Jongerenwerk in Noord: “Ook met slechte kaarten kun je winnen”

Jongerenwerk in Noord: “Ook met slechte kaarten kun je winnen”

Vertrouwensband. Met deze term wordt volop geschermd in het sociale werkveld. Professionals nemen het woord geregeld in de mond. Artikelen worden erover volgeschreven. Volgens jongerenwerkers is de vertrouwensband essentieel voor goede begeleiding en hulpverlening. Toch is er ook kritiek. Verschillende onderzoekers vinden dat van een echte vertrouwensband geen sprake kan zijn. Bovendien zou het te veel afleiden van resultaten. Hoe kijken jongerenwerkers zelf aan tegen de vertrouwensband? En wat vinden zij van de theoretische kritiek? IDEM-onderzoeker Larissa Chantre legde deze vragen voor aan jongerenwerkers in Rotterdam Noord. 

‘Elke jongere telt.’ Met het programma Rotterdamse Risicojongeren 2016-2020 hoopt de gemeente Rotterdam jongeren met een minder gunstige startpositie te ondersteunen. Een van de partijen die hier een belangrijke rol in speelt, is het jongerenwerk. De jongerenwerkers begeleiden jongeren in hun – soms hobbelige – reis naar volwassenheid. “Het leven is een kaartspel”, zegt Isis, een van de jongerenwerkers in Rotterdam Noord. “Voor sommigen zijn de kaarten niet gunstig gedeeld, maar dit betekent niet dat je niet kan winnen. Het betekent alleen dat je wat extra hulp en ondersteuning nodig hebt.” Jongerenwerkers zien het als hun taak om jongeren te ondersteunen in hun persoonlijke en sociale ontwikkeling. Waar nodig helpen ze met het overwinnen van de hobbels op hun reis. Ze vormen een brug tussen de verschillende leefwerelden van jongeren; leggen verbindingen tussen jongeren en de samenleving. Naast het gezin en school, zijn zij een ‘mede-opvoeder in de buurt’. Op deze manier proberen jongerenwerkers ervoor te zorgen dat met name jongeren in een kwetsbare positie de aansluiting met de rest van de maatschappij niet verliezen. Jongeren zonder startkwalificatie, werk of dagbesteding hebben immers vaker een vertroebeld toekomstperspectief. Jongerenwerkers proberen, door middel van talentontwikkeling en toeleiding naar school of werk, te voorkomen dat jongeren afglijden naar criminaliteit.

Van groet naar vertrouwensband

Op straat, op school of in het buurthuis: als er jongeren zijn, zijn er jongerenwerkers. Door het logo van de organisatie op hun kleding, regelmatig te verschijnen op plekken waar jongeren zijn en zo nu en dan een kort praatje te maken, zorgen jongerenwerkers ervoor dat zij herkenbaar zijn. “Hé, hoe gaat het? Ik zal mezelf even voorstellen”, zijn vaak de eerste zinnen waarmee professionals op jongeren afstappen. Het is een laagdrempelige manier om een gesprek te beginnen, maar tegelijkertijd cruciaal. “Jongeren zijn vaak wantrouwig naar ons als jongerenwerker”, legt Lisa uit. “Ze hebben slechte ervaringen met voorgaande instanties of gewoon geen zin in ‘bemoeienis’. Zo’n eerste gesprek bepaalt dan de voortgang van de relatieopbouw.”

Het eerste contact is vaak buiten op straat, telefonisch of kort als iemand komt binnenwandelen in het buurthuis. Hierna volgt eventueel een traject. “Jongeren komen vaak op vrijwillige basis terecht bij het jongerenwerk. Hierdoor hebben wij niet altijd een stok achter de deur om jongeren mee te krijgen in een traject. Het is dus belangrijk dat een jongere een ‘goede’ eerste indruk heeft om op de radar van het jongerenwerk te blijven. Dit verloopt niet altijd even soepel”, vertelt David. Volgens David bevinden jongeren zich vaak in de ‘ik zie wel, komt wel goed’-fase. Er worden nogal wat schouders opgehaald. Hoewel dit bij de leeftijd van jongeren hoort, geeft hij aan dat dit ervoor kan zorgen dat je als jongerenwerker moeilijker tot een jongere kan doordringen. “Op zulke momenten is het vooral de kunst om eerlijk, duidelijk en toegankelijk te zijn. Hoe was je weekend, hoe gaat het op school en wat zijn je hobby’s? Het hoeft niet gelijk te gaan over waar een jongere allemaal tegenaan loopt. Dat is te geforceerd. Gewoon praten over wie zij of hij is, wie ik ben en waar ik voor sta”, vervolgt David. De jongerenwerkers hebben het idee dat deze laagdrempeligheid als prettig wordt ervaren. In hun beleving leidt dit ertoe dat jongeren sneller openstaan voor vervolggesprekken.

Een kennismaking op deze manier insteken biedt ruimte om uit te leggen voor welke vragen jongeren bij jongerenwerkers terecht kunnen. David en Isis leggen allebei uit dat jongeren soms hele praktische vragen hebben, bijvoorbeeld over het vinden van een baan of het regelen van een woning. “Dit misverstand wil ik gelijk de wereld uit helpen”, vertelt David. “Ik kan namelijk niet in deze behoeften voorzien, maar ik kan wel samen naar mogelijkheden kijken en bijvoorbeeld helpen bij de voorbereiding op een sollicitatie.” Het eerste gesprek lijkt dus vooral te gaan over verwachtingsmanagement. Het zorgt ervoor dat er kaders worden geformuleerd over wat de mogelijkheden zijn die jongerenwerkers hebben in de uitvoering van hun functie. Op basis hiervan kunnen er afspraken worden gemaakt met de desbetreffende jongere over het verloop van de begeleiding. “Het maken van afspraken helpt bij de opbouw van een vertrouwensband”, stelt Tim. “Zowel de jongeren als ik kunnen elkaar hierop aanspreken, het zorgt voor duidelijkheid en het maakt wederzijds respect mogelijk.”

Volgens Veerle van Assche en Greetje Hermans, onderzoekers binnen de vakgroep Cultuur & Welzijn van de Universiteit van Antwerpen, is wederzijds respect een belangrijke basis voor een vertrouwensband met jongeren. Hierdoor zien jongeren de professionals namelijk als een steunfiguur die begrip toont voor hun situatie. Een vertrouwensband groeit naarmate de begeleiding van jongeren vordert. “Je moet dit vertrouwen soms winnen en dat is niet binnen een paar seconden gebeurd. Soms moet je meerdere gesprekken voeren, een luisterend oor bieden en jongeren het gevoel geven dat ze veilig hun verhaal op tafel kunnen leggen”, legt David uit. Alle jongerenwerkers stellen dat met name de veiligheid die jongeren ervaren om zichzelf te uiten cruciaal is voor een succesvolle uitvoering van hun werk. Is daarmee de vertrouwensband van essentieel belang?

Schijnvertoning

In verschillende theorieën worden vraagtekens gezet bij de vertrouwensband en het belang ervan. Zo is deze volgens Jan Schellekens, leidinggevende van ‘De Spits, bureau voor jeugd- en jongerenwerk’ en ontwikkelaar van het brede jeugd- en jongerenwerkmodel, “een grote vergissing” in het jongerenwerk. “De relatie tussen een jongerenwerker en een jongere is niet berust op onderling vertrouwen, maar op een werkopdracht waarvoor jongerenwerkers een vergoeding krijgen. Vertrouwen is dus eerder een professioneel handigheidje”, aldus Schellekens. Uit zijn theorie kan worden opgemaakt dat een vertrouwensrelatie eerder een schijnvertoning is, waarbij “twee acteurs een relatie proberen aan te gaan”. Volgens Schellekens ‘verleiden’ jongerenwerkers jongeren tot een relatie. Hij stelt dat zij dit vooral doen uit eigen belang, omdat het hen een leuke en interessante opdracht lijkt waarvan ze geloven dat ze het tot een goed einde kunnen brengen.

De theorie staat haaks op de ervaring van jongerenwerkers uit Noord. De argumentatie van Schellekens doet dan ook veel wenkbrauwen fronsen. “Ja, dit is mijn werk en het is mijn taak om jongeren te helpen”, legt Isis uit. “Maar dit doe ik niet uit eigenbelang. Dat leg ik ook uit aan de jongeren met wie ik werk. Ik hoef ze niet te helpen, betaald krijg ik toch wel. Maar mijn betrokkenheid bij het welzijn van jongeren maakt dat ik een band met ze wil opbouwen, omdat ik er heilig van overtuigd ben dat ik ze alleen op die manier kan brengen waar zij willen komen.” Ook David stelt dat een vertrouwensband belangrijk is: “Het zorgt ervoor dat jongeren zich veilig voelen en hun verhaal durven delen. Soms slaat de klok bijna twaalf uur en dan moet je gaan rennen. Aan ons als jongerenwerkers de taak om rust te bewaren en gelijk actie te ondernemen, maar dan moet je wel het hele verhaal kennen. Als bijvoorbeeld een leerplichtige jongere een straf boven het hoofd hangt, omdat zij of hij teveel verzuimt, is het belangrijk om erachter te komen wat de reden is voor het verzuim. Anders lossen we niks op”, vervolgt hij. Het idee dat je zonder vertrouwensband jongeren niet de juiste ondersteuning kan bieden, lijkt een gedeelde mening onder de jongerenwerkers. “Als jongeren niet het achterste van hun tong willen laten zien, kan je niet inzetten op verandering”, vertelt Isis.

De jongerenwerkers bemerken een verschil in begeleiding van jongeren waarmee een vertrouwensband is opgebouwd en jongeren die wantrouwig zijn. Volgens hen vatten jongeren die wantrouwig zijn feedback snel op als kritiek. “Als jongeren je vertrouwen en dus geloven dat jij het beste met hen voorhebt, dan nemen ze meer van je aan”, zegt Isis. “Ze laten zich dan ook beter helpen of begeleiden.” David maakt een kanttekening: “Het blijven individuen. Zodra zij uit mijn zicht zijn, weet ik niet of ze de nieuw geleerde vaardigheden inzetten. Maar daar hoop je natuurlijk wel op.”

Is de vertrouwensband overgewaardeerd?

Als je niet met zekerheid kan zeggen dat jongeren de vaardigheden in de toekomst blijven gebruiken, wat is dan het nut? Deze vraag is een tweede punt van kritiek in de theorie over jongerenwerk. William Miero, adviseur Jeugd, Jongerenwerk, Veiligheid en Leefbaarheid, geeft vrij uitgesproken antwoord op deze vraag in een interview met SOZIO een vakblad voor sociale professionals en het sociale domein. Hij stelt dat een vertrouwensband een overgewaardeerd begrip is. “Het is een tijdrovende, niet-relevante relatie waarin jongerenwerkers eigenlijk het gedrag van een jongere ‘kopen’”, zo stelt hij in zijn pleidooi. Volgens Miero is de nadruk op de vertrouwensband te groot. Hierdoor ontstaat ‘paniek’ als jongerenwerkers vertrekken uit een gebied. Toch komt dat regelmatig voor, vooral door het systeem van aanbestedingen. “Een vertrouwensband opbouwen doe je niet zo een-twee-drie”, legt Lisa uit, “en als dan de kans bestaat dat je weg moet vanwege een aanbesteding… Jongeren geven zichzelf aan iemand over, maar hebben niet meer met jou als jongerenwerker te maken als je moet vertrekken. Een jongere moet dan helemaal opnieuw beginnen.”

Miero vindt dan ook dat jongerenwerkers zich minder druk moeten maken over die vertrouwensband en meer moeten inzetten op resultaten. Echter, om die resultaten te behalen is de vertrouwensband noodzakelijk, menen de jongerenwerkers, ook als je ieder moment uit het gebied weg kan zijn. “Zeker met de aanbestedingen komt het voor dat je als jongerenwerker uit een gebied moet vertrekken”, zegt David. “Maar ik geloof niet dat dit een vertrouwensband in de weg hoeft te staan. Ik kan inzetten op die vertrouwensband en er tegelijkertijd voor zorgen dat een ander mijn werk kan overnemen. Dit doe ik door goed te registreren en goede gesprekken te voeren met een jongere op het moment dat dit aan de orde is. Zo kan ik bijvoorbeeld een kennismaking organiseren met de vervanger, zodat een goede, warme overdracht plaatsvindt.” In zijn beleving zorgt juist die vertrouwensband ervoor dat jongeren inzien dat een collega net zo goed is en wordt blijvend ingezet op resultaat.

Een vertrouwensband om achter te schuilen

“Open en eerlijk gesprekken voeren over alles wat er speelt in het leven van jongeren, dat is waar de vertrouwensband over gaat”, meent David. Isis beaamt dit en voegt eraan toe dat zij het belangrijk vindt om jongeren te laten zien dat zij naast hen staat. Een derde punt van kritiek in de theorie, echter, is dat de vertrouwensband belemmerend werkt als het gaat om het bespreekbaar maken van onderwerpen als seksualiteit. Om die reden zouden ‘jongerenwerkers zich eerder verschuilen achter het idee van de vertrouwensband’, aldus Miero.

De jongerenwerkers spreken zich faliekant uit tegen deze stelling. “Het kan nooit zo zijn dat je vanwege een vertrouwensband iets als seksuele diversiteit niet kan bespreken. Dan heb je gewoon geen vertrouwensband”, vertelt Isis. In dezelfde adem legt zij uit dat dit verwijt geen nieuws is. “Ik hoor het vaker, maar ik ben het er niet mee eens. Bepaalde zaken niet bespreekbaar kunnen maken heeft naar mijn mening niets te maken met de vertrouwensband, maar met de verwevenheid met een wijk en de eigen denkbeelden en ideeën.” Volgens Isis bestaat Rotterdam Noord uit een hechte gemeenschap met veel buurtbewoners en professionals die dezelfde culturele of religieuze achtergrond hebben. Sommige jongerenwerkers komen uit de wijk, zijn er opgegroeid en maken deel uit van deze hechte gemeenschap in hun privéleven. In haar optiek kan deze sterke verwevenheid met een wijk en het erop nahouden van dezelfde denkbeelden belemmerend werken in het gesprek met jongeren.

Kamiel Knoops, Judith Metz en Jolanda Sonneveld, onderzoekers bij het lectoraat Youth Spot van de Hogeschool van Amsterdam dat wil bijdragen aan de professionalisering van grootstedelijk jongerenwerk, erkennen de nadelige kanten van sterke verwevenheid en het gebruik van eigen ervaringen in de gesprekken met jongeren. Volgens het onderzoek bestaat er een risico dat professionals die intensief met jongeren samenwerken en een vertrouwensband hebben opgebouwd, onderdeel kunnen worden van de leefwereld van die jongeren. Dit kan komen doordat “jongerenwerkers samen met jongeren strijden om een ingang te vinden in de dominante samenleving”, waardoor zij het perspectief van jongeren overnemen. Het gevaar van het gedeelde perspectief is, volgens Youth Spot, dat jongeren er geen baat bij hebben dat jongerenwerkers zich met hen identificeren. “Zij hebben namelijk behoefte aan rolmodellen en iemand die hen duidelijk kan maken wanneer grenzen worden overschreden.”

De geïnterviewde jongerenwerkers spreken jongeren altijd aan op gedrag dat niet door de beugel kan. Ook geven zij ongevraagd advies als zij dat nodig achten. De ervaring leert echter dat jongeren meer aannemen op het moment dat er een vertrouwensband is opgebouwd. “Een jongere kan wel binnenkomen met het verhaal dat zij of hij werk wil vinden, maar als je vervolgens onderuit gezakt op een stoel zit met een ongeïnteresseerde houding, dan geloof ik daar weinig van. Laat staan een werkgever”, legt David uit. “Op zulke momenten spiegel ik het gedrag. Ik neem dezelfde houding aan en vraag of ze mij zouden aannemen als ik zo bij een sollicitatiegesprek kom. Omdat ik een band met ze heb opgebouwd, voelen zij zich minder veroordeeld en stellen zij zich open om inzicht te krijgen in de eventuele effecten van hun gedrag.”

“Ook met slechte kaarten kun je winnen”

De kritiek op de vertrouwensband die in de theorie wordt geuit, wordt gedeeltelijk door de jongerenwerkers uit Noord erkend. Het lijkt een ongrijpbaar begrip dat kan zorgen voor de nodige belemmeringen. Volgens hen zijn er zeker jongerenwerkers die het begrip gebruiken om achter te ‘schuilen’. Toch zien zij het zelf als een essentiële voorwaarde voor hun werk. De jongerenwerkers benadrukken met name de praktische kanten en voordelen van de vertrouwensband. Het biedt namelijk de mogelijkheid om het hele verhaal van jongeren te horen te krijgen, wat noodzakelijk is voor effectieve begeleiding en hulp bieden binnen de beperkte tijd die beschikbaar is. “Je wilt jongeren op een goede en prettige manier het ‘eindstation’ van volwassenheid laten bereiken. En met die vertrouwensband durven ze de hulp aan te nemen om de juiste kaart op te gooien. Zoals ik zei: het leven is een kaartspel, maar zelfs met slechte kaarten kun je winnen”, aldus Isis.

Uit privacyoverwegingen zijn de namen in dit artikel gefingeerd.

Geraadpleegde bronnen

  • Assche, van V. & Hermans, G. (2000). Grenzen, gezag en begeleiding: dillema’s van jeugdwerkers en opvoeders. Antwerpen: Universiteit van Antwerpen, departement politieke en sociale wetenschappen
  • Chikar, N (2017). Over de (vertrouwens)brug komen: Een onderzoek naar het effect van een vertrouwensrelatie op de zelfredzaamheid van risicojongeren. Masterthesis, Erasmus Universiteit Rotterdam en Gemeente Rotterdam
  • Gemeente Rotterdam (2017). Elke jongere telt: Programma Rotterdamse Risicojongeren 2016-2020
  • Koops, K., Metz, J. & Sonneveld, J. (2013). Wij zijn de brug naar zelf aan de slag gaan: Onderzoeksrapport over de werking en resultaten van Ambulant jongerenwerk in de grote stad. Lectoraat Youth Spot, Hogeschool van Amsterdam
  • Metz, J. (2013). De waarde(n) van het jongerenwerk. Youth Spot, Hogeschool van Amsterdam
  • Schellekens, J. (2013). De grote vergissing in het jongerenwerk: de Vertrouwensrelatie
  • Miero, W. (2009). Vertrouwensband overgewaardeerd in jongerenwerk. In: SOZIO, Vakblad voor sociale professionals en het sociale domein
  • Valkestijn, M., Bakker, P.P., Hilverdink, P. & Metz, J. (2015). Jongerenwerk in beeld: voor partners in de wijk. Nederlands Jeugd Instituut
Aan vrijwilligers geen gebrek:  het geheim van House of Hope

Aan vrijwilligers geen gebrek: het geheim van House of Hope

Zorginstellingen en welzijnspartijen kunnen niet zonder vrijwilligers. Toch is het voor veel organisaties lastig om hen te vinden. Ook in Rotterdam zijn er tal van organisaties waar vrijwilligers niet bepaald de deur platlopen. Ondanks dat bijna de helft van de Rotterdammers een vorm van vrijwilligerswerk doet, ervaren verschillende partijen een vrijwilligerstekort. Behalve House of Hope, een sociaal initiatief in Beverwaard. IDEM-onderzoeker Larissa Chantre gaat op zoek naar het ‘geheim’ van deze organisatie: hoe komt het dat zij zelfs ‘nee’ moeten verkopen aan nieuwe vrijwilligers?

Enkele tafels staan her en der in de ruimte, met eenvoudige schoolstoeltjes eromheen. In de hoek is een minikeukentje geïnstalleerd, waar het koffiezetapparaat langzaam filterkoffie uitsputtert. Langs de ramen staat een lange tafel, met een rij computers waar hipsters hun neus voor zouden ophalen. Midden in de ruimte staat een bank met grijze kussens. En een paar gele, om het geheel nog iets van kleur te geven. De woorden ‘huiskamer’ en ‘gezellig’ zijn niet de eerste typeringen die in me opkomen als ik binnenstap. Maar de geur van verse koffie en het warme onthaal van de vriendelijke vrijwilligers zorgen voor een fijn gevoel.

De Huiskamer, zoals de ruimte genoemd wordt, van Stichting House of Hope bevindt zich op de eerste etage van Huis van de Wijk ‘De Focus’, middenin de wijk Beverwaard. Naast de Huiskamer heeft de stichting enkele lokalen tot haar beschikking om lessen te geven. Het kantoor, dat gedeeld wordt met het Leger des Heils, wordt vooral door de drie betaalde medewerkers bezet. De 144 andere ‘hulpverleners’ van House of Hope werken stuk voor stuk op vrijwillige basis. Zo zijn er vrijwilligers die taalles geven, ondersteuning bieden bij de vrouwen- en mannengroepen, taken vervullen als gastvrouw of -heer of deel uitmaken van de klussendienst.

Kerkelijke oorsprong

Hoewel religie geen expliciete rol meer speelt, is House of Hope ontstaan uit de op Zuid gevestigde kerken. Dat de kerk maatschappelijk actief is in de wijk, was echter lange tijd niet vanzelfsprekend. ‘Er staan zes kerken, maar geen van hen is van relevantie voor de wijk’, waren de harde woorden in een rapport van de deelgemeente Charlois in 2001. De kerkelijke gemeenschap op Zuid gaf de deelgemeente geen ongelijk. Ook zij vonden dat de kerken te weinig investeerden in de samenleving of de sociale problematiek in de wijk. Om die reden heeft een aantal mensen uit de International Christian Fellowship Rotterdam (ICF) gezamenlijk een project opgezet met als doel om ‘meer leven in de wijk’ te creëren. Hieruit is House of Hope ontstaan. Nu is House of Hope een zelfstandige organisatie, al is er nog wel een samenwerkingsverband met ICF Rotterdam. Daarnaast is de christelijke grondslag terug te vinden in het dagelijks werk, bijvoorbeeld in de sfeer waarin mensen liefdevol en met respect worden benaderd. De organisatie gebruikt niet voor niets de metafoor van een ‘Levenshuis’. Zo omschrijft House of Hope zichzelf in haar jaarverslag als “een bouwbedrijf dat aandacht heeft voor de levenshuizen van mensen. Deze hebben soms scheuren, brokken en achterstallig onderhoud. Een huis helpen renoveren kost tijd en vraagt doorzettingsvermogen. Ook moet je naar het totaalplaatje kijken: gezondheid, basisbehoeften, persoonlijk welzijn, relaties en een zinvol leven. Want de vloer oplappen terwijl het dak nog lekt, heeft weinig zin.”

Om deze hulp te realiseren probeert de organisatie in te spelen op de behoeften van bewoners uit de wijk. Op basis van deze behoeften en met de focus op het ‘totaalplaatje’, worden verschillende activiteiten opgezet. Voorbeelden hiervan zijn het inloopspreekuur waar bewoners een beroep kunnen doen op maatschappelijk werk en activiteiten voor vrouwen, mannen en kinderen om ontmoeting en uitwisseling van ervaringen te bevorderen. Met ‘naastenliefde’ als uitgangspunt, probeert House of Hope een familiesfeer te creëren tijdens de activiteiten. “In deze setting mogen mensen zichzelf zijn, kunnen ze even op adem komen en mogen ze ervaren dat ze van waarde zijn”, beschrijft de organisatie in zijn jaarplan.

Bij de verschillende activiteiten die House of Hope faciliteert zijn veel vrijwilligers en wijkbewoners betrokken. Een groot deel van hen vervult meerdere taken, soms zelfs op dezelfde dag. Hoewel dit geen eis is, vinden veel vrijwilligers het juist prettig dat zij aan verschillende activiteiten kunnen bijdragen. De mogelijkheid om te variëren in taken is voor hen van groot belang. Volgens de Vereniging Nederlandse Organisaties Vrijwilligerswerk (NOV) en het kenniscentrum Vrijwilligers aan Zet zorgt variatie in taken voor binding met een organisatie. De vrijwilligers van House of Hope herkennen dat. “Door bij verschillende activiteiten actief te zijn kan ik werken aan mijn Nederlandse taal. Ik ontmoet veel mensen waardoor ik leer over anderen en mezelf. Ook leer ik hoe ik anderen kan helpen”, legt Fatima uit.

Echter, niet alle vrijwilligers nemen verschillende taken op zich en dit is ook zeker niet verplicht. Het heeft vooral te maken met het ‘vertrouwen in eigen kunnen’ en hoe vrijwilligers bij House of Hope zijn binnengekomen. Zo zijn sommigen er nog niet klaar voor om verschillende functies op zich te nemen. Er wordt dan voor gekozen om te beginnen met één specifieke taak, waarna vrijwilligers met de tijd – afhankelijk van interesses en opgedane vaardigheden – kunnen opklimmen. House of Hope probeert vrijwilligers hierin in te ondersteunen en hen te motiveren door scholing en trainingen aan te bieden.

Van hulpvrager naar hulpgever

“Toen ik binnen kwam bij House of Hope sprak ik slecht Nederlands, had ik weinig sociale vaardigheden en was mijn leven niet op orde”, vertelt Mohamed, terwijl we een kopje koffie drinken in een van de spreekkamers. “Ik deed niks en was erg geïsoleerd en eenzaam. Bij House of Hope kreeg ik hulp bij mijn problemen. Ze vroegen mij om ook te werken als gastheer, zodat ik kon oefenen met de taal. Toen ik beter Nederlands sprak en had gewerkt aan mijn problemen, ben ik gaan helpen bij de formulierendienst. Zes jaar later ben ik de spil in het klussenteam. Ik heb hier echt kunnen groeien, ben bijna elke dag aan het werk en voel me minder geïsoleerd.” Er verschijnt een trotse glimlach op zijn gezicht. Het verhaal van Mohamed staat niet op zichzelf. De meeste vrijwilligers komen bij House of Hope terecht vanwege een hulpvraag. Deze kan variëren van hulp nodig hebben bij een brief lezen, tot ernstige problematiek.

House of Hope wordt door het merendeel van de hulpvragers gevonden via mond-tot-mondreclame. Doorverwijzing vanuit andere instanties gebeurt minder vaak. Afhankelijk van de hulpvraag, bekijkt de organisatie of vrijwilligerswerk betekenisvol kan zijn voor de hulpvrager. Veel cliënten starten vrijwel direct met vrijwilligerswerk. De vrijwilligersfuncties die zij beoefenen, brengen niet al te veel verantwoordelijkheden met zich mee. Daarnaast gaat het vaak om een klein aantal uur per week. “Een hersteltraject noemen wij het”, legt vrijwilligerscoördinator en teamleider Yvonne uit. “Door te werken aan problemen en tegelijkertijd vrijwilligerswerk te verrichten kunnen zij zich beter ontwikkelen. Dit draagt bij aan een sneller proces als het gaat om verbetering van iemands positie in de samenleving.” Door van ‘hulpvragers’ ‘hulpgevers’ te maken worden volgens House of Hope kleine stapjes gemaakt om hen (weer) te laten deelnemen aan de maatschappij.

De vrijwilligers staan vierkant achter deze manier van werken. “Ik ben zo goed geholpen toen ik problemen had”, vertelt Fatima. “De mensen die hier werken, werken vanuit hun hart. Je wordt net zo lang geholpen totdat iets daadwerkelijk is opgelost, ook wanneer je eenmaal bent gestart als vrijwilliger. Ik wil gewoon graag iets terug doen voor anderen en de hulp die je hebt ontvangen weer doorgeven.”

Meer dan alleen vrijwilligerswerk, meer dan alleen een vrijwilliger

Naast dankbaarheid, heerst een sterk gevoel van loyaliteit bij de vrijwilligers. Enerzijds voelen zij zich loyaal naar hulpvragers uit de buurt, omdat zij op de hulp van vrijwilligers ‘wachten’. “Zodra ik bericht krijg van een klus, ben ik daar”, legt Mohameduit. “De mensen die vragen naar klussenhulp hebben niemand of kunnen het niet meer zelf. Je kan ze dan niet laten wachten. Het voelt goed dat ik ze kan helpen.” Deze loyaliteit kan voortkomen uit de betekenisvolle relaties die vrijwilligers kunnen opbouwen met andere hulpvragers. Volgens Lucas Meijs, hoogleraar Strategische Filantropie & Vrijwilligerswerk’, delen vrijwilligers vaak kenmerken met de mensen die zij helpen, is er een grotere persoonlijke betrokkenheid en is het contact informeler. Dit is ook het geval bij de vrijwilligers van House of Hope: zij delen het kenmerk ‘hulpvrager’, kampen wellicht met vergelijkbare problematiek en kiezen er uiteindelijk zelf voor om vrijwilliger te worden waardoor zij persoonlijk meer betrokken zijn. Anderzijds voelen de vrijwilligers ook een loyaliteit naar House of Hope. Deze loyaliteit heeft vooral te maken met het idee dat ze iets terug moeten doen voor de organisatie, als dank voor de hulp en begeleiding die zij hebben ontvangen.

De vrijwilligers geven echter ook andere redenen om vrijwilligerswerk te doen. Het komt steeds neer op contact. “Het gaf mij de mogelijkheid om mensen te leren kennen en deze contacten te onderhouden”, zegt Astrid. “Ik heb een familie erbij gekregen.” Met het woord ‘familie’ doelen de vrijwilligers op een warme, liefdevolle groep die begrip heeft voor de situatie waar sommigen inzitten en waar iedereen elkaar als gelijke behandelt. Deze groep bestaat niet alleen uit collega-vrijwilligers, maar ook de betaalde krachten worden genoemd als onderdeel van deze groep. Dit is een positief gegeven, daar onderzoek heeft uitgewezen dat het hebben van een sociaal netwerk zorgt voor ondersteuning en een vangnet, vermindering van stress en andere mentale klachten. Daarbij vergroot het de kans om tegenslagen te kunnen verwerken. Het lijkt alsof het gevoel dat de organisatie bij de vrijwilligers oproept een belangrijke rol speelt in waarom zij verbonden zijn aan House of Hope. En verbonden blijven, zelfs als de wens om door te stromen naar betaald werk in vervulling gaat.

Ligt het gevaar van overvraging op de loer?

Wel rijst de vraag of het beschreven gevoel van dankbaarheid, loyaliteit, familiariteit en het ‘hulpvrager-hulpgeverprincipe’ niet leidt tot overvraging van de vrijwilliger. Uit onderzoek van de Universiteit voor Humanistiek en de NOV blijkt dat 51% van alle vrijwilligers druk en overbelasting ervaart. Het gaat dan met name om vrijwilligers in de sector zorg en welzijn, dus bij gelijksoortige organisaties als House of Hope. Deze druk komt enerzijds door de bezuinigingen die gepaard gingen met de decentralisatie zorg, werk en jeugdhulp in 2015, wat onder andere heeft geleid tot complexere hulpvragen van cliënten. Anderzijds kunnen werkzaamheden, zoals één-op-éénbegeleiding en crisissituaties, confronterend zijn voor vrijwilligers. Dit kan ervoor zorgen dat ‘vrijwilligers weleens over hun eigen grenzen heen gaan en hun draagkracht oprekken’, menen de onderzoekers.

Als het leeuwendeel van de vrijwilligers van House of Hope zelf de nodige problemen heeft, is hun (emotionele) draagkracht dan wel voldoende om als vrijwilliger aan de slag te gaan? Het sterke gevoel van dankbaarheid en loyaliteit, in combinatie met onvoldoende draagkracht, zou ertoe kunnen leiden dat ook zij over hun eigen grenzen gaan. Immers, tegen een familielid zeg je niet zomaar ‘nee’ en zet je sneller dat ene stapje extra.

House of Hope lijkt hier vanuit organisatorisch oogpunt rekening mee te houden, ook al zet de organisatie expliciet in op deze familiale setting. De beroemde uitspraak ‘vrijwilligerswerk is vrijwillig, maar niet vrijblijvend’, neemt House of Hope niet te letterlijk. Met vrijwilligers die afwezig zijn, wordt namelijk niet heel streng afgerekend. “Uiteraard zijn er afspraken”, licht Yvonne toe. “De vrijwilligers kunnen niet komen en gaan as they please, want wij werken namelijk ook voor anderen in de wijk. Zij rekenen op ons. Tegelijkertijd moeten vrijwilligers fouten kunnen maken en hiervan kunnen leren. In plaats van straffen uitdelen, gaan wij veel liever het gesprek aan over waarom zij afwezig waren.” Met het oog op uitstroom naar de betaalde arbeidsmarkt, vindt House of Hope het belangrijk om in te zetten op vaardigheden zoals verantwoordelijkheid. “Als je werkt voor een baas kun je namelijk ook niet zomaar wegblijven”, vult Yvonne aan. “Maar we houden rekening met het feit dat sommige vrijwilligers ook de nodige problemen hebben en dus niet altijd in staat zijn om de gevolgen van wegblijven te overzien.”

Geen beleid, maar cultuur

Het uiten van waardering is belangrijk bij House of Hope. “Onze vrijwilligers zijn meer dan alleen vrijwilligers en dat is dan ook iets wat we graag aan hen willen laten zien. Oprechte aandacht geven aan onze vrijwilligers: daar staan wij voor”, bepleit Yvonne. Deze ‘oprechte aandacht’ uit zich in de vorm van activiteiten uitsluitend voor vrijwilligers, zoals het verkennen van een andere stad of een barbecue. Maar ook een kaartje en een bloemetje als iemand ziek is of een kleinigheidje met een verjaardag dragen bij aan de ‘familieband’. “Vrijwilligers ervaren niet alleen dat ze gezien worden als ze actief zijn, maar ook dat ze gemist worden als ze er niet zijn.”

Vrijwilligers die een groot aantal uren per week betrokken zijn en/of extra verantwoordelijkheden hebben in hun werk bij House of Hope, krijgen naast de reguliere vormen van waardering een vrijwilligersvergoeding. De teamleider legt uit dat deze niet bedoeld is om vrijwilligers te werven of te behouden. Om die reden wordt de hoogte van de vergoeding ook niet kenbaar gemaakt in vacatures of tijdens gesprekken over vrijwilligerswerk. “We doen dit juist om een beetje extra waardering te tonen”, legt Yvonne uit. “Ook geloven wij dat een vergoeding kan helpen om vrijwilligers te stimuleren in hun verantwoordelijkheden, doorontwikkeling te bevorderen en het gat tussen vrijwilligerswerk en betaald werk te verkleinen.”

Het uiten van waardering en het bieden van een passende beloning is persoonlijk en dus maatwerk. Volgens het Centrum voor Dienstverlening (CVD) is het dan ook van belang om in te spelen op de persoonlijke wensen van vrijwilligers. Hoe kijken de vrijwilligers van House of Hope aan tegen de vorm van waardering? Ik vraag het aan Leila, een van de gastvrouwen in de Huiskamer. “Je hoort echt ergens bij hier”, vertelt ze. “Als ik ziek ben en er ligt een kaartje op de mat, dan voel je dat mensen met je meeleven. Er wordt aan je gedacht en het team heeft begrip voor de situatie. Mooi. Echt een warm gevoel.” Ook de vrijwilligers die wat extra’s krijgen in de vorm van een vergoeding, vertellen dat het vooral gaat om ‘dat schouderklopje’. Een zakcentje is mooi meegenomen, zeker als je moet leven van een uitkering. Maar het is niet wat de vrijwilligers motiveert. Het gaat vooral over anderen willen helpen en daar een klein gebaar voor terug krijgen. “Of het nou een kaartje, een bloemetje of een kleinigheidje is… Het is vooral de liefde die je ervoor terug krijgt van de organisatie en buurtbewoners. Dat zorgt ervoor dat ik dit wil doen.”

Dankbaarheid, loyaliteit, het zijn van een familie: het zijn mooie woorden en gevoelens die de vrijwilligers voor House of Hope hebben. In de cultuur van de organisatie hebben warmte en persoonlijke benadering een belangrijke plaats. Zo’n warm bad kan voormalige cliënten en toekomstige vrijwilligers de ruimte geven om te zijn wie ze zijn met alle ‘brokken’ en ‘scheuren’ die het leven heeft veroorzaakt. Het geeft hen de mogelijkheid fouten te maken en ervan te leren. Om langzaam weer te kunnen deelnemen aan de maatschappij. Meer dan andere organisaties wellicht doen, zet House of Hope in op warmte en persoonlijke aandacht om hulpbehoevende wijkbewoners te vinden, te helpen en te binden. Door hen niet alleen ‘hulpvrager’ te laten zijn, maar vooral ook ervoor te zorgen dat zij ‘hulpgever’ kunnen worden. De vriendelijke gezichten, de verse koffie en de deur die voor iedereen openstaat: het lijkt de binding met de wijk, de personen die terecht komen bij House of Hope en de organisatie zelf te versterken. Misschien is dit ook wel waarom mensen hier de deur platlopen, hoe ongezellig en sfeerloos de Huiskamer voor een buitenstaander ook mag lijken.

Uit privacyoverwegingen zijn de namen in dit artikel gefingeerd.

Geraadpleegde bronnen

– 5 vragen aan professor Lucas Meijs over de waarde van vrijwilligerswerk (n.d.). Van: www.uvv.online-magazine.nl
– CVD (2016). Waarderen en belonen van vrijwilligers. Rotterdam: Centrum voor Dienstverlening
– Enorme vraag naar vrijwilligers: ‘Mensen hebben minder tijd’ (2019). Van: www.nu.nl
– Grootegoed, E., Machielse, A., Tonkens, E., Blonk, L. & Wouters, S (2018). Aan de andere kant van de schutting: inspelen op de toenemende vraag naar vrijwillige inzet in het lokale sociaal domein. Vereniging NOV
– House of Hope (2018). House of Hope Jaarrapportage.
– IDEM Rotterdam (2017). Gebiedsbeeld IJsselmonde. Signalen over integratie, discriminatie, v/m-emancipatie en lhbt-emancipatie uit IJsselmonde, Rotterdam: IDEM Rotterdam
www.houseofhope.nl

Taboes als trend: hoe praten welzijnswerkers in Delfshaven over het onbespreekbare?

Taboes als trend: hoe praten welzijnswerkers in Delfshaven over het onbespreekbare?

Het kabinet lanceerde in april een campagne om het taboe op angststoornissen te doorbreken. In mei volgde een campagne over dat op schulden. Ook in Rotterdam zijn er talloze initiatieven om taboe-onderwerpen bespreekbaar te maken: van theatervoorstellingen tot praatsessies. Taboes doorbreken lijkt een trend. Maar wat betekent deze trend voor professionals in het maatschappelijk veld? Hoe gaan zij om met onderwerpen die lastig bespreekbaar zijn?

In Delfshaven worden taboes als belemmering in het welzijnswerk gezien. Dat blijkt uit het Gebiedsbeeld Delfshaven, waarin IDEM Rotterdam in 2018 signalen en aanknopingspunten over de thema’s integratie, discriminatie, vrouw/man-emancipatie en lhbti-emancipatie bundelde. Welzijnswerkers ervaren dat zij niet alle bewoners bereiken en wijten dit aan de vele ‘taboes’ die er bestaan. Vooral onderwerpen als seksualiteit en schulden bevinden zich volgens hen in de taboesfeer, waardoor sommige Delfshavenaren moeilijker de hulp krijgen die ze nodig hebben. Om meer inzicht te krijgen in het onderwerp gingen we opnieuw het gesprek aan met welzijnswerkers in Delfshaven, een stadsgebied dat rijk is aan verschillende culturen, tradities, normen en waarden. Welzijnswerkers hebben de (gemeentelijke) opdracht om bewoners te ondersteunen op alle levensdomeinen. Om inzicht te krijgen in iemands situatie en problemen, is openheid noodzakelijk. Tegelijkertijd heeft iedere welzijnswerker een persoonlijke stijl, waardoor de omgang met gevoelige onderwerpen per professional verschilt. Tijdens een focusgroep en enkele individuele gesprekken is daarom nader onderzocht op welke manier welzijnswerkers in hun werk met taboes te maken krijgen. Wat verstaan zij zelf onder taboes en wat is volgens hen de functie ervan? Is er een verband tussen taboes en de diversiteit aan culturen in Delfshaven? En hoe gaan deze welzijnswerkers zelf om met onderwerpen die lastig bespreekbaar zijn?  

Taboe door de geschiedenis heen

Het woord taboe is in de Van Dale gedefinieerd als “iets dat niet gedaan of gezegd mag worden”. De oorsprong van het begrip ligt echter in Polynesië, namelijk bij het woord tabu, wat ‘van merkteken voorzien’, ‘voorbehouden’ of ‘verboden’ betekent. Eenmaal opgenomen in de Engelse taal werd taboe gedefinieerd, volgens Dirk Vlasblom in het NRC, als “een verzamelnaam voor alle sociale en religieuze verbodsbepalingen die gelden voor woorden, voorwerpen, handelingen of mensen die een groep, cultuur of samenleving als ongewenst beschouwt.” Vlasblom beschrijft de eeuwenlange wetenschappelijke discussie over het begrip taboe en concludeert: “op één punt bestaat consensus: ze [taboes] rusten op zaken en handelingen die de sociale orde bedreigen; het zijn instrumenten van sociale controle.” Verschillende onderzoeken en artikelen vatten taboes dan ook samen als ‘ongeschreven regels’. Overtreding van de ongeschreven regels is niet zonder consequenties, benoemt filosoof Marli Huijer in 2009 in Trouw: het kan leiden tot “verlegenheid, schaamte en sociale uitsluiting”. 

Vlasblom beargumenteert in NRC dat taboes “sinds de jaren zestig in het Westen een slechte naam hebben. (…) Taboes helpen de orde bewaren en (…) de gevestigde orde moest (…) op de helling. Taboes waren achterlijk en moesten worden doorbroken.” Huijer benoemt in Trouw dat taboes volgens haar altijd kritisch bediscussieerd kunnen worden: “Het zijn uitdrukkingen van morele waarden die tijdgebonden zijn en morele waarden en de taboes die ermee samenhangen kunnen ter discussie gesteld worden.” Dit lijkt in Nederland nog steeds de tendens: het bediscussiëren van taboes. Vanaf de jaren zestig is geprobeerd om allerlei traditionele taboes uit de taboesfeer te halen, met name op het gebied van seksualiteit. Denk bijvoorbeeld aan homoseksualiteit of seks voor het huwelijk. Progressieve waarden zijn in het Nederlandse beleid en in de wet- en regelgeving dominant.

Verschil van mens tot mens

Door het veelvuldige gebruik van het begrip taboe en de verandering door de jaren heen van wat wel of geen taboe zou zijn, lijkt de betekenis minder eenduidig te zijn geworden. Welzijnswerkers noemen uiteenlopende voorbeelden van taboes die zij in hun werk tegenkomen: seksualiteit, seksuele diversiteit, geld, niet kunnen lezen en schrijven, hulp vragen in het algemeen, ziektes en vreemdgaan. Hilda, die veel met jongeren en ouders werkt, vertelt: “Ik werk aan een flyer over seksuele voorlichting. Daarbij moet ik goed nadenken over de woorden die ik gebruik. De opdrachtgever wil dat alles heel voorzichtig wordt benaderd om geen ouders kwijt te raken.” Welzijnswerker Tica geeft een ander voorbeeld: “Ik heb veel te maken met mensen die de taal niet goed spreken of helemaal niet kunnen lezen of schrijven. Sommige mensen zijn al lang analfabeet en praten daar niet over. Dit vermijden ze door bijvoorbeeld te zeggen ‘oh ik heb mijn bril niet bij me’ of ‘ik heb het ingevulde formulier thuisgelaten’.”

Als de definitie van taboe ter sprake komt, vindt Lilia dat het begrip wel heel breed geïnterpreteerd wordt: “Voor mij is een taboe iets wat onbesproken blijft. Iets wat echt niet wordt gedeeld. Een taboe blijft misschien onzichtbaar, bijvoorbeeld de dood. Voor mij is de dood een taboe, omdat mensen er niet over praten. Als je er toch over begint, voelen mensen zich meteen ongemakkelijk.” Een ander voorbeeld uit het gesprek – wat volgens Charlotte het beste voorbeeld van een taboe is – betreft een vader en zoon die allebei weten dat de zoon homoseksueel is; zij durven er wel met anderen over te praten, maar niet met elkaar. Henk benadrukt dat taboes ook heel persoonlijk kunnen zijn: ze kunnen bijvoorbeeld samenhangen met “je kijk op de dood en wat de dood voor je betekent”. Lilia is het ermee eens dat taboes van mens tot mens verschillen: “Een taboe kan eenzijdig zijn. Een vrouw die naar eigen zeggen niet met haar man over seks kan praten, heeft dat misschien wel nooit geprobeerd. Vaak worden taboes door jezelf in stand gehouden.”

Na gezamenlijk te concluderen dat welzijnswerkers enigszins verschillende interpretaties van het begrip taboe hebben, komt de functie ervan binnen de samenleving ter sprake. De meeste welzijnswerkers leggen de nadruk op de nadelen van taboes. Henk, echter, ziet dit anders: “In Nederland wonen we in een vrij open samenleving, waarin veel dingen bespreekbaar zijn. Maar soms is het volgens mij goed dat er taboes zijn. Ik denk dan aan het beschermen van de mens, zodat mensen niet denken dat alles maar kan naar elkaar toe. Er zijn grenzen. Dan kan een taboe juist goed zijn.” Binnen de focusgroep is hij in dit opzicht de uitzondering. Henk heeft naar eigen zeggen vanuit zijn geloofsovertuiging bepaalde taboes op het gebied van drugs, alcohol en seksualiteit, omdat hij denkt dat die zaken “niet goed voor je zijn, dat je er beter niet te veel over kan weten en er beter ver van kan blijven.”

Zijn taboes cultureel bepaald?

Weinig welzijnswerkers pleiten (openlijk) voor het nut van traditionele waarden en taboes, al zien ze deze regelmatig bij cliënten. De welzijnswerkers lijken er zelf afstand van te nemen door deze waarden en taboes te verbinden aan ‘andere culturen’. “Bij taboes komt bij mij gelijk het woord cultuur in me op”, zegt Sofie. “Of het nou te maken heeft met seksualiteit of bepaalde genderrollen, bijvoorbeeld wanneer mannen en vrouwen niet dezelfde dingen mogen. Daar heb ik de afgelopen week twee keer mee te maken gehad.” Ook anderen spreken over taboes als “een cultuurdingetje”. Volgens socioloog Paul Kapteyn zijn juist dit soort uitspraken typerend voor het begrip taboe. Taboes wijzen op vanzelfsprekende vermijdingen, maar hebben overwegend betrekking op anderen: “‘Zij’ zijn het die taboes bezitten en ‘wij’ zijn het die dit doorzien.” Diegenen die het woord taboe gebruiken vinden volgens Kapteyn dan ook vaak dat taboes onnuttig, onredelijk en overbodig zijn.

Welzijnswerker Hilda herkent de valkuil van vooroordelen over taboes van anderen: “Een mevrouw was er op tegen dat haar kind nog kusjes gaf aan haar opa. Toen dacht ik wel: ik ga eens vragen waarom. Ik kreeg een antwoord wat ik niet had verwacht. In haar geval vond ze namelijk dat opa een minder goede mondhygiëne heeft; het was een hygiënische keus dus. Het was maar goed dat ik niet mijn eigen invulling had opgelegd; ik had toch een beetje een vooroordeel. Het zette me aan het denken over vooroordelen en taboes. Het oordelen over andermans taboes, dat is wel een valkuil.”

Verschillen binnen ‘culturen’

Niet alle welzijnswerkers zijn zo reflectief als Hilda. Zij lijken zich niet altijd voldoende bewust van het feit dat een ‘cultuur’ geen statische eenheid is. Medisch antropoloog Cor Hoffer legt in een interview met Zorg+Welzijn uit 2018 uit dat het een misvatting is om te denken dat “cultuur een-op-een overeenkomt met een bevolkingsgroep of een individu uit een bevolkingsgroep”. De cliënt in kwestie is namelijk een individu. Naast cultuur spelen andere aspecten een rol bij attitudes en beleving, zoals leeftijd en gender. Uit een paar voorbeelden van welzijnswerkers blijkt dat er binnen ‘culturen’ belangrijke verschillen zijn tussen generaties. Zo vertelt Sofie dat in het voorbeeld van de homoseksuele jongen die hierover niet met zijn vader kan praten, dat opvattingen van de grootmoeder mogelijk een rol spelen. Voor haar is homoseksualiteit een groot taboe en vermoedelijk ziet vader op tegen haar reactie. Hilda voegt toe dat er ook grote verschillen zijn tussen gezinnen: “Ik stap steeds meer af van mijn eigen invulling van culturen. Er hangt zoveel af van gezinsculturen. Als ik kijk naar de Bollenstreek waar ik ben opgegroeid, dan merk ik dat ik mazzel heb gehad dat ik in een vrij open gezinscultuur ben opgegroeid. Veel leeftijdgenoten hebben veel meer taboes meegekregen: over bepaalde dingen wordt gewoon niet gesproken. Ik kom in mijn werk veel ouders tegen die aangeven dat bij hen heel veel besproken kan worden, terwijl ze onderdeel uitmaken van een cultuur waarover vooroordelen bestaan dat zij veel taboes hebben. Dus het verschilt eerder van gezin tot gezin, dan van cultuur tot cultuur.”

Cultuursensitief werken

In een recent artikel op Sociale Vraagstukken beargumenteert arabist en turkoloog Rob Ermers dat hulpverleners per individu of per gezin moeten onderzoeken welke eventuele ‘taboes’ of problemen er spelen. Dit betekent dat bij elke cliënt de vraag gesteld moet worden waarom iemand onderwerpen als schulden of seksualiteit niet kan of wil bespreken. Ermers benadrukt dat ‘cultuur’ een zeer vaag begrip is en dat het contraproductief is als hulpverleners ‘aannamen, stereotypen en tendensen’ projecteren op individuele burgers. In de praktijk komt een effectieve aanpak neer op cultuursensitief werken. Volgens kenniscentrum Rutgers betekent cultuursensitief werken dat professionals zich bewust zijn van hun eigen culturele opvattingen, normen en waarden. Tegelijkertijd moeten professionals enige kennis hebben van andere culturen en levensbeschouwingen dan die waarmee zij zelf zijn opgegroeid. Daardoor kunnen professionals rekening houden met en ruimte creëren voor de culturele visie en beleving van een cliënt.

Hilda vertelt hoe zij dit in Delfshaven in de praktijk brengt: “Ik let altijd op dat ik vragen stel over de antwoorden die bewoners geven. Doorvragen waar een antwoord vandaan komt vind ik belangrijk. We hebben namelijk allemaal vooroordelen, maar je kan er niet zomaar van uitgaan dat het komt door cultuur.” Ook Henk licht zijn houding toe: “In mijn werk je moet niet ‘OM-en’, niet oordelen en niet minachten. Iedereen heeft een eigen levensbeschouwing of geloofsovertuiging. Dat moet je respecteren van elkaar. Ik vind dat je daarover met elkaar in gesprek kan gaan.” Door zich open te stellen, nieuwsgierig te zijn en vooral door te vragen, kunnen professionals voorkomen dat ze eigen denkbeelden projecteren en de verklaringen voor een taboe invullen. Tijdens de gesprekken met welzijnswerkers blijkt dat cultuursensitief werken nog niet voor iedereen vanzelfsprekend is. “Ik denk dat welzijnswerkers nog te veel zitten op de verschillen die volgens hen cultureel bepaald zijn”, zegt Hilda. “Maar er zijn ook zoveel overeenkomsten tussen mensen, bijvoorbeeld liefde voor je kind en ouderschap. Als we meer naar de overeenkomsten zouden kijken, zouden we merken dat veel onderwerpen cultuuroverstijgend zijn.”

Handelingsverlegenheid

In de praktijk kan het voor welzijnswerkers best ingewikkeld zijn om op een effectieve manier met cliënten met andere waarden en opvattingen dan zijzelf te spreken over gevoelige onderwerpen. Zeker tijdens bijeenkomsten in groepsverband wordt de deur soms direct dichtgedaan. “Als het onderwerp seksualiteit boven komt drijven, wordt door sommige bewoners direct de ‘taboe-, religie- of cultuurkaart’ getrokken”, zegt Hilda. “Op deze manier proberen ze het bespreken van seksualiteit af te houden.” Het is telkens weer een uitdaging om ervoor te zorgen dat gevoelige onderwerpen toch op tafel komen. Welzijnswerkers zijn het erover eens dat dit uiteindelijk wel is waar hun werk om draait: voor cliënten ruimte creëren om over (taboe)onderwerpen te praten die ze elders niet kunnen bespreken. Dit vraagt om een sensitieve aanpak en de investering in een vertrouwensband. Een te directe aanpak kan namelijk averechts werken, zo licht Henk toe. “Je moet altijd uitkijken dat je elkaar niet afstoot en geen geslotenheid creëert. Het is zaak dat je een open gesprek houdt en als je merkt dat iemand moeite heeft met een bepaald onderwerp, dan ben je daar wel voorzichtiger mee. Dat wil niet zeggen dat je het niet aan de orde moet stellen, maar er moet eerst een vertrouwensband ontstaan.” Sofie is het met hem eens. Soms betekent dit dat je taboes respecteert: “Als iets voor mij helemaal geen taboe is, maar voor een ander wel, dan laat ik het eerst even op een laag pitje staan zodat diegene niet uit zijn comfortzone hoeft te stappen. Als het vertrouwen er dan is en iemand zich kwetsbaar durft op te stellen, gaat het makkelijker om over bepaalde onderwerpen te praten dan wanneer je iemand gaat pushen.”

Hilda ervaart dat onzekerheid bij professionals, met name over de manier waarop het onderwerp seksualiteit bespreekbaar gemaakt kan worden, kan leiden tot handelingsverlegenheid: “Ik merk, zeker wanneer het gaat over lhbti, dat er veel handelingsverlegenheid is, maar dat professionals dit niet benoemen. Zeker jongerenwerkers weten soms niet hoe ze moeten omgaan met bijvoorbeeld homoseksualiteit of met catcalling. Ik vind het moeilijk als niet gesproken wordt over handelingsverlegenheid.” Ook Charlotte erkent dat er onderling weinig wordt gepraat over het bespreekbaar maken van gevoelige onderwerpen, terwijl reflectie op eigen gevoelens van onzekerheid en ongemak tijdens het werk een cruciale eerste stap is om taboes te kunnen bespreken met cliënten. Dit creëert namelijk de noodzakelijke ruimte om effectief aan de slag te gaan met (veronderstelde) taboes en problemen van anderen. “Dat is interessant, want in ons werk zijn we heel veel met taboes bezig. Toch praten we onderling weinig over hoe lastig het is om over gevoelige onderwerpen te praten. Er lijkt wel een taboe op het praten over taboes.”

Geraadpleegde bronnen

  • Dijk, Marc van (2009). Taboes blijven onmisbaar. Trouw.
  • Ermers, Rob (2019). Aannamen over ‘cultuur’ zetten hulpverleners op het verkeerde been. Sociale Vraagstukken.
  • Zorg + Welzijn (2018). Hoe kun je als sociaal professional cultuursensitief werken?
  • Rutgers. 5 elementen van cultuursensitief werken. Artikel op website seksindepraktijk.nl
  • Vlasblom, Dirk (2006). Niet doen, niet over praten, afblijven. NRC.

Illustratie: Ez Silva / www.ezsilva.com