? Draai dan de rollen eens om. Krijg je er de kriebels van als
je ‘man’ invult wanneer je ‘vrouw’ wilde schrijven? Grote kans dat je aan het
stereotyperen bent.
Heb je inspiratie nodig voor deze omkeringen, wil je hier alert op blijven of gewoon lachen om de absurditeit ervan? Volg dan @manwhohasitall op Twitter.
2. Schrijf ‘zij of hij’
Het gaat vaak automatisch: als je in een tekst wil verwijzen naar een algemeen persoon, dan schrijf je ‘hij of zij’. Maar waarom zou je het niet omdraaien? Schrijf bijvoorbeeld structureel ‘zij of hij’, of verwijs alleen in vrouwelijke vorm (‘De mens is wat zij er zelf van maakt’).
3. Houd rekening met non-binaire of trans personen
Om inclusief te zijn in je communicatie-uitingen, is het van belang rekening te houden met non-binaire en transpersonen. De meeste trans personen willen graag aangesproken worden conform hun genderidentiteit, ongeacht of ze al in transitie zijn geweest (zij of hij is dan prima). Soms ligt het gevoeliger, zoals bijvoorbeeld bij non-binaire personen. Zij voelen zich immers niet thuis onder het label ‘vrouw’, maar ook niet onder het label ‘man’. De meest effectieve oplossing is de zin herschrijven naar meervoud: ‘Wil je non-binaire personen op de juiste manier aanspreken, verwijs dan naar hen. Dat vinden zij vaak het prettigst.’
4. Definieer een persoon niet aan de hand van haar of zijn partner
Houd je een interview of schrijf je een nieuwsbericht over een vrouw of man, die toevallig getrouwd is met een BN’er, publiek persoon of een andere bekende man of vrouw?
Introduceer diegene dan niet als ‘de vrouw of man van…’, maar schrijf over de persoon in haar of zijn eigen hoedanigheid als expert of professional. Bespreek haar relatie alleen als het inhoudelijk relevant is voor je stuk en probeer het vooral in de intro te vermijden.
5. Schrijf je vacatures? Voeg dan m/v/x toe aan de functietitel (of x/m/v of v/x/m of m/x/v)
Secretaresse, verpleegkundige of directeur: sommige functienamen zijn helemaal niet genderneutraal en andere pretenderen genderneutraal te zijn, maar zijn dat eigenlijk niet. Wanneer je een vacature plaatst en je wil graag dat iedereen zich aangesproken voelt om te reageren, houd hier dan rekening mee in je functietitel. Door een derde categorie toe te voegen (x), betrek je iedereen die zich niet aangesproken voelt door m of v.
Ben jij een
communicatieadviseur of -adviseuse? Ben je redacteur of redactrice? Ben je
netwerker of netwerkster? Net zoals de functietitels in vacatureteksten, zijn
ook de functietitels in je handtekening of op je visitekaartje vaak
“genderneutraal”, maar dus eigenlijk mannelijk (zie ook de vorige tip).
Denk daarom na over je eigen functietitel. Kies ten eerste wat voor jezelf prettig voelt, maar ook wat praktisch is. Een communicatieadviseuse wordt immers minder snel gegoogeld dan een -adviseur. Ben je journaliste? Dan is die extra ‘e’ Google-technisch gezien minder bezwaarlijk en kun je bijdragen aan de zichtbaarheid van vrouwen in je beroepsgroep.
7. Ga het gesprek aan met collega’s en leidinggevenden
Alle kleine beetjes helpen natuurlijk, maar als jij als enige binnen je organisatie structureel genderneutraal communiceert dan sla je misschien de plank mis. Ga daarom het gesprek aan met je collega’s en leidinggevende(n). Bepaal samen de (communicatie)lijn en probeer ervoor te zorgen dat iedereen hier consistent in is.
8. Zorg voor voldoende genderafwisseling in beeldmateriaal
Gebruik je afbeeldingen om je boodschap te versterken? Heel goed! Maar let wel op dat je voldoende afwisselt tussen vrouwen en mannen. Probeer daarnaast te voorkomen dat je vrouwen of mannen in stereotiepe rolverdeling laat zien. Vergeet ook niet om non-binaire en trans mensen in dagelijkse situaties te laten zien. Speciaal daarvoor heeft Vice een beeldbank samengesteld met foto’s die je gratis kunt downloaden en gebruiken: https://broadlygenderphotos.vice.com
9. Let op de combinatie tussen woord en beeld
Probeer erop te letten dat je tekst en beeld elkaar versterkt en elkaar niet tegenspreekt. Gaat je artikel bijvoorbeeld over een eerlijke verdeling van huishoudelijke taken? Kies dan bijvoorbeeld niet een foto van een man in het huishouden waarbij ‘alles misgaat’: op die manier houd je onbedoeld het stereotype in stand.
Een goede balans vinden tussen woord en beeld kan heel lastig zijn, want soms zijn stereotypen niet zo eenduidig of voor de hand liggend. Sparren met collega’s over een bepaalde keuze is dan ook altijd een goed idee.
10. Vraag niet naar geslacht op een aanmeldformulier
Ben je bezig met een aanmeldformulier voor een event? Traditioneel vraag je dan naar geslacht om de juiste aanheft te bepalen. Toch kun je dit beter niet doen, om te voorkomen dat je mensen uitsluit. Vraag alleen naar geslacht als deze informatie strikt noodzakelijk is (tip: dat is het bijna nooit). Is het toch belangrijk? Voeg dan een derde optie toe, bijvoorbeeld ‘x’, ‘neutraal’ of ‘wil ik niet zeggen’. En als je toch bezig bent met een nieuw dropdownmenu, zou je ook de volgorde eens kunnen aanpassen!