Intersectionaliteit:
ineens hoor je dit begrip overal. Niet alleen lees je erover, ook op steeds
meer werkvloeren hoor je de term. Maar wat is intersectionaliteit, of
kruispuntdenken, eigenlijk? In dit essay legt IDEM-onderzoeker Inte van der
Tuin uit wat het begrip inhoudt, waar het vandaan komt en hoe het een plaats
heeft binnen IDEM.
Intersectionaliteit
gaat over iedereen. Kort gezegd maakt een intersectionele benadering
inzichtelijk hoe verschillende dimensies van de identiteiten van mensen – zoals
gender, etniciteit, sociaaleconomische positie en seksuele oriëntatie – van
invloed zijn op hun specifieke ervaringen in de maatschappij. De sociale
positie van ieder mens is een complex samenspel van deze dimensies. Dit klinkt
ingewikkeld, maar is vrij gemakkelijk concreet te maken door het op mijzelf te
betrekken. Als ik naar dimensies van mijn eigen identiteit kijk, dan wordt
duidelijk dat ik als volwassen cisgender[1] vrouw in
veel opzichten in het “standaard plaatje” pas, ofwel binnen de norm. Ik ben wit
en heteroseksueel en leef samen met mijn witte vriend en onze peuterzoon. Wij
behoren tot de middenklasse en zijn niet religieus. Dit zijn dimensies van mijn
identiteit die niemand in Rotterdam opvallend vindt. Ik hoef bijvoorbeeld nooit
uit te leggen dat ik met een man samenleef en ervoor heb gekozen om een kind te
krijgen. Mensen vinden dit volkomen normaal. Voor mijn lesbische moeders was
dit anders. In de jaren tachtig kozen zij ervoor om samen twee kinderen te
krijgen met een bekende donorvader. Dit was toen – nog meer dan nu – zeker niet
vanzelfsprekend. Zij besloten samen dat zij ons als gelijkwaardige ouders
zouden opvoeden, maar voor mijn niet-biologische moeder was er geen enkele
mogelijkheid om vast te leggen dat mijn zusje en ik haar kinderen zijn. Door
het ontbreken van een biologische band werd haar positie als moeder niet
wettelijk erkend. Heteroseksuele adoptieouders hadden in die tijd meer rechten dan
mijn moeder die al ver voor de bevruchting betrokken was bij het leven van mij
een mijn zusje. Naast deze wettelijke ontkenning van haar moederschap, hadden
onbekenden de neiging om mijn moeders te confronteren met het feit dat zij in
hun ogen onmogelijk allebei onze moeder konden zijn. ‘Wie is de échte moeder?’
was een veelgestelde vraag. Mijn vriend en ik krijgen nooit zulke vragen. Dit
laat zien dat de maatschappelijke ervaringen van lesbische moeders specifiek
zijn en je deze niet kunt vergelijken met die van hetero-ouders.
Hoewel je niet aan
mij kunt zien dat ik twee lesbische moeders heb, bepaalt dit wel – in samenspel
met andere dimensies – mijn identiteit en mijn ervaringen in de samenleving. Ik
word nooit ongewild geconfronteerd met mijn opvallende gezinssituatie en kan zelf
beslissen of ik deze informatie met anderen deel of niet. Maar als ik over mijn
moeders vertel, word ik weleens geconfronteerd met vooroordelen. Soms krijg ik
bijvoorbeeld vragen als: ‘Ben je dan zelf niet ook lesbisch?’ Of: ‘Heb je geen
vader gemist in je opvoeding?’ Ook kunnen mensen mij onbedoeld kwetsen met
negatieve opmerkingen over homoseksualiteit. Het kwetst mij namelijk als de
keuzes van mijn moeders of de gezinssituatie waarin ik ben opgegroeid, worden
veroordeeld of afgewezen. Het voelt alsof een vormend deel van mijn leven – wat
een deel van mijn identiteit is – er niet zou mogen zijn. Hoewel ik het idee
heb dat ik ook een deel van de pijn van mijn niet-biologische moeder voel, is
er een cruciaal verschil tussen mijn sociale positie en die van haar. Mijn
mogelijkheden in de samenleving worden op geen enkele manier beperkt door de
gezinssituatie waarin ik ben opgegroeid, terwijl mijn moeder als ouder wel te
maken had met een gebrek aan (wettelijke) mogelijkheden. Opnieuw maakt dit
duidelijk dat ervaringen altijd specifiek zijn. Dit geldt voor alle mensen. Ervaringen in de samenleving worden
altijd bepaald door de verschillende zichtbare en onzichtbare dimensies van
iemands identiteit. Op welke manier precies hangt af van de persoon of personen
die je treft en de situatie waarin je je bevindt.
Ontstaan
intersectioneel denken
Het is van belang om te benadrukken dat intersectionaliteit
zich heeft ontwikkeld in activistische kringen: binnen de Amerikaanse en later
Nederlandse zwarte, migranten- en vluchtelingen- vrouwenbeweging. Het doel van
deze vrouwen was om aandacht te vragen voor kwesties en problemen waarmee zij
te maken kregen die voor witte vrouwen onbekend waren. Het ging met name om racisme.
De vrouwen beargumenteerden dat seksisme voor hen anders uitpakt dan voor witte
vrouwen door de wisselwerking ervan met racisme en discriminatie. Activisten
als Sojourner Truth (1797-1883) of Angela Davis (1944) benadrukten dat zij als
zwarte vrouwen dubbel gediscrimineerd worden: zowel om hun vrouw-zijn als om
hun huidskleur. Pas wanneer ook antiracisme werd geïntegreerd in de
feministische strijd zou er volgens hen voor de belangen van álle vrouwen
worden opgekomen.[2] In 1989 werd
de theorie over intersectionaliteit in de wetenschap geïntroduceerd door de
Amerikaanse hoogleraar in de rechten Kimberlé Crenshaw. Later werd sociaaleconomische
positie, naast etniciteit en gender, ook een belangrijk onderdeel van intersectionaliteit.
Ook iemands sociaaleconomische positie en factoren die daarmee samenhangen
zoals inkomen, huisvesting en sociaal netwerk hebben immers veel invloed op
maatschappelijke ervaringen. In Nederland is intersectionaliteit binnen
vrouwenstudies onder de aandacht gebracht door wetenschappers Gloria Wekker en
Helma Lutz. Zij gebruiken het als een theoretisch instrument waarmee
inzichtelijk gemaakt kan worden hoe de verschillende dimensies van iemands
sociale positie continu bepalen hoe mensen en groepen op elkaar reageren en
zich ten opzichte van elkaar gedragen. De IDEM-thema’s integratie,
discriminatie, lhbti-emancipatie en man/vrouw-emancipatie draaien om deze
sociale interactie.
Tegenwoordig verschillen de meningen van activisten en
wetenschappers over de legitimiteit van de verbreding van intersectionaliteit
naar andere discriminatiegronden zoals seksuele oriëntatie en religie. Zo is
professor sociologie Akwugo Emejulu van mening dat ras of etniciteit, gender en
sociaaleconomische positie altijd nadrukkelijk centraal moeten staan in een
intersectionele analyse. Intersectionaliteit draait volgens haar om het
inzichtelijk maken van marginalisering, waarbij deze drie dimensies altijd een
hoofdrol spelen. Wanneer je verbreedt naar ongelijkheid op basis van andere
dimensies mis je volgens Emejulu waar het bij intersectionaliteit om gaat.[3]
Zonder een standpunt in te nemen in deze discussie of de geschiedenis van
intersectionaliteit onrecht aan te willen doen, kies ik er in dit essay voor om
te verbreden. De reden hiervoor is dat IDEM Rotterdam als stedelijk
expertisecentrum voor de thema’s integratie, discriminatie, lhbti-emancipatie
en man/vrouw-emancipatie zich met meer dimensies bezighoudt dan etniciteit,
gender en sociaaleconomische positie. Een tweede reden is dat een
intersectionele benadering ook in andere gevallen kan leiden tot relevante
inzichten.
Van hokjesdenken naar intersectionaliteit
De IDEM-thema’s integratie, discriminatie en emancipatie
gaan over alle Rotterdammers. Het is gebruikelijk om bij diversiteit vooral (en
soms alleen) aan verschil in nationaliteit en/of etniciteit te denken. Dit is
een versimpeling van de werkelijkheid. Er zijn veel meer dimensies van invloed
op de uiteenlopende identificaties en sociale posities van Rotterdammers. Naast
etnische achtergrond hebben gender, sociaaleconomische positie en seksuele
identiteit een grote invloed op iemands sociale positie en mogelijkheden, net
als religie, levensfase en talenten en beperkingen.[4]
Zo is het bijvoorbeeld van belang om te erkennen dat de ervaringen van een religieuze
transgender jongere die opgroeit in een middenklasse gezin, anders zijn dan die
van een transgender jongere met een niet-religieuze alleenstaande moeder met
een laag inkomen. Net als het feit dat de ervaringen van een hoogopgeleide
vrouw met een hoofddoek die op latere leeftijd in een rolstoel belandde
verschillen van die van een hindoestaanse man in een rolstoel die door zijn
aangeboren beperking nooit heeft kunnen studeren en werken.
Hoewel het een open deur lijkt dat ieders sociale positie een
samenspel van dimensies is, zijn mensen geneigd om te kijken vanuit een
eendimensionaal perspectief en niet vanuit meerdere perspectieven
tegelijkertijd. Iemand is of het één of het ander. De verschillende dimensies
worden van elkaar gescheiden. De volgende voorbeelden, vertaald naar de thema’s
van IDEM, maken dit duidelijk:
Bij het onderwerp emancipatie wordt alleen of
vooral aan vrouwen gedacht (niet aan mannen), en specifieker aan witte vrouwen
(waardoor de invloed van etniciteit over het hoofd wordt gezien). Denk
bijvoorbeeld aan het maatschappelijk debat over de ondervertegenwoordiging van
vrouwen in topposities.
Bij integratie wordt alleen of vooral aan mensen
met een migratieachtergrond gedacht (niet aan mensen met een Nederlandse
achtergrond), en specifieker aan mannen. Denk bijvoorbeeld aan het gebruik van
de termen ‘allochtoon’ en ‘autochtoon’.
Mensen gaan er – onbewust – van uit dat de categorie
‘vrouwen’ en de categorie ‘allochtonen’ duidelijk afgebakende groepen
betreffen. Op het moment dat je hierover nadenkt, kom je al snel tot de
conclusie dat deze groepen helemaal niet helder en afgebakend zijn. Zo zijn
vrouwen in Nederland en Rotterdam zeer divers en geldt hetzelfde voor mensen
met een migratieachtergrond. Het gevolg van de desondanks gangbare ‘of-of’-denkwijze
is dat bepaalde groepen gemakkelijk over het hoofd gezien worden. Waar zijn de
vrouwen met een migratieachtergrond in bovenstaande voorbeelden gebleven?[5]
Intersectionaliteit gaat uit van ‘en-en’ en sluit daarmee niemand uit. Het gaat
ervan uit dat de verschillende dimensies gelijktijdig werkzaam zijn en niet
afzonderlijk van elkaar beschouwd kunnen worden. De ‘en-en’-denkwijze leidt tot
een complexer en vollediger beeld.
Machtsverschillen
Mensen bepalen hun sociale positie en identiteit voor een
deel zelf, maar ook anderen zijn hierbij van invloed. Sommige dimensies die dit
bepalen kun je zelf kiezen – of er in elk geval invloed op uitoefenen – en
andere dimensies liggen vast. Zo heb je bijvoorbeeld geen invloed op waar je
wordt geboren, bij welke ouders en welke huidskleur je hebt. Op je religie en
je opleiding heb je als individu wel in meer of mindere mate invloed. Uiterlijke
kenmerken lijken een belangrijke invloed te hebben op iemands sociale positie. Deze
zijn immers direct zichtbaar voor anderen. De maatschappelijke betekenis die
aan de verschillende dimensies, waaronder uiterlijke kenmerken, wordt gegeven
speelt een belangrijke rol. Door het scheiden van de verschillende dimensies
van sociale positie en het denken in ‘of-of’ ontstaat een hiërarchie. In alle
gevallen is een van de tegenstellingen de norm of de vanzelfsprekendheid. De
norm bepaalt welke positie de meeste maatschappelijke waardering krijgt.
Hierdoor is sprake van structurele ongelijkheid, want de norm heeft voor groepen
mensen die er niet aan voldoen een onderdrukkend effect. Die ongelijkheid heeft
grote invloed op alle sociale interactie.
In Nederland, en in Rotterdam in mindere mate, is de witte
etniciteit de norm, net als man-zijn. Zo vindt iedereen het vanzelfsprekend dat
witte mannen politieke macht hebben en worden de posities van vrouwen en van
mensen met een migratieachtergrond veel vaker ter discussie gesteld in het
maatschappelijk debat. Deze normen betekenen dat wit en man-zijn meer
maatschappelijke status hebben dan andere etniciteiten en vrouw-zijn. Enkele
andere voorbeelden van normen zijn heteroseksualiteit en cisgender zijn. De
meeste mensen gaan er vanzelfsprekend – en daardoor vaak ook impliciet en
onbewust – van uit dat een ieders genderidentiteit overeenkomt met het
biologische geslacht waarmee zij geboren zijn en dat een ieder zich seksueel
aangetrokken voelt tot mensen van het andere geslacht. Vaak wordt de norm – onbewust
– beschouwd als een soort neutrale positie. Dit heeft tot gevolg dat mensen die
aan de norm voldoen – vaak onbewust – voordelen ervaren. Voor deze ‘privileges’
is meestal weinig aandacht.[6]
De aandacht gaat vooral uit naar discriminatie die groepen ervaren die afwijken
van de norm. Volgens de theorie van intersectionaliteit zijn er geen neutrale
posities. Alle maatschappelijke posities worden bevraagd en er zijn geen vanzelfsprekendheden
en blinde vlekken. Hierdoor worden met deze manier van kijken zowel de voor-
als nadelen inzichtelijk gemaakt die dimensies van sociale positie met zich
meebrengen.
De andere vraag stellen
In de praktijk komt intersectionaliteit neer op ‘de andere
vraag stellen’[7]:
doorvragen om inzicht te krijgen in de verschillende dimensies die in een
situatie van invloed zijn. Altijd spelen verschillende dimensies van iemands
sociale positie gelijktijdig een rol. Om een volledig beeld te krijgen is het
belangrijk om hierbij stil te staan én om te erkennen dat er binnen de
dimensies een grote verscheidenheid is. Anders dan de hiërarchische – normbepalende
– tegenstellingen suggereren, zitten er allerlei gradaties tussen bijvoorbeeld hetero
en homo en seculier en religieus.
Intersectionaliteit is gericht op het zichtbaar maken van
mensen die over het hoofd worden gezien om op die manier onderdrukking aan te
pakken. De theorie kan ook worden ingezet om een gesprek te voeren over
privileges. De klassieke vragen van intersectionaliteit richten zich op
belangrijke onderdrukkende mechanismen in de samenleving: is er sprake van
racisme of discriminatie – bijvoorbeeld vanwege huidskleur of religie? Speelt
seksisme mogelijk een rol? Zijn homofobie of transfobie misschien aan de orde? In
deze vragen komen de vier thema’s van IDEM terug. Door steeds een nieuwe vraag
te stellen wordt de samenhang tussen de verschillende dimensies van iemands
sociale positie en tussen de thema’s van IDEM inzichtelijk. Het stellen van
vragen staat dan ook centraal in de benaderingswijze van IDEM. Het doel hiervan
is het vergroten van het bewustzijn van Rotterdamse professionals over hun
betrokkenheid bij de thema’s integratie, discriminatie, lhbti-emancipatie en
man/vrouw-emancipatie. Professionals hebben veel kennis en tegelijkertijd
regelmatig blinde vlekken, net als de meeste mensen. Ook voor mij betekent
intersectioneel denken dat ik continu kritisch moet zijn op mezelf en mijn
eigen aannames ter discussie moet stellen. Ik probeer om voorbeelden uit mijn
eigen leven in mijn achterhoofd te houden en steeds te beseffen dat niemand in
de standaard hokjes past – ook niet de mensen bij wie dit op het eerste gezicht
wel zo lijkt.
Meer lezen over de toepassing van intersectionaliteit
binnen jouw organisatie?
[1] Cisgender
is een Engelse term om mensen mee aan te duiden van wie de genderidentiteit
overeenkomt met het biologische geslacht waarmee zij geboren zijn.
[2] M.
Botman, N. Jouwe en G. Wekker (red. 2001). Caleidoscopische
visies. De zwarte, migranten en vluchtelingenbeweging in Nederland.
Amsterdam: Koninklijk Instituut voor de Tropen.
[3] Stuk
Rood Vlees Podcast, aflevering 32 – Intersectionality and activism, with Akwugo
Emejulu via stukroodvlees.nl
[5] Zoals
hierboven wordt besproken is precies dit gebrek aan aandacht voor vrouwen met
een migratieachtergrond de basis voor intersectionaliteit of kruispuntdenken. Ook
de zwarte, migranten- en vluchtelingenvrouwenbeweging in Nederland uitte
kritiek op de reguliere vrouwenbeweging die geen/weinig aandacht had voor de
ervaringen van vrouwen met een migratieachtergrond. Zij beargumenteerden dat de
ervaringen van deze diverse groep vrouwen fundamenteel anders is dan die van
witte vrouwen en dat antiracisme in de feministische strijd geïntegreerd moest
worden om op te komen voor de belangen van alle vrouwen. Wekker, G. & Lutz,
H., (2001). ‘Een hoogvlakte met koude winden. De geschiedenis van het gender-
en etniciteitsdenken in Nederland’, In: M. Botman, N.
Jouwe en G. Wekker (red.), Caleidoscopische
visies. De zwarte, migranten en vluchtelingenbeweging in Nederland.
Amsterdam: Koninklijk Instituut voor de Tropen.
[6] Het
begrip ‘privilege’ is net als intersectionaliteit of kruispuntdenken ontwikkeld
door een wetenschapper die actief is binnen vrouwenstudies: Peggy McIntosh
(1988). ‘White Privilege and Male Privilege: A Personal Account of Coming to
See Correspondences Through Work in Women’s Studies’.
[7] Wekker,
G. & Lutz, H., (2001). ‘Een hoogvlakte met koude winden. De geschiedenis
van het gender- en etniciteitsdenken in Nederland’, In: M. Botman, N. Jouwe en
G. Wekker (red.). Caleidoscopische
visies. De
zwarte,
migranten en vluchtelingenbeweging in Nederland. Amsterdam: Koninklijk
Instituut voor de Tropen.
Paars, blauw, groen, geel, oranje, rood: iedere
traptrede heeft een kleur van de regenboog. Op de bovenste trede volgt een
mooie tekst, als symbool van diversiteit. Volgend schooljaar krijgt een
middelbare school in Hillegersberg-Schiebroek zo’n trap. De school wil daarmee
laten zien dat alle leerlingen welkom zijn, welke seksuele gerichtheid ze ook
hebben. Toch is er geen directe aanleiding om de trap te bouwen: incidenten
zijn er niet geweest en het onderwerp seksualiteit wordt volgens docenten openlijk
besproken. Als er ogenschijnlijk niks aan de hand is, waarom is de
regenboogtrap dan toch belangrijk? IDEM-onderzoeker Bauke Fiere ging in gesprek
met docenten en managers op middelbare scholen in Hillegersberg-Schiebroek, het
stadsgebied met relatief gezien de grootste groep kinderen tussen 12 en 17 jaar.[i]
Om acceptatie en veiligheid van lesbiennes, homo’s,
biseksuelen en transgender personen (lhbt) in het onderwijs te vergroten, zijn
scholen sinds eind 2012 verplicht om aandacht te besteden aan seksuele
diversiteit. De manier waarop scholen dit invullen – van trainingen tot
regenboogtrappen – staat vrij. Toch heeft deze verplichting nog niet geleid tot
een veilige schoolomgeving voor (alle) lhbt-leerlingen, zo blijkt uit onderzoek
van Columbia University in samenwerking met COC Nederland uit 2018.[ii]
Bijna de helft van de lhbt-leerlingen die aan dit laatste onderzoek meededen,
werd in het jaar ervoor op school uitgescholden wegens hun seksuele oriëntatie
en ruim een kwart om hun genderexpressie. Een kleinere groep kreeg te maken met
licht of zwaar geweld. Het is dan ook niet verwonderlijk dat lhbt-leerlingen
zich vaker eenzaam voelen en vaker afwezig zijn dan de gemiddelde leerling in
Nederland.
“Je hoeft niet te praten over iets wat niet speelt”
Het grootste deel van de leerlingen op de middelbare
scholen in Hillegersberg-Schiebroek heeft geen moeite met seksuele diversiteit,
zo menen de geïnterviewde onderwijsprofessionals. Verschillende leerlingen zijn
openlijk lhbt en er zijn weinig incidenten bekend. Echter, tussen de
professionals (en de scholen waar zij werken) bestaan verschillen in aanpak en
insteek van dit onderwerp in de les. Onderwijsmanager Peter vertelt dat het
thema bij hem op school alleen voorbij komt in het lesprogramma bij biologie. Pas
als er signalen vanuit het zorgteam komen dat het nodig is, wordt het onderwerp
in de mentorles aangekaart. Volgens hem zijn deze signalen echter uitzonderlijk.
Op deze school is er dan ook geen speciaal programma over seksuele diversiteit.
Peter vindt het niet nodig om hier extra aandacht aan te besteden, omdat er
volgens hem niet gediscrimineerd wordt op school. “Het onderwerp speelt hier
niet. Je hoeft niet te praten over iets wat niet speelt.”
Deze reactie is bepaald niet uniek. Freek Bucx,
onderzoeker bij het Sociaal en Cultureel Planbureau, krijgt geregeld te horen
dat seksuele diversiteit geen issue is.[iii]
“Er zijn scholen die ontkennen dat er een probleem is, omdat zich nooit
incidenten voordoen. Maar er zijn natuurlijk wel lhbt-leerlingen en dat zij nooit
problemen hebben, is moeilijk voorstelbaar.” Voor een onderwijsprofessional is
het lastig om te weten of er leerlingen zijn met een negatieve houding en
intolerantie jegens lhbt-jongeren. Het gegeven dat leerlingen openlijk uit de
kast zijn gekomen, betekent niet automatisch dat alle lhbt-leerlingen de
schoolomgeving als veilig genoeg ervaren om hun seksuele oriëntatie of
genderexpressie te delen. Bovendien is het voor docenten niet altijd zichtbaar
wanneer leerlingen gepest worden.
Ook wanneer iedereen op school het ermee eens is dat
seksuele diversiteit geaccepteerd moet zijn, betekent dit niet dat je er niet
over hoeft te praten. Een leerling die participeerde in het onderzoek ‘Niet
langer een keuze’[iv] van de
Onderwijsalliantie voor Seksuele Diversiteit, legt uit waarom het toch
belangrijk is om seksuele diversiteit te bespreken. “Waar ik op school zat, was
iedereen het er wel mee eens dat het geaccepteerd moest zijn. Daarom hoefde er
verder niet over gepraat te worden. Dat is geen goede houding, omdat het voor
veel mensen, lhbt+ of niet, tóch een moeilijk issue is.”
In tegenstelling tot Peter zijn de andere
onderwijsprofessionals van mening dat extra aandacht voor seksuele diversiteit
nodig is, ongeacht of er op hun school incidenten zijn. Die incidenten zijn er
in de samenleving namelijk nog wel. Ook op scholen. Zo werd de viering van
Coming Out Day op een school in Almere dit jaar verstoord door posters van de
muren te trekken en er werden zelfs homofobe dreigementen geuit op sociale
media. Docent Monique, die al ruim dertig jaar in het onderwijs in
Hillegersberg werkt, vindt het belangrijk om expliciet aandacht te besteden aan
seksuele diversiteit. “Zolang het nog niet heel gewoon is, moet je je er bewust
van blijven dat je er moeite voor moet blijven doen. Je moet niet denken dat we
het wel gewoon kunnen laten, dat het dan vanzelf wel goed blijft gaan.”
Moderne homofobie
Volgens Laurens Buijs, sociaal wetenschapper aan de UvA,
is homofobie in Nederland veel subtieler aanwezig en beter verstopt dan jaren
geleden. Het grootste deel van de Nederlandse samenleving, waaronder ook
jongeren, kan naar zijn mening heel goed beredeneren waarom lhbt’ers
geaccepteerd moeten worden. In de praktijk ervaart een deel van hen toch vaak
enig ongemak wanneer ze met homoseksualiteit en genderdiversiteit in aanraking
komen. Ze vinden het bijvoorbeeld vies, eng of afkeurenswaardig. Buijs noemt
dit moderne homofobie.[v]
Omdat vormen van moderne homofobie goed verstopt zijn en half onbewust
plaatsvinden, zijn ze ook lastig aan te pakken. De wetenschapper vindt de
middelbare school de uitgelezen plek om iets te doen tegen moderne homofobie,
omdat de middelbare school een essentiële rol speelt in de ontwikkeling van de
seksuele en genderidentiteit van jongeren.
Een aantal professionals erkent het belang van een brede
benadering van het thema, bijvoorbeeld door het aan bod te laten komen in
lessen over liefde, diversiteit en pesten. Wanneer seksuele diversiteit alleen als
apart thema wordt behandeld, of slechts in de biologieles bij seksuele
voorlichting ter sprake komt, bestaat er volgens hen een kans dat dit eerder
stigmatiserend werkt. Monique vindt het belangrijk om te laten zien dat
(seksuele) diversiteit normaal is. “Het wordt bij ons op school eigenlijk
gebracht als een vanzelfsprekendheid dat mensen gewoon heel verschillend zijn,
ook op seksueel gebied.” Wanneer zij het thema liefde op school behandelen,
steken ze dit breed en inclusief in. Onderling is afgestemd dat zowel
man-vrouwliefde als mannenliefde als vrouwenliefde dan aan de orde komen.
Daarnaast zijn er momenten waarop er specifieke aandacht is voor seksuele
diversiteit. In de tweede klas komen trainers van het COC die zelf lhbt zijn
langs om voorlichting te geven en sinds een aantal jaar wordt Paarse Vrijdag
gevierd: door het dragen van de kleur paars tonen leerlingen en docenten op
deze vrijdag hun solidariteit met lhbt’ers.
Gender & Sexuality Alliance
Toch kan het volgens docent Martijn, een collega van
Monique, nog beter. Hij gaat in het nieuwe schooljaar proberen een Gender &
Sexuality Alliance (GSA) op te zetten. Een GSA is een groep leerlingen – en
soms ook docenten – die zich inzet voor de acceptatie van seksuele en
genderdiversiteit. Ook komt er op de school waar zij werken een regenboogtrap
om zichtbaar te maken dat de school toegankelijk is voor iedereen. “Iedereen is
welkom bij ons op school en diversiteit zien we als iets heel moois. Ik vind het
een zeer belangrijk signaal naar onze leerlingen: hier mag en kun je jezelf
zijn. Iedereen loopt elke dag over die trap, dus staat letterlijk in verbinding
met dit gedachtegoed.”
Ronald werkt net als Monique al jaren in het onderwijs en
is momenteel onderwijsmanager. Hij sluit zich aan bij het belang van het
bespreken van seksuele diversiteit als iets normaals. “Wat we het liefste doen
is benadrukken dat het normaal is in het leven en de wereld, in plaats van er
een project van te maken. Je hebt al deze verscheidenheden, net als
etniciteiten, religies en dus ook seksuele voorkeuren en dat bespreken we
gewoon met leerlingen, zonder dat het gehighlight wordt.” Hij is geen
voorstander van het uitnodigen van lhbt’ers die hun verhaal in de klas komen
vertellen, omdat dit naar zijn mening eerder stigmatiseert dan wanneer je het
normaal bespreekt.
Martijn, daarentegen, is erg te spreken over de
voorlichting die zij samen met het COC aan de leerlingen in de tweede klas
geven. Ook Buijs pleit ervoor om jongeren in aanraking te laten komen met
ervaringsverhalen van minderheden op het gebied van gender en seksualiteit. Het
is dan belangrijk dat de ervaringsdeskundigen jongeren zijn met wie zij zich
kunnen identificeren en in wie zij zich herkennen. “Want iedereen weet
uiteindelijk wat het is om anders te zijn, ergens niet bij te horen, met een
geheim rond te lopen, of jezelf niet te kunnen zijn. Op die manier leren ze
niet alleen dat lhbt’ers maar gewoon mensen zijn, maar voelen ze het ook.”
Homoschelden
In Nederland wordt ‘homo’ vaak als scheldwoord gebruikt
en er worden veel grappen over lhbt’ers gemaakt. Dit soort opmerkingen hebben
meestal betrekking op alles wat als niet-mannelijk of normoverschrijdend wordt
gezien en zijn niet altijd specifiek gericht op lhbt’ers. Veel lhbt’ers ervaren
deze woorden toch als kwetsend. En de impact ervan is aanzienlijk, ongeacht wat
met het ‘grapje’ bedoeld wordt. Programmamaker Nicolaas Veul maakt dit
zichtbaar in zijn documentaire Pisnicht: the Movie. Zelf heeft Veul
jarenlang in de kast gezeten omdat hij opgroeide met het beeld dat een homo
inferieur is. Elke keer wanneer er met ‘homo’ werd gescholden, al dan niet
tegen hem gericht, deed dit iets met zijn zelfbeeld en werd het voor hem
moeilijker om naar vrienden en familie open te zijn over homoseksualiteit.
Inmiddels doen homograppen en -scheldwoorden hem een stuk minder. Maar wanneer
je jong bent is dat een stuk lastiger, geeft hij aan. “Woorden hebben
betekenis. Betekenis heeft impact.”[vi]
Je kunt je afvragen of school wel een veilige
omgeving voor lhbt-leerlingen is wanneer
er geregeld met ‘homo’ wordt gescholden of hier grapjes over worden gemaakt.
Volgens de geïnterviewde professionals komt homoschelden ook op hun scholen
voor. Dit wordt niet door iedereen als (even) problematisch ervaren. Ronald
geeft aan dat “het bij het opgroeien en volwassen worden hoort dat je af en toe
geestelijk of fysiek een kras oploopt”. Plagen is volgens hem “een heel goed
maatschappelijk middel tot ontlading en prikken”. Hij berispt leerlingen alleen
wanneer ‘homo’ discriminerend bedoeld wordt. Wel zegt hij het lastig te vinden
waar precies de grens ligt van wat moet kunnen. Ook omdat het gebruik van homo
als ‘krachtterm’ wel stigmatiserend is. En wanneer wordt plagen pesten? Hoe kun
je als docent zien wat de impact van het ‘ongericht’ roepen met ‘homo’ is op
individuele leerlingen die zelf (al dan niet openlijk) lhbt zijn of lhbt’ers in
hun naaste omgeving hebben?
Op de school waar Monique werkt wordt homoschelden in geen
geval getolereerd. “Er zijn natuurlijk ook groepen, met name jongens, die
gewend zijn om te roepen ‘hé homo!’ Wie het ook roept, we maken er altijd een
punt van. Dan zeggen ze natuurlijk: ‘ja, dat bedoelen we helemaal niet.’ Dan
kan je toch ook iets anders zeggen? Als je dat toch niet bedoelt? Ook dat grijp
je weer aan om het erover te hebben.”
Negatieve reacties
Naast de verstopte of onbedoelde vormen van moderne
homofobie, zijn er ook leerlingen die openlijk een negatieve houding aannemen tegenover
seksuele diversiteit en genderdiversiteit. Dit kan lhbt-leerlingen het gevoel
geven dat ze niet zichzelf kunnen zijn op school en dat ze hier niet veilig
zijn. Het onderzoek ‘Anders in de klas’[vii]
van het SCP legt uit waar negatieve houdingen over seksuele diversiteit onder
jongeren vandaan kunnen komen. Zo is de puberteit voor veel jongeren een
periode van onzekerheid en veel verandering. Samen met een verhoogde
gevoeligheid van wat andere jongeren van hen vinden, kan dit verklaren waarom
leerlingen in de puberteit sterker vasthouden aan seksestereotiepe beelden en
strikte gendernormen. Jongeren denken in deze levensfase ook vaker
zwart-wit.
De houdingen en opvattingen van jongeren over seksuele
diversiteit krijgen ze vaak van huis uit mee. Maar ook omgevingen als school,
de buurt en de kerk hebben zo’n socialiserende invloed. Uit ander onderzoek van
het SCP uit 2014 blijkt dat religieuze jongeren, met name moslims, negatiever
reageren op homoseksualiteit dan niet religieuze jongeren.[viii]
Zij hebben meer moeite met twee zoenende mannen (en in mindere mate met twee
zoenende vrouwen) en vinden het vaker vervelend om les te krijgen van een
homoseksuele of lesbische docent. Hoe reageren professionals op negatieve
reacties van leerlingen?
Ronald krijgt weleens van leerlingen te horen dat ze
moeite hebben met seksuele diversiteit, omdat het van hun geloof niet mag.
“Zo’n kind is niet te overtuigen van iets anders. Maar ik heb nog nooit
meegemaakt, of ze nu christelijk zijn of islamitisch, dat ze het dan willen
verbieden.” Hij vindt het geen enkel probleem dat niet alle leerlingen seksuele
diversiteit omarmen. Een doel voor hem is dat leerlingen elkaar de ruimte geven
en seksuele diversiteit tolereren. Tolerantie is volgens hem zelfs de kern van
diversiteit. Maar hij is van mening dat je mensen niet kunt opleggen dat ze van
alles moeten accepteren. “Bij acceptatie zit je op een puur interne menselijke
waarde. Die kun je niet opleggen. Tolerantie is misschien zwakker, omdat het
een vorm van gedogen is. Maar dat maakt juist die diverse wereld mogelijk.”
Martijn heeft in zijn les nog nooit negatieve reacties op
het onderwerp meegemaakt. Hij geeft aan dat leerlingen opvallend positief
reageren wanneer seksuele diversiteit in de les behandeld wordt. Monique
vertelt dat er ieder jaar op Paarse Vrijdag wel een aantal negatieve reacties
van leerlingen zijn. Die dan dingen roepen als ‘kankerhomo’. Zij heeft het idee
dat deze jongeren zelf meestal geen ervaring hebben met homoseksualiteit in de
nabije omgeving, maar dat het gewoon vooroordelen zijn, “ingegeven door hoe er
thuis over wordt gedacht of in de media over wordt gesproken”. Ze vertelt dat
je misschien ook blij moet zijn dat ze zich hardop uiten, “want dat geeft je de
kans om erover te praten, terwijl ze het anders misschien toch denken of ergens
anders roepen waar wij het niet horen.” Door het gesprek hierover aan te gaan,
hoopt ze leerlingen meer respect voor elkaars achtergrond bij te brengen.
Respectvolle omgang
Uit de gesprekken met professionals ontstaat het beeld
dat de meeste van hen seksuele diversiteit op school de nodige aandacht geven
en ook het belang hiervan inzien. Zij vinden het belangrijk dat leerlingen
zichzelf kunnen zijn op school en proberen voor iedereen een veilige omgeving
te creëren. Toch blijft het lastig om te weten wanneer je het (helemaal) goed
doet. Een inclusieve benadering, waarin seksuele diversiteit aan de orde komt
in thema’s als liefde en diversiteit, lijkt een prima manier om te benadrukken
dat dit iets normaals is. Maar is er daarin wel voldoende ruimte voor
specifieke vraagstukken waar lhbt-leerlingen mee te maken (kunnen) krijgen? Wanneer
doe je als docent genoeg en hoe weet je of school daadwerkelijk een veilige
plek is voor alle leerlingen? Deze vragen zijn niet zo makkelijk te
beantwoorden.
Wat volgens de meeste professionals in ieder geval
belangrijk is voor een respectvolle omgang met seksuele diversiteit, is
leerlingen meegeven dat je iedereen zijn stukje ruimte moet geven. Veel praten
is daarbij essentieel. Monique: “Vooral met elkaar in gesprek gaan en vooral
niet met een negatieve grondhouding beginnen, maar uit nieuwsgierigheid en met
interesse. Kijk ook naar de dingen die je wel met elkaar gemeen hebt, niet
alleen naar de verschillen. Iedereen is verschillend, hoe dan ook.”
Uit privacyoverwegingen zijn de namen van de onderwijsprofessionals in dit artikel gefingeerd.
[ii] Pizmony-Levy, O.
(2018). The 2018 Dutch National School Climate Survey Report. Research Report.
New York: Teachers College, Columbia University.
[iii] Boer, S. de (2014, 4 september). “Ik
vind het juist goed dat hetero’s de kar trekken”. Geraadpleegd van https://www.avs.nl/artikelen
[iv] Schouten,
M.A., en Kluit, M. (2017). Niet langer een keuze. Hoe scholen met hun
leerlingen succesvol werken aan respect voor seksuele diversiteit vanuit de
zorgplicht tot sociale veiligheid. Utrecht/Amsterdam: Onderwijsalliantie voor
Seksuele Diversiteit.
[v] Buijs, L.
(2017). “Niet overtuigen, maar raken”. Pleidooi voor een eigentijdse aanpak van
LHBT-voorlichting op middelbare scholen. Riek Stienstralezing 2017. Amsterdam:
EduDivers.
[vi] Veul,
N. (2017, 8 november). Pisnicht. Geraadpleegd van https://www.vpro.nl/lees/columns/nicolaas-veul/pisnicht.html
[vii] Bucx, F.,
en Van der Sman, F. (2014). Anders in de klas. Evaluatie van de pilot
Sociale Veiligheid LHBT-jongeren op school. Den Haag: SCP
[viii] Huijnk,
W. (2014). De acceptatie van homoseksualiteit door etnische en religieuze
groepen in Nederland. Den Haag: SCP
Vertrouwensband. Met deze term wordt volop geschermd in het sociale werkveld. Professionals nemen het woord geregeld in de mond. Artikelen worden erover volgeschreven. Volgens jongerenwerkers is de vertrouwensband essentieel voor goede begeleiding en hulpverlening. Toch is er ook kritiek. Verschillende onderzoekers vinden dat van een echte vertrouwensband geen sprake kan zijn. Bovendien zou het te veel afleiden van resultaten. Hoe kijken jongerenwerkers zelf aan tegen de vertrouwensband? En wat vinden zij van de theoretische kritiek? IDEM-onderzoeker Larissa Chantre legde deze vragen voor aan jongerenwerkers in Rotterdam Noord.
‘Elke jongere telt.’ Met het programma Rotterdamse
Risicojongeren 2016-2020 hoopt de gemeente Rotterdam jongeren met een minder gunstige
startpositie te ondersteunen. Een van de partijen die hier een belangrijke rol
in speelt, is het jongerenwerk. De jongerenwerkers begeleiden jongeren in hun –
soms hobbelige – reis naar volwassenheid. “Het leven is een kaartspel”, zegt
Isis, een van de jongerenwerkers in Rotterdam Noord. “Voor sommigen zijn de
kaarten niet gunstig gedeeld, maar dit betekent niet dat je niet kan winnen.
Het betekent alleen dat je wat extra hulp en ondersteuning nodig hebt.” Jongerenwerkers
zien het als hun taak om jongeren te ondersteunen in hun persoonlijke en
sociale ontwikkeling. Waar nodig helpen ze met het overwinnen van de hobbels op
hun reis. Ze vormen een brug tussen de verschillende leefwerelden van jongeren;
leggen verbindingen tussen jongeren en de samenleving. Naast het gezin en
school, zijn zij een ‘mede-opvoeder in de buurt’. Op deze manier proberen
jongerenwerkers ervoor te zorgen dat met name jongeren in een kwetsbare positie
de aansluiting met de rest van de maatschappij niet verliezen. Jongeren zonder
startkwalificatie, werk of dagbesteding hebben immers vaker een vertroebeld
toekomstperspectief. Jongerenwerkers proberen, door middel van
talentontwikkeling en toeleiding naar school of werk, te voorkomen dat jongeren
afglijden naar criminaliteit.
Van groet naar vertrouwensband
Op straat, op school of in het buurthuis: als er jongeren zijn,
zijn er jongerenwerkers. Door het logo van de organisatie op hun kleding,
regelmatig te verschijnen op plekken waar jongeren zijn en zo nu en dan een
kort praatje te maken, zorgen jongerenwerkers ervoor dat zij herkenbaar zijn. “Hé,
hoe gaat het? Ik zal mezelf even voorstellen”, zijn vaak de eerste zinnen
waarmee professionals op jongeren afstappen. Het is een laagdrempelige manier
om een gesprek te beginnen, maar tegelijkertijd cruciaal. “Jongeren zijn vaak
wantrouwig naar ons als jongerenwerker”, legt Lisa uit. “Ze hebben slechte
ervaringen met voorgaande instanties of gewoon geen zin in ‘bemoeienis’. Zo’n
eerste gesprek bepaalt dan de voortgang van de relatieopbouw.”
Het eerste contact is vaak buiten op straat, telefonisch of
kort als iemand komt binnenwandelen in het buurthuis. Hierna volgt eventueel een
traject. “Jongeren komen vaak op vrijwillige basis terecht bij het
jongerenwerk. Hierdoor hebben wij niet altijd een stok achter de deur om
jongeren mee te krijgen in een traject. Het is dus belangrijk dat een jongere
een ‘goede’ eerste indruk heeft om op de radar van het jongerenwerk te blijven.
Dit verloopt niet altijd even soepel”, vertelt David. Volgens David bevinden
jongeren zich vaak in de ‘ik zie wel, komt wel goed’-fase. Er worden nogal wat
schouders opgehaald. Hoewel dit bij de leeftijd van jongeren hoort, geeft hij
aan dat dit ervoor kan zorgen dat je als jongerenwerker moeilijker tot een
jongere kan doordringen. “Op zulke momenten is het vooral de kunst om eerlijk,
duidelijk en toegankelijk te zijn. Hoe was je weekend, hoe gaat het op school
en wat zijn je hobby’s? Het hoeft niet gelijk te gaan over waar een jongere
allemaal tegenaan loopt. Dat is te geforceerd. Gewoon praten over wie zij of
hij is, wie ik ben en waar ik voor sta”, vervolgt David. De jongerenwerkers
hebben het idee dat deze laagdrempeligheid als prettig wordt ervaren. In hun
beleving leidt dit ertoe dat jongeren sneller openstaan voor vervolggesprekken.
Een kennismaking op deze manier insteken biedt ruimte om uit
te leggen voor welke vragen jongeren bij jongerenwerkers terecht kunnen. David
en Isis leggen allebei uit dat jongeren soms hele praktische vragen hebben, bijvoorbeeld
over het vinden van een baan of het regelen van een woning. “Dit misverstand
wil ik gelijk de wereld uit helpen”, vertelt David. “Ik kan namelijk niet in
deze behoeften voorzien, maar ik kan wel samen naar mogelijkheden kijken en
bijvoorbeeld helpen bij de voorbereiding op een sollicitatie.” Het eerste
gesprek lijkt dus vooral te gaan over verwachtingsmanagement. Het zorgt ervoor
dat er kaders worden geformuleerd over wat de mogelijkheden zijn die
jongerenwerkers hebben in de uitvoering van hun functie. Op basis hiervan
kunnen er afspraken worden gemaakt met de desbetreffende jongere over het
verloop van de begeleiding. “Het maken van afspraken helpt bij de opbouw van
een vertrouwensband”, stelt Tim. “Zowel de jongeren als ik kunnen elkaar hierop
aanspreken, het zorgt voor duidelijkheid en het maakt wederzijds respect
mogelijk.”
Volgens Veerle van Assche en Greetje Hermans, onderzoekers
binnen de vakgroep Cultuur & Welzijn van de Universiteit van Antwerpen, is
wederzijds respect een belangrijke basis voor een vertrouwensband met jongeren.
Hierdoor zien jongeren de professionals namelijk als een steunfiguur die begrip
toont voor hun situatie. Een vertrouwensband groeit naarmate de begeleiding van
jongeren vordert. “Je moet dit vertrouwen soms winnen en dat is niet binnen een
paar seconden gebeurd. Soms moet je meerdere gesprekken voeren, een luisterend
oor bieden en jongeren het gevoel geven dat ze veilig hun verhaal op tafel
kunnen leggen”, legt David uit. Alle jongerenwerkers stellen dat met name de
veiligheid die jongeren ervaren om zichzelf te uiten cruciaal is voor een
succesvolle uitvoering van hun werk. Is daarmee de vertrouwensband van
essentieel belang?
Schijnvertoning
In verschillende theorieën worden vraagtekens gezet bij de vertrouwensband en het belang ervan. Zo is deze volgens Jan Schellekens, leidinggevende van ‘De Spits, bureau voor jeugd- en jongerenwerk’ en ontwikkelaar van het brede jeugd- en jongerenwerkmodel, “een grote vergissing” in het jongerenwerk. “De relatie tussen een jongerenwerker en een jongere is niet berust op onderling vertrouwen, maar op een werkopdracht waarvoor jongerenwerkers een vergoeding krijgen. Vertrouwen is dus eerder een professioneel handigheidje”, aldus Schellekens. Uit zijn theorie kan worden opgemaakt dat een vertrouwensrelatie eerder een schijnvertoning is, waarbij “twee acteurs een relatie proberen aan te gaan”. Volgens Schellekens ‘verleiden’ jongerenwerkers jongeren tot een relatie. Hij stelt dat zij dit vooral doen uit eigen belang, omdat het hen een leuke en interessante opdracht lijkt waarvan ze geloven dat ze het tot een goed einde kunnen brengen.
De theorie staat haaks op de ervaring van jongerenwerkers
uit Noord. De argumentatie van Schellekens doet dan ook veel wenkbrauwen
fronsen. “Ja, dit is mijn werk en het is mijn taak om jongeren te helpen”, legt
Isis uit. “Maar dit doe ik niet uit eigenbelang. Dat leg ik ook uit aan de jongeren
met wie ik werk. Ik hoef ze niet te helpen, betaald krijg ik toch wel. Maar
mijn betrokkenheid bij het welzijn van jongeren maakt dat ik een band met ze
wil opbouwen, omdat ik er heilig van overtuigd ben dat ik ze alleen op die
manier kan brengen waar zij willen komen.” Ook David stelt dat een
vertrouwensband belangrijk is: “Het zorgt ervoor dat jongeren zich veilig
voelen en hun verhaal durven delen. Soms slaat de klok bijna twaalf uur en dan
moet je gaan rennen. Aan ons als jongerenwerkers de taak om rust te bewaren en
gelijk actie te ondernemen, maar dan moet je wel het hele verhaal kennen. Als
bijvoorbeeld een leerplichtige jongere een straf boven het hoofd hangt, omdat zij
of hij teveel verzuimt, is het belangrijk om erachter te komen wat de reden is
voor het verzuim. Anders lossen we niks op”, vervolgt hij. Het idee dat je
zonder vertrouwensband jongeren niet de juiste ondersteuning kan bieden, lijkt
een gedeelde mening onder de jongerenwerkers. “Als jongeren niet het achterste
van hun tong willen laten zien, kan je niet inzetten op verandering”, vertelt
Isis.
De jongerenwerkers bemerken een verschil in begeleiding van
jongeren waarmee een vertrouwensband is opgebouwd en jongeren die wantrouwig
zijn. Volgens hen vatten jongeren die wantrouwig zijn feedback snel op als kritiek.
“Als jongeren je vertrouwen en dus geloven dat jij het beste met hen voorhebt,
dan nemen ze meer van je aan”, zegt Isis. “Ze laten zich dan ook beter helpen
of begeleiden.” David maakt een kanttekening: “Het blijven individuen. Zodra
zij uit mijn zicht zijn, weet ik niet of ze de nieuw geleerde vaardigheden
inzetten. Maar daar hoop je natuurlijk wel op.”
Is de vertrouwensband overgewaardeerd?
Als je niet met zekerheid kan zeggen dat jongeren de
vaardigheden in de toekomst blijven gebruiken, wat is dan het nut? Deze vraag
is een tweede punt van kritiek in de theorie over jongerenwerk. William Miero,
adviseur Jeugd, Jongerenwerk, Veiligheid en Leefbaarheid, geeft vrij
uitgesproken antwoord op deze vraag in een interview met SOZIO een vakblad voor
sociale professionals en het sociale domein. Hij stelt dat een vertrouwensband
een overgewaardeerd begrip is. “Het is een tijdrovende, niet-relevante relatie
waarin jongerenwerkers eigenlijk het gedrag van een jongere ‘kopen’”, zo stelt
hij in zijn pleidooi. Volgens Miero is de nadruk op de vertrouwensband te groot.
Hierdoor ontstaat ‘paniek’ als jongerenwerkers vertrekken uit een gebied. Toch
komt dat regelmatig voor, vooral door het systeem van aanbestedingen. “Een
vertrouwensband opbouwen doe je niet zo een-twee-drie”, legt Lisa uit, “en als
dan de kans bestaat dat je weg moet vanwege een aanbesteding… Jongeren geven
zichzelf aan iemand over, maar hebben niet meer met jou als jongerenwerker te
maken als je moet vertrekken. Een jongere moet dan helemaal opnieuw beginnen.”
Miero vindt dan ook dat jongerenwerkers zich minder druk
moeten maken over die vertrouwensband en meer moeten inzetten op resultaten. Echter,
om die resultaten te behalen is de vertrouwensband noodzakelijk, menen de
jongerenwerkers, ook als je ieder moment uit het gebied weg kan zijn. “Zeker
met de aanbestedingen komt het voor dat je als jongerenwerker uit een gebied
moet vertrekken”, zegt David. “Maar ik geloof niet dat dit een vertrouwensband
in de weg hoeft te staan. Ik kan inzetten op die vertrouwensband en er tegelijkertijd
voor zorgen dat een ander mijn werk kan overnemen. Dit doe ik door goed te
registreren en goede gesprekken te voeren met een jongere op het moment dat dit
aan de orde is. Zo kan ik bijvoorbeeld een kennismaking organiseren met de
vervanger, zodat een goede, warme overdracht plaatsvindt.” In zijn beleving zorgt
juist die vertrouwensband ervoor dat jongeren inzien dat een collega net zo
goed is en wordt blijvend ingezet op resultaat.
Een vertrouwensband om achter te schuilen
“Open en eerlijk gesprekken voeren over alles wat er speelt
in het leven van jongeren, dat is waar de vertrouwensband over gaat”, meent
David. Isis beaamt dit en voegt eraan toe dat zij het belangrijk vindt om
jongeren te laten zien dat zij naast hen staat. Een derde punt van kritiek in
de theorie, echter, is dat de vertrouwensband belemmerend werkt als het gaat om
het bespreekbaar maken van onderwerpen als seksualiteit. Om die reden zouden
‘jongerenwerkers zich eerder verschuilen achter het idee van de
vertrouwensband’, aldus Miero.
De jongerenwerkers spreken zich faliekant uit tegen deze
stelling. “Het kan nooit zo zijn dat je vanwege een vertrouwensband iets als
seksuele diversiteit niet kan bespreken. Dan heb je gewoon geen
vertrouwensband”, vertelt Isis. In dezelfde adem legt zij uit dat dit verwijt
geen nieuws is. “Ik hoor het vaker, maar ik ben het er niet mee eens. Bepaalde
zaken niet bespreekbaar kunnen maken heeft naar mijn mening niets te maken met
de vertrouwensband, maar met de verwevenheid met een wijk en de eigen
denkbeelden en ideeën.” Volgens Isis bestaat Rotterdam Noord uit een hechte
gemeenschap met veel buurtbewoners en professionals die dezelfde culturele of
religieuze achtergrond hebben. Sommige jongerenwerkers komen uit de wijk, zijn
er opgegroeid en maken deel uit van deze hechte gemeenschap in hun privéleven. In
haar optiek kan deze sterke verwevenheid met een wijk en het erop nahouden van
dezelfde denkbeelden belemmerend werken in het gesprek met jongeren.
Kamiel Knoops, Judith Metz en Jolanda Sonneveld,
onderzoekers bij het lectoraat Youth Spot van de Hogeschool van Amsterdam dat
wil bijdragen aan de professionalisering van grootstedelijk jongerenwerk, erkennen
de nadelige kanten van sterke verwevenheid en het gebruik van eigen ervaringen
in de gesprekken met jongeren. Volgens het onderzoek bestaat er een risico dat
professionals die intensief met jongeren samenwerken en een vertrouwensband
hebben opgebouwd, onderdeel kunnen worden van de leefwereld van die jongeren.
Dit kan komen doordat “jongerenwerkers samen met jongeren strijden om een
ingang te vinden in de dominante samenleving”, waardoor zij het perspectief van
jongeren overnemen. Het gevaar van het gedeelde perspectief is, volgens Youth
Spot, dat jongeren er geen baat bij hebben dat jongerenwerkers zich met hen
identificeren. “Zij hebben namelijk behoefte aan rolmodellen en iemand die hen
duidelijk kan maken wanneer grenzen worden overschreden.”
De geïnterviewde jongerenwerkers spreken jongeren altijd aan
op gedrag dat niet door de beugel kan. Ook geven zij ongevraagd advies als zij
dat nodig achten. De ervaring leert echter dat jongeren meer aannemen op het
moment dat er een vertrouwensband is opgebouwd. “Een jongere kan wel
binnenkomen met het verhaal dat zij of hij werk wil vinden, maar als je
vervolgens onderuit gezakt op een stoel zit met een ongeïnteresseerde houding,
dan geloof ik daar weinig van. Laat staan een werkgever”, legt David uit. “Op
zulke momenten spiegel ik het gedrag. Ik neem dezelfde houding aan en vraag of
ze mij zouden aannemen als ik zo bij een sollicitatiegesprek kom. Omdat ik een
band met ze heb opgebouwd, voelen zij zich minder veroordeeld en stellen zij
zich open om inzicht te krijgen in de eventuele effecten van hun gedrag.”
“Ook met slechte kaarten kun je winnen”
De kritiek op de vertrouwensband die in de theorie wordt
geuit, wordt gedeeltelijk door de jongerenwerkers uit Noord erkend. Het lijkt een
ongrijpbaar begrip dat kan zorgen voor de nodige belemmeringen. Volgens hen
zijn er zeker jongerenwerkers die het begrip gebruiken om achter te ‘schuilen’.
Toch zien zij het zelf als een essentiële voorwaarde voor hun werk. De
jongerenwerkers benadrukken met name de praktische kanten en voordelen van de
vertrouwensband. Het biedt namelijk de mogelijkheid om het hele verhaal van
jongeren te horen te krijgen, wat noodzakelijk is voor effectieve begeleiding
en hulp bieden binnen de beperkte tijd die beschikbaar is. “Je wilt jongeren op
een goede en prettige manier het ‘eindstation’ van volwassenheid laten
bereiken. En met die vertrouwensband durven ze de hulp aan te nemen om de
juiste kaart op te gooien. Zoals ik zei: het leven is een kaartspel, maar zelfs
met slechte kaarten kun je winnen”, aldus Isis.
Uit privacyoverwegingen zijn de namen in dit artikel gefingeerd.
Assche, van V. & Hermans, G. (2000). Grenzen, gezag en begeleiding: dillema’s van jeugdwerkers en opvoeders. Antwerpen: Universiteit van Antwerpen, departement politieke en sociale wetenschappen
Chikar, N (2017). Over de (vertrouwens)brug komen: Een onderzoek naar het effect van een vertrouwensrelatie op de zelfredzaamheid van risicojongeren. Masterthesis, Erasmus Universiteit Rotterdam en Gemeente Rotterdam
Gemeente Rotterdam (2017). Elke jongere telt: Programma Rotterdamse Risicojongeren 2016-2020
Koops, K., Metz, J. & Sonneveld, J. (2013). Wij zijn de brug naar zelf aan de slag gaan: Onderzoeksrapport over de werking en resultaten van Ambulant jongerenwerk in de grote stad. Lectoraat Youth Spot, Hogeschool van Amsterdam
Metz, J. (2013). De waarde(n) van het jongerenwerk. Youth Spot, Hogeschool van Amsterdam
Schellekens, J. (2013). De grote vergissing in het jongerenwerk: de Vertrouwensrelatie
Miero, W. (2009). Vertrouwensband overgewaardeerd in jongerenwerk. In: SOZIO, Vakblad voor sociale professionals en het sociale domein
Valkestijn, M., Bakker, P.P., Hilverdink, P. & Metz, J. (2015). Jongerenwerk in beeld: voor partners in de wijk. Nederlands Jeugd Instituut
Bij het nachtleven hoort dansen, drinken en scharrelen. Maar helaas kunnen er ook vervelende situaties ontstaan. In je billen geknepen worden, uitgemaakt worden voor hoer en avances van collega’s en leidinggevenden: vrouwen maken het regelmatig mee op de werkvloer van nachthoreca. Waarom gebeurt dit en wat kunnen we eraan doen? IDEM-onderzoeker Arwen Hoogenbosch en socioloog Iris Rosendaal zochten het uit en gingen in gesprek met verschillende mensen die werkzaam zijn in de nachthoreca van een van de meest bezochte uitgaansgebieden in Nederland: het centrum van Rotterdam.
Auteurs: Arwen Hoogenbosch en Iris Rosendaal | Illustratie: Ez Silva
“Toen ik
laatst twee dronken mannen weggestuurde, keek een van die mannen van mijn
gezicht naar beneden en schreeuwde wankelend uit: ‘nice titties!’ Het
kan ook fysiek; dan zit er iemand net iets te lang aan je of gaat met zijn hand
langs je billen.” Het voorbeeld laat zien hoe je je als vrouw staande moet
kunnen houden wanneer je in een bar, club of café in het centrum van Rotterdam
werkt.
Het voorbeeld
staat niet op zichzelf. Uit onderzoek blijkt dat de horecabranche van alle
branches het op een na hoogst scoort op seksueel grensoverschrijdend gedrag
tegen medewerkers door klanten, collega’s en leidinggevenden.[i]
Zo ervaart volgens FNV Horeca 49% van de horecawerknemers seksueel grensoverschrijdend
gedrag op de werkvloer, dat zich vooral uitte in vorm van seksueel getinte
grapjes, seksistische opmerkingen en seksueel getinte opmerkingen over het
lichaam of uiterlijk, maar ook in ongewenste aanrakingen, en zelfs
verkrachtingen.[ii] “Die
cijfers verbazen me niets”, zegt ex-bedrijfsleider Annemoon. “Ieder meisje dat
uitgaat of werkt in de horeca heeft het weleens meegemaakt of zien gebeuren.”
De aard
van het werk maakt het risico op grensoverschrijdend gedrag groter: een dienst
leveren in een omgeving met alcohol, nachtwerk en weinigpersoonlijke
ruimte. Ook op de dansvloer gaat het ontmoeten niet altijd vlekkeloos en
ervaren veel vrouwen seksueel grensoverschrijdend gedrag, zo concludeerde het
Risbo over de Rotterdamse uitgaansscene in 2018.[iii]
Om meer inzicht te krijgen in dit onderwerp hebben we individuele gesprekken met professionals
gevoerd en nader onderzocht hoe het gesteld is met de sociale veiligheid van
vrouwen op de werkvloer van de Rotterdamse nachthoreca. Waar komen de hoge
cijfers van seksueel grensoverschrijdend gedrag vandaan en wat kunnen we eraan
doen?
De ‘sexy serveerster’ als middel
Op de
vraag of ze weleens seksueel grensoverschrijdend gedrag heeft meegemaakt
antwoordt Annemoon steevast: “Ja, helaas wel. Ik moet zeggen dat als er een
leuk groepje mannen is waar ik een beetje mee klik, dat ik een beetje flirty
doe en dan krijg ik meer fooi.Het zou kunnen dat dat een soort
groen licht geeft in hun brein, dat ze het persoonlijk opvatten, terwijl ik dat
met de volgende groep mannen ook doe.” Annemoon kijkt even bedenkelijk weg.
“Toch denk ik dat seksueel grensoverschrijdend gedrag los staat van mijn
geflirt. Vaak komt het namelijk totaal uit het niets. Soms zit iemand net iets
te lang aan je of gaat met zijn hand langs je billen. Het gebeurt! Maar dan zeg
ik: hé luister, daar is de deur en als je blijft bel ik de politie. Dat kan
namelijk.”
Werknemers
als Annemoon zetten hun seksualiteit wel eens in om meer fooi te krijgen. In
die zin is fooi een motief om een seksuele houding aan te nemen tegenover
klanten. Hoewel dit misschien niet de voornaamste reden is dat horeca zoveel
grensoverschrijdend gedrag kent, is het kenmerkend voor de context van de
horeca. Volgens historici is het ontstaan van horeca namelijk verweven met de
geschiedenis van sekswerk. Archiefdocumenten uit 1700 v. Chr. laten zien dat de
eerste Engelse tavernes en drinkhuizen tegelijkertijd bordelen waren, waar het
gebruikelijk was dat de serveerster de gasten mee naar boven nam aan het einde
van de avond.[iv],[v]
Dit beeld leeft nog steeds, alleen dan subtieler, beargumenteert socioloog Jane
Poulston. Zij stelt dat een barvrouw of serveerster nog steeds vaak impliciet
gezien wordt als iemand die er volledig voor de klant moet zijn, ook wanneer
een klant vraagt om een seksuele of emotionele gunst.[vi]
Maar hoe
zit het dan met nachtclubs? De nachtclubs zoals we ze nu kennen – donkere
ruimtes, een dj, harde muziek, spotlights en laserlampen – zijn een relatief
nieuw cultureel fenomeen. Het ontstaan van deze clubs loopt parallel met de
seksuele revolutie van de jaren zestig. Het werden ruimtes waar
gemarginaliseerde groepen zoals lhbtiq+ personen zich veilig konden uiten.
Nachtclubs waren in die zin een soort vrijhaven waar bepaalde culturen zich
tegen de verdrukkende status-quo en mainstream konden verzetten. Dit licht
geromantiseerde beeld van nachtclubs is echter aan het uitsterven en nachtclubs
zijn steeds meer plekken geworden die de heteronormatieve wereld op straat
weerspiegelen.
Bij veel
clubs herken je de eeuwenoude geschiedenis van horeca gelijk, meent serveerster
en ex-barvrouw Juliette: “Een vriendin van mij werkt bij zo’n club met
vip-tafels, waar ze vaak groepen mannen met veel geld bedient. Een keer zei een
van die mannen tegen haar: ‘Wanneer jij lekkere meiden naar onze tafel brengt,
krijg je fooi.’ Door de schaars geklede danseressen, zijn dat soort clubs echt
gemaakt voor mannen om naar vrouwen te kijken. Dan kwam ze met meiden en dan
gooide hij geld op de grond dat zij dan moest oprapen. Soms gaat ze met duizend
euro per avond aan fooi weg, maar daar hoort dan wel bij dat je strakke kleding
moet dragen, mensen je aanraken en moet blijven lachen.”
Seksueel grensoverschrijdend gedrag: een grijs gebied
Soms is
seksueel grensoverschrijdend gedrag lastig te vatten, omdat het in een grijs
gebied ligt. Het is onduidelijk wanneer bepaald gedrag legaal of illegaal is. Daarbij
zijn, volgens mede-eigenaar van club BIRD Nina, ervaringen subjectief: “Het ene
moment vinden vrouwen een toenadering van een man prettig, omdat ze hem
aantrekkelijk vinden. Het andere moment ervaren ze eenzelfde soort toenadering
door een voor hen onaantrekkelijke of foute man als onprettig. Soms heb ik er
moeite mee dat het laatste als seksueel grensoverschrijdend gedrag wordt
geclassificeerd.”
Olivier,
eigenaar van Sfeerhoreca, benoemt “iemands eer aantasten” als de kern van
seksueel grensoverschrijdend gedrag. Dit komt in de buurt van de wettelijke
definitie van seksuele intimidatie als “enige vorm van verbaal, non-verbaal of
fysiek gedrag met een seksuele connotatie dat als doel of gevolg heeft dat de
waardigheid van de persoon wordt aangetast, in het bijzonder wanneer een
bedreigende, vijandige, beledigende, vernederende of kwetsende situatie wordt
gecreëerd.”[vii]
Er is een
belangrijk verschil tussen respectvol flirten en seksuele intimidatie. Bij het
eerste luister je naar de signalen van de ander; alleen met instemming ga je
over tot de volgende stap. Bij intimidatie worden zonder toestemming grenzen
overschreden, terwijl deze duidelijk zouden moeten zijn: stilte is geen
instemming en nee is nee.
Het probleem is dat seksueel grensoverschrijdend gedrag
pas strafbaar wordt wanneer (dreiging van) fysiek geweld onderdeel is van het
incident. Hierdoor zijn er veel (niet-fysieke) vormen van seksuele intimidatie,
die strafrechtelijk (bijna) niet te vervolgen zijn.
Gelukkig komt hier verandering in. Minister van
Justitie F. Grapperhaus is kondigde in mei van dit jaar aan bezig te zijn met
een nieuwe wetgeving inzake
strafbaarstellingen van seks tegen de wil en seksuele intimidatie. In het
nieuwe wetsvoorstel worden naast fysieke ook verbale en non-verbale vormen van
seksueel grensoverschrijdend gedrag strafbaar gesteld. Deze wetgeving heldert
de regels, normen en waarden omtrent seksueel grensoverschrijdend gedrag op,
waardoor veel gedragingen niet langer in een grijs gebied vallen.
Extreme
werkomgeving: drank en drugs
Typerend
voor (nacht)horecawerk is de voortdurende aanwezigheid van alcohol en drugs, de
na-borrels en de intense vriendschappen en liefdesrelaties tussen collega’s.
Daarbij beginnen veel werknemers al als tiener of in het begin van hun studententijd
met een horecabaan. Jonge werknemers zijn kwetsbaarder. Ze kennen mogelijk hun
persoonlijke grenzen minder goed en weten minder over gezond en veilig werken.
In die context kan gemakkelijk misbruik gemaakt worden van deze medewerkers.
Horecamedewerkster Juliette vertelt over haar vorige baan: “Er gebeurde van
alles onderling; iedereen ging met elkaar, affaires, seks… Er waren ook twee
veel oudere mannelijke leidinggevenden die ons, destijds zeventienjarige
meiden, hun ‘bar-babes’ noemden en zowel ons als de vrouwelijke
bezoekers non-stop versierden. Aan de ene kant vond ik dat op dat moment wel
interessant, maar aan de andere kant wist ik totaal niet wat ik ermee aan
moest, dus ging ik er maar in mee want ik wou mijn baan niet kwijt.”
Bovendien
is de werkcultuur over het algemeen precair: werknemers maken lange en
onregelmatige uren, verdienen lage lonen en hebben onzekere contracten en
inkomsten. Uit eerder onderzoek van Iris Rosendaal blijkt dat dit een van de
redenen is waarom veel horecamedewerkers geen verdere carrière zien in horeca
en daarom prioriteit geven aan plezier en vrienden maken.[viii]
Juliette beaamt dit: “Kijk, er is niemand in de horeca die echt zegt dat dit
het beste werk ooit is. Maar wat erbij komt kijken is wel heel leuk: genieten
van je werk, lekker eten en drinken, de gezelligheid. Daardoor zijn de relaties
die je met elkaar aangaat vaak minder professioneel, dat is wel echt kenmerkend
voor de horeca.”
Vanwege de
opvatting van horeca als niet-serieus, leuk en informeel werk, wuiven vrouwelijke
werknemers gemakkelijker seksuele overtredingen weg dan wanneer ze in meer
formele organisaties opereren. Inderdaad, volgens socioloog Rosalind Gill doen
vrouwen het beter in grotere, gestructureerde, stabielere organisaties in
vergelijking met kleine, onzekere en informele organisaties.[ix]
Dit suggereert dat het serieus nemen van een beroep – door bijvoorbeeld hogere
salarissen, reguliere uren en zekere contracten in te stellen – kan wijzen op
een oplossing voor de problemen in horecawerk omdat het een cultuur creëert
waarin vrouwelijke werknemers gelijk worden gewaardeerd.
Grenzen
vervagen
Niet
alleen wordt seksueel grensoverschrijdend gedrag vaak in een grijs gebied
geplaatst, maar ook staan uitgaansgelegenheden bekend om plaatsen waar
persoonlijke grenzen vervagen. “Horeca is de huiskamer van de samenleving”,
vertelt Marco, bestuurslid van branchevereniging Koninklijke Horeca Nederland
(KHN). “Het is een plek waar mensen vanuit alle hoeken samenkomen, drinken en
loltrappen.”
Nachtclubs
zijn al helemaal bijzondere plekken: je danst dicht op elkaar gedrukt in een
donkere ruimte, waardoor ieders persoonlijke ruimte kleiner wordt dan je gewend
bent. Bovendien is het nachtleven een goede plek om een spannende date te
hebben of een nieuwe lover op te duiken. Gepaard met alcohol en drugs ontstaat
daar een perfecte mix van factoren die grensoverschrijdend gedrag stimuleren,
meent Annemoon. “Ik denk dat het zoveel gebeurt omdat mensen alcohol of drugs
gebruiken in een sfeer die sowieso best flirty is: je gaat uit vanwege
een verlangen naar gezelligheid met vrienden, maar ook naar seks. Of dat nu met
een gast of een werknemer is, dat maakt dan niks meer uit.”
Volgens
Sophie Seawell, Safer Clubbing trainer en dj, vervagen de dagelijkse normen,
waarden en grenzen in de nachtcultuur. “We leven in een maatschappij waar de
meeste mensen van negen tot vijf werken. Uitgaan is dan ook een plek waar
mensen kunnen losbreken van dit stramien, lekker loslaten. Ik ben hier
geenszins op tegen. Sterker nog, ik vind dat het nachtleven heel belangrijk is
voor onze samenleving om deze reden. Het enige nadeel is echter dat ‘loslaten’
in combinatie met drank en drugs ervoor zorgt dat mensen die
grensoverschrijdend gedrag praktiseren minder accountable worden geacht,
terwijl ze dat natuurlijk wel zijn!”
Een
breder maatschappelijk probleem
“Uit
ervaring merk ik dat de mensen die in de nachtclub gemakkelijk over andermans
seksuele grenzen gaan, dit ook sneller in het dagelijks leven doen. Binnen onze
heteronormatieve maatschappij heerst het idee dat agressief gedrag romantisch
is: ‘meisjes plagen, kusjes vragen’, ‘Boys will be boys’, bekende
excuusjes die vaak gebruikt worden voor ongewenste aanrakingen in de club. Het
vertaalt naar het idee dat het normaal is om over de grenzen van vrouwen te
gaan en ze te ‘laten zien wat ze willen omdat ze dat zelf niet weten’. Die
sociale dynamiek speelt zich af in het dagelijks leven, maar in het nachtleven
zie je een soort intensivering daarvan”, vertelt Seawell tijdens ons gesprek.
In die zin dienen nachtclubs als een soort vergrootglas voor het seksisme dat
zich in het dagelijks leven afspeelt.
In een
blog op DJ Broadcast legt Seawell dit verder uit. “Clubs zijn een verlengstuk
van de ‘normale’ maatschappij die clubs juist buiten de deur proberen te
houden. En als onderdeel van de publieke ruimte heeft de club een geslacht:
mannelijk. Dat is de standaard. Uiteraard zijn niet alleen vrouwen slachtoffer:
ook mannen worden tijdens het uitgaan lastiggevallen. Maar over het algemeen
staat dit niet in relatie met [sic.] de hinder die vrouwen in publieke ruimtes
ondervinden.”[x]
De hinder
die vrouwen ervaren wordt versterkt door de diepgewortelde seksuele werkcultuur
van de nachthoreca. Een werkcultuur waarin persoonlijke grenzen snel vervagen
door de focus op een leuke tijd en de bevrediging van primaire behoeftes zoals
eten, drinken en sociaal contact. Een werkcultuur waarin klanten vaak
(seksuele) verwachtingen hebben van het personeel, door het populaire beeld van
de ‘sexy barman of -vrouw’. Een werkcultuur waarin seksuele toenaderingen
genormaliseerd zijn: wat ergens anders minder wordt getolereerd, wordt in de
horeca eerder geaccepteerd.
Terwijl
vrouwelijke werknemers aan de ene kant deze seksistische werkcultuur omarmen,
bijvoorbeeld door deel te nemen aan seksuele politiek door te flirten in ruil
voor meer geld (fooi), verzetten ze zich er ook tegen, bijvoorbeeld door het
heft in eigen hand te nemen, zelf te bepalen wat ze dragen en de politie te
bellen wanneer klanten te ver gaan. Wellicht mede veroorzaakt door de
#MeToo-beweging, lijkt dit verzet steeds groter te worden en is er een groeiend
bewustzijn van horecapersoneel ten aanzien van hun rol bij het voorkomen van
seksueel grensoverschrijdend gedrag.
Bewustzijn,
actie en visie
Sinds een jaartje hangen er in Rotterdamse
uitgaansgelegenheden campagneposters om bewustzijn te creëren van seksueel
grensoverschrijdend gedrag. Een daarvan is ‘Ask for Angela’: een actie van
BNNVARA waarbij ‘Angela’ als codewoord dient om hulp te vragen aan het
barpersoneel. Stichting Rutgers heeft een gelijksoortige campagne, ‘Ben je
oké?’, waarmee het de bedoeling is dat seksueel grensoverschrijdend gedrag
eerder opgespeurd wordt door deze vraag te stellen. De campagne ‘Stop op
tijd. Wij schenken niet door’ is indirect gericht op het voorkomen van seksueel
grensoverschrijdend gedrag. Nina legt uit: “Dronken
mensen zijn vervelend. Bovendien gaan ze gemakkelijker grenzen over. Vandaar
dat we op tijd moeten stoppen met het geven van alcohol.” Dit zijn allemaal relatief nieuwe acties
waarvan de resultaten nog onbekend zijn. Wat kunnen we nog meer doen om een nog
veiligere nachtclubcultuur te creëren?
Volgens
Ricardo Eshuis van Stichting Vakbekwaamheid Horeca (SVH) moet er niet alleen
meer onderzoek komen naar de oorzaken van de hoge cijfers van het seksueel
grensoverschrijdend gedrag, maar moeten er ook meer trainingen gevolgd worden
binnen de sector. “Het is vaak zo dat er binnen een horecabedrijf te weinig
mensen werken met een diploma. De totale opleidingsgraad is te laag. Op basis
van dit soort cijfers moeten bedrijven hun verantwoordelijkheid nemen en meer
trainingen organiseren voor hun personeel. Er zijn genoeg trainingsbureaus en
het hoeft helemaal niet duur te zijn.”
Volgens
Annemoon is het erg belangrijk om het personeel goed in te lichten over de
mogelijkheden van bescherming in het bedrijf. “Wanneer ik iemand aanneem,
benoem ik seksueel grensoverschrijdend gedrag en vertel ik dat diegene meteen
naar mij kan komen als het fout gaat. Het is gewoon een feit: elk meisje dat
uitgaat of in de horeca werkt, maakt wel eens seksueel grensoverschrijdend
gedrag mee, of het nu bij jou is of als je ernaast staat. Daarom is het
belangrijk om bewustzijn hierover te creëren door het personeel goed te
instrueren.”
Olivier,
eigenaar Sfeerhoreca, houdt zich ook vooral bezig met het creëren van
bewustzijn. Bij de wekelijkse vergadering worden dan ook dit soort onderwerpen
besproken. Juliette is het daarmee eens en vindt dat er in Nederland meer
campagnes zoals ‘Ask for Angela’ mogen zijn. “Het is namelijk voor veel mensen
onduidelijk welke paden van beschermingen er zijn met betrekking tot seksueel
grensoverschrijdend gedrag.”
Volgens
Seawell is het belangrijk om als nachtclub het voortouw te nemen en duidelijk
te communiceren wat wel en niet kan. “Daarbij is het zeker belangrijk dat het
team onderling zich veilig voelt bij elkaar. Wanneer je als club goed voor je
personeel zorgt en uitdraagt dat seksueel grensoverschrijdend gedrag niet oké
is, dan zal het ook minder gebeuren bij het publiek.”
Namens
Stichting Sexmatters helpt Seawell in de ontwikkeling van workshops in Safer
Clubbing: een training die zich richt op een veilige sfeer creëren voor zowel
het personeel als de bezoekers zonder geweld, discriminatie en seksisme. “Er
ligt vaak nadruk op de regels dat er geen wapens of drugs in de club mogen, of
dat je aan te dronken personen geen drank meer mag verkopen. Er ligt een minder
grote nadruk op seksueel grensoverschrijdend gedrag, waardoor bezoekers een
gevoel krijgen dat het ‘erbij hoort’. Clubs kunnen een grote rol spelen in het
duidelijk communiceren van normen en waarden: dit is niet normaal, je hebt
recht op een nacht zonder grensoverschrijdend gedrag en wij zijn er voor jouw
veiligheid.”
“Huisregels
zijn maar huisregels, it needs to be put in practice! Toen ik laatst bij de Gender Bending Queer Party bij de Perfomance Bar
was, werd ik bij de deur begroet door de organisatie en werden heel duidelijk
de regels uitgelegd: oké, dit is het soort feestje dat we vanavond hebben, dit
zijn onze regels, als er iets is kom dan naar ons toe. Zo goed!”, vertelt Seawell enthousiast. Voor haar
ligt de oplossing dan ook in het uitdragen van een visie als nachtclub. “Spreek
de intentie uit dat je het voor al je bezoekers comfortabel en veilig wil maken
en je bent al een heel eind.”
Ricardo:
“Het mes snijdt aan twee kanten. Aan de ene kant is het belangrijk dat
horecapersoneel leert hoe ze grensoverschrijdend gedrag kunnen signaleren en
afweren, om zo een veilige werksfeer te creëren. Aan de andere kant is er een
groter maatschappelijk bewustzijn nodig waardoor er minder agressors zijn.
Binnen de horeca kunnen we vooral werken aan het eerste, een veilige sfeer op
de werkvloer, waardoor we ook bijdragen aan een groter maatschappelijk
bewustzijn.”
Iris Rosendaal is zelfstandig onderzoeker en schrijver, gespecialiseerd in sociale en filosofische vraagstukken. In 2016 behaalde ze haar bachelor in Liberal Arts & Sciences aan de University College Roosevelt en in 2019 haar master in Sociologie. Haar onderzoeken centreren zich rond thema’s zoals gender, cultuur en zelfontplooiing. Naar aanleiding van haar masterthesis heeft zij de afgelopen drie maanden voor IDEM Rotterdam onderzoek gedaan voor dit artikel.
[iv] White, A., 1968. Palaces of the People: A Social
History of Commercial Hospitality. Rap and Whiting, London.
[v] Taylor, D., Bush, D., 1974. The Golden Age of British
Hotels. Northwood, London.
[vi] Poulston, J. (2008). Metamorphosis in hospitality: A
tradition of sexual harassment. International Journal of Hospitality
Management, 27(2), 232–240.
[vii] Het Burgerlijk Wetboek, (Artikel 7:646 lid 8 BW)
[viii] Rosendaal, I.M. (2019) Sexual Transgressions in Dutch
Hospitality: Organizational Culture, Structural Conditions & Modes of
Agency. Universiteit van Amsterdam.
[ix] Gill, R. (2014). Unspeakable Inequalities: Post
Feminism, Entrepreneurial Subjectivity, and the Repudiation of Sexism among
Cultural Workers. Social Politics: International Studies in Gender, State &
Society, 21(4), 509-528.
[x] Sophia Seawell, Seksuele Intimidatie: Eerder regel
dan uitzondering. DJ Broadcast https://www.djbroadcast.net/article/139898/seksuele-intimidatie-in-clubs-eerder-regel-dan-uitzondering
‘Stijlvolle lofts gevestigd op Katendrecht, het meest roemruchte schiereiland van Nederland’ of ‘een uniek schakelpunt tussen twee werelden, de Kop van Zuid en Afrikaanderwijk’. Het contrast tussen Rotterdam-Zuid en de rest van de Maasstad wordt in brochures voor nieuwbouwprojecten op Zuid afgeschilderd als uniek en historisch cultureel erfgoed. Onder invloed van deze ‘verhipping’ verandert Feijenoord in rap tempo: sociale woningbouw moet wijken voor dure, luxe nieuwbouwprojecten die nieuwe mensen naar het gebied moeten trekken. Maar hoe voelt dit voor Rotterdammers die in ‘achterstandswijk’ Feijenoord zijn opgegroeid? IDEM-onderzoeker Inte van der Tuin ging in gesprek met professionals en jongeren van Zuid.
Op
de hoek van de Pretorialaan en de Bloemfonteinstraat trekken de felgele luifels
en vrolijk gekleurde terrasstoeltjes je naar espressobar Pretoria. Het retro
interieur valt niet langer uit de toon in deze wijk. Het winkelaanbod van
Feijenoord verandert de laatste jaren: naast Turkse slagers verrijzen er hippe
koffiezaakjes, vegan winkels en creatieve ondernemers. Een paar straten
verderop staan de panden er minder florissant bij: in de Tweebosbuurt staat een
groot aantal woningen te wachten op de sloopkogel. Een deel van de bewoners
voert nog steeds een (juridische) strijd tegen woningcorporatie Vestia. In
Feijenoord is duidelijk sprake van gentrificatie. Kort gezegd komt dat neer op opwaardering
van wijken door de komst van kapitaalkrachtige inwoners, met als gevolg een
stijging van de huur- en huizenprijzen. In Rotterdam is deze ontwikkeling
nadrukkelijk gemeentebeleid. Naast de aanpassing van het woningaanbod
stimuleert de gemeente met subsidieregelingen de vestiging van ondernemers uit
andere delen van de stad in Rotterdam-Zuid, zoals de eigenaresse van de vegan
bakkerij op de Hillelaan. Op de vraag of ze jongeren uit de buurt in dienst
heeft, is haar antwoord dat het “helaas niet is gelukt om die te vinden.”
Hoe ervaren jongeren die in Feijenoord zijn geboren en getogen deze veranderingen? Hebben zij (veelal jongeren met migratieachtergrond) het idee dat het stigma van Rotterdam-Zuid als het ‘slechte’ deel van de stad aan kracht verliest? Gaan er met de bevolkingsverandering ook andere dingen verloren? En wat krijgen zij zelf mee van deze zogenaamde ‘upgrade’ van hun wijk? Om inzicht te krijgen in de ervaringen van jongeren tussen de 16 en 30 jaar, legde ik contact met verschillende professionals die met de doelgroep werken. Ik kreeg de kanttekening dat er veel tijd en inlevingsvermogen nodig is om de ervaringen van jongeren werkelijk te begrijpen. Een terechte opmerking, want voor dit artikel zou ik niet lang genoeg de tijd hebben om onderzoek te doen. Mede hierdoor is het alleen gelukt om jongeren te spreken die een opleiding volgen. Via de professionals kwam ik namelijk als eerste met hen in contact. Toch hebben de professionals en jongeren die ik heb gesproken contact met een brede groep jongeren, die wel een afspiegeling vormen van Feijenoord. Hierdoor kreeg ik toch een interessant kijkje in de levens van jongeren in Feijenoord. “Niemand vraagt me ooit hoe het is op Zuid”, zegt een van hen. “Mensen hebben altijd allerlei aannames.”
Opgroeien in Feijenoord
De jeugdervaringen
van jongeren staan in sterk contrast met de promotieteksten over Katendrecht
als ‘hippe plek en gewilde woonwijk’ en Afrikaanderwijk als ‘intieme buurt’. Criminaliteit,
vandalisme en overlast komen al snel ter sprake. Gabriel, een welbespraakte mbo-student van 18 jaar, vertelt over de wijk
waar hij opgroeide: “Er was altijd veel geluid: je hoorde auto’s hard
rijden, mensen maakten ruzie, er werden dingen kapotgemaakt. Achteraf gezien
was het overlast, maar iedereen was eraan gewend en het voelde als iets
normaals. Ik besef dat het niet normaal is, maar ik weet: op Zuid is het wel
normaal. Zo zie ik het. Over het algemeen is die chaos niet goed, maar ik ben
er zo in opgegroeid dat het me niet meer zoveel boeit.”
Jongeren
hebben het idee dat het bijvoorbeeld in de Afrikaanderwijk rustiger is geworden
dan vroeger. De 17-jarige mbo-studente Nour zegt dat er vaker schietpartijen,
inbraken en branden waren toen zij jonger was. Zij denkt dat het gemeentebeleid
een aandeel heeft gehad in deze verandering. Door de sloop van woningen zijn mensen
die met elkaar zijn opgegroeid, onder andere in de Tweebosbuurt, uit elkaar
gehaald. “Dat is wel vervelend”, zegt ze, “maar er is minder chaos. Als je
elkaar kent en je bent er opgegroeid dan doe je dingen.” Met die ‘dingen’ doelt
ze op criminele activiteiten. Het mag rustiger zijn geworden in Feijenoord, menen
ook de professionals, maar de ‘straatcultuur’ is nog steeds vrij dominant
aanwezig. Joany Muskiet, die zich met haar Stichting Helderheid al jaren als ‘moeder
van de wijk’ inzet voor jongeren in Feijenoord, vertelt dat de thuissituatie van
jongeren van invloed is op de aantrekkingskracht die de straatcultuur op hen
heeft: “Voor het afmaken van een opleiding heb je stimulans en bemoediging
nodig. Iemand die steeds zegt: je redt het wel. Als een kind dat niet heeft en
hij zit op straat met gasten met wie hij kan chillen, dan kies je daar toch
voor. Ze weten dat je altijd geld kunt verdienen met drugs.”
Jongeren
bevestigen de invloed die ouders hebben op de mate waarin jongeren in aanraking
komen met straatcultuur. Ze vertellen dat niet alle kinderen en jongeren van
hun ouders de ruimte krijgen om zich met straatcultuur in te laten. Zo vertelt Roebia,
een 20-jarige hbo-studente, dat zij nooit buiten mocht spelen, omdat haar
moeder Rotterdam-Zuid ‘gevaarlijk’ vond. Zij denkt dat zij een uitzondering was
en dat veel kinderen juist heel vrij werden gelaten, ook als het ging om hun
schoolprestaties. Volgens Gabriel krijgt een deel van de jongeren niet van huis
uit mee dat ze allerlei mogelijkheden hebben en daardoor het idee krijgen dat
school niets voor hen is: “Ze denken: de straat is stoer, ik ga niet naar
school, school is niet voor mij weggelegd. Zeker als ze de citotoets hebben
gemaakt en zien dat ze geen havo-materiaal of hoger zijn. Dat zien ze als iets
negatiefs. Als ze havo of vwo hebben dan heb ik wel gezien dat ze soms anders
naar de wereld gaan kijken, dat ze meer van hun potentie gaan gebruiken. Omdat
ze denken: oh, ik ben slim. Maar ik zie ook mensen die havo deden of vwo en nu mbo
niveau 2. Ze zijn bezig met dealen of hebben thuis problemen en denken dat ze
het niet ver gaan brengen.”
Sociale
verbondenheid
Opgroeien
in Feijenoord heeft volgens jongeren ook positieve kanten. Veel van hen groeien
op in de nabijheid van familie en vrienden. Zij zijn over het algemeen positief
over hun wijk, zo ook de jongeren die meewerkten aan dit artikel. Het recente
kwantitatieve onderzoek Maasstad aan de monitor door de Erasmus
Universiteit onderstreept dat bewoners met lage inkomens in een buurt als
Afrikaanderwijk regelmatig veel lokaal ‘sociaal kapitaal’ bezitten en dus veel
contacten hebben in hun wijk. Deze sociale verbondenheid zorgt ervoor dat hun
wijk waardevol voor hen is. Twee jonge ondernemers die zijn opgegroeid in
Afrikaanderwijk en op Katendrecht hebben goede herinneringen aan de onderlinge
betrokkenheid. “Opgroeien in de Afrikaanderwijk was leuk”, vertelt een van hen.
“Er was een gezonde sociale controle. De deur kon je open laten staan. Andere
kant was dat er naalden lagen op een braakliggend terrein waar wij als kinderen
speelden. Maar ik had geen last van het stigma van achterstandswijk. Het is
jouw wijk en je voelt je er thuis.”
In
kwalitatief onderzoek naar de betekenis van de buurt voor jongeren met een
migratieachtergrond die opgroeien in vergelijkbare (‘achterstands’)wijken als
die in Feijenoord, komt naar voren dat sociale contacten voor hen van groot
belang zijn. Uit twee onderzoeken van antropoloog Martijn Koster en van
socioloog Patricia Wijntuin onder jongeren in Utrechtse ‘achterstandswijken’ blijkt
bijvoorbeeld dat jongeren hun wijk vaak als ‘gezellig’ karakteriseren.
‘Gezellig’ omdat zij er vrienden hebben wonen, goed contact hebben met de
buren, mensen elkaar op straat begroeten en er gezamenlijke activiteiten in de
wijk worden gedaan. Een onderzoek van sociaal geograaf Kirsten Visser, dat is
uitgevoerd in de Feijenoordse wijken Afrikaanderwijk, Bloemhof, Hillesluis,
Feijenoord en Vreewijk, laat zien dat ook hier de meeste jongeren hun wijk
positief waarderen, grotendeels vanwege de betrokkenheid van bewoners.
Hechte
contacten en vriendschappen ontstaan vooral tussen jongeren met dezelfde
levensstijl en vaak dezelfde etnische of religieuze achtergrond, toont een
recent onderzoek van Kennisplatform Integratie & Samenleving naar
identiteitsbeleving en gevoelens van binding van jongeren met een
migratieachtergrond. Logischerwijs ontstaat er gemakkelijker een hechte band als
jongeren gedeelde normen en waarden hebben en elkaar begrijpen. Een verbindende
factor binnen wijken in Feijenoord die etnische en religieuze verschillen
overstijgt, is de gedeelde straattaal en -cultuur, die in gesprekken met
jongeren en professionals uit Feijenoord ter sprake komt. Jongeren vertellen
dat die manier van praten zo vertrouwd is dat ze soms niet eens beseffen dat ze
straattaal gebruiken en geen Standaardnederlands. Pas als ze merken dat ze niet
door iedereen worden begrepen, hebben ze dit door. Zo’n gedeelde taal schept een
band, die volgens Muskiet voor een groot deel van de jongeren ook op een
gedeelde ervaring is gebaseerd: “Sinds ik mij voor jongeren van de straat ben
gaan inzetten heb ik ontdekt dat zij hun eigen cultuur hebben ontwikkeld; de
straatcultuur. Als ze elkaar ontmoeten zeggen ze ook altijd: hee niffo,
broer, hoe gaat het, geven ze elkaar een box, een brasa. Ik wilde weten
wat de band was die hen bij elkaar bracht en door de jaren heen heb ik dat
ontdekt: het was afwijzing, door ouders, door de maatschappij. Want je hebt
allerlei jongeren van elke cultuur, ze hebben die band met elkaar. Dat vind ik
bijzonder.”
Trots
op hun wijk
Jongeren
delen ook hun trots op de wijk en het gebied waar ze wonen. Jongeren houden van
hun omgeving, benadrukt Muskiet: “Mijn overleden zoon had het altijd over
Zuidzijde, 5314 – de zone van de metro. Zo trots zijn ze.” Muskiet is de moeder
van rapper Helderheid, die in 1995 samen met een aantal andere rappers uit Zuid
de Tuigcommissie oprichtte. De Tuigcommissie introduceerde het gebruik van 5314
in rapteksten, geïnspireerd door graffiti-artiesten die het spoten, staat in de
publicatie Roffa 5314. Sindsdien is de metrozone van Rotterdam Zuid populair
bij jongeren die aan anderen duidelijk willen maken wat hun ‘terrein’ is. Ook
het bovengenoemde onderzoek in Feijenoord laat zien dat jongeren over het
algemeen trots zijn op hun wijk en zich (sterk) identificeren met deze plaats
en de gemeenschap. Hun wijk is meestal één van hun favoriete plekken in
Rotterdam. Opnieuw komt in het onderzoek hun identificatie met de zone van het
openbaar vervoer, 5314, naar voren als uitdrukking van hun trots. Het getal
5314 komt regelmatig terug in graffiti-tags, op muren in toiletten, op
schooltassen en in statussen op sociale media. Deels is de trots van jongeren volgens
onderzoeker Visser een reactie op de negatieve beeldvorming over Feijenoord en
Rotterdam-Zuid in het geheel. Zij zijn zich bewust van het beeld van
‘probleemwijk’ en ‘achterstandsbuurt’ dat veel buitenstaanders hebben. Dit doet
echter weinig af aan hun eigen identificatie met hun wijk. Mogelijk versterkt
de beeldvorming deze identificatie volgens de onderzoeker juist.
Verdwijnt
de leefwereld van jongeren?
Op dit
moment is de gentrificatie in het gebied Feijenoord nog grotendeels
geconcentreerd in de wijken langs de Maas. De transformatie van Katendrecht is
het opvallendst. De jonge ondernemer die er is opgegroeid en veel met jongeren
werkt, vindt dat het schiereiland wordt ‘gehypet’ en zegt dat jongeren die er
wonen “niets hebben” aan de veranderingen. Volgens hem pakken de veranderingen
juist negatief voor hen uit: “Jongeren zien hun leefwereld kleiner worden. De
plekken waar ze vroeger speelden verdwijnen. Er wordt heel veel gebouwd. Nieuwe
bewoners lopen met een boog om jongeren heen. Daarvan zijn zij zich bewust: ‘We
weten wel hoe ze naar ons kijken.’”
Ook
in andere delen van Feijenoord verdwijnen parkjes om plaats te maken voor dure
huizen en appartementen. De nieuwe bewoners die deze woningen kunnen betalen hebben
over het algemeen een totaal andere belevingswereld dan de jongeren die in
Feijenoord zijn geboren en getogen. “En van beide kanten geldt: onbekend maakt
onbemind”, zegt een professional. Uit eerder onderzoek van Martijn Koster
blijkt dat jongeren, die zelf vooral in sociale woningbouw wonen, de delen van
de wijk met koopwoningen niet beschouwen als ‘hun wijk’. Sociale contacten zijn
heel belangrijk voor hun beleving van de wijk. Op basis van die contacten
identificeren zij zich wel of niet met delen ervan. Door sloop van sociale
huurwoningen en de bouw van woningen in een hoger segment worden in zekere zin
delen van de wijk afgenomen van jongeren. Nour, die grotendeels bij haar tante
in Afrikaanderwijk is opgegroeid, beschrijft hoe zij de herstructurering van de
wijk ervaart: “Mijn oom woonde in de Tweebosbuurt, die wordt gesloopt, en hij
is nu verhuisd naar Ridderkerk. Hij is daar wel tevreden. De verbouwing van
Afrikaanderwijk moet nog beginnen, maar het is al wel veranderd doordat er veel
mensen zijn verhuisd. Er moeten wel dingen worden veranderd, maar ik vind het
niet leuk. Het is toch je jeugd.”
Stigma
van Rotterdam-Zuid
Hoe
positief de wijken van Feijenoord in het promotiemateriaal voor
nieuwbouwprojecten ook worden gepresenteerd, aan de negatieve invloed die het
stigma van Zuid heeft op de levens van jongeren die er zijn opgegroeid lijkt
weinig veranderd. Sterker nog, zij lijken nadeel te ondervinden van het stigma,
terwijl het van witte bewoners met een goed inkomen en nieuwbouwwoning vanzelf
afglijdt. Door reacties van anderen en berichtgeving in de media, beseffen de
jongeren goed dat zij zijn opgegroeid in een impopulair deel van de stad. Mbo-studenten
vertellen dat zij met de negatieve beeldvorming over Zuid werden geconfronteerd
toen zij in een ander deel van de stad naar school gingen. “Iedereen kwam bijna
uit Noord en leerlingen keken mij gelijk aan toen ze hoorden dat ik uit Zuid
kwam”, vertelt Gabriel over zijn ervaring op een middelbare school in Rotterdam
Noord. “En dan begin je je te schamen dat je in Zuid woont. Een weekje werden
er ook grappen gemaakt van: je woont in Zuid, je bent arm hè. Zulke dingen.”
Roebia
ging in Barendrecht naar een ‘witte school’. Daar werd ze gepest. Medeleerlingen
schreeuwden onder andere ‘Rotterdam Zuid’ naar haar. Zelfs mbo-docenten reageerden
met opmerkingen als “getto hoor”, toen Nour vertelde dat zij in Zuid woont. De mbo-studenten
vertellen verder dat medestudenten die in andere delen van de stad wonen vaak
niet in Zuid willen “chillen”. Ze zijn nooit naar Rotterdam-Zuid geweest en
willen er ook niet heen. Nour is bang dat het voor haar moeilijker zal zijn om
na haar opleiding een baan te vinden. “Soms denk ik wel dat het moeilijk gaat
worden om werk te zoeken omdat ik in Zuid woon”, vertelt ze. “Ik denk dat
iemand die in Kralingen woont eerder wordt aangenomen dan ik. Dat weet ik niet
zeker, maar ik heb dat gevoel.”
Jongeren
hebben het idee dat de negatieve associaties die mensen hebben bij Zuid, zoals
criminaliteit en drugsgebruik, invloed hebben op het beeld dat anderen van hen
hebben. Een recent onderzoek van stadsgeograaf Fenne Pinkster naar de
stigmatisering van de Amsterdamse Bijlmer bevestigt dat bewoners inderdaad last
kunnen hebben van negatieve beeldvorming over hun wijk en dat herstructurering
hier (op korte termijn) weinig aan verandert. Ook laat het zien dat er
verschillen zijn in de mate waarin bewoners door een ruimtelijk stigma worden
geraakt. Juist bewoners met een kwetsbaardere positie hebben meer last van zo’n
stigma, dat bestaat uit verschillende dimensies: een raciale, sociale en een
materiële. Zo is het stereotiepe beeld van een bewoner van de Bijlmer iemand
met een donkere huidskleur met een inkomen uit een uitkering die woont in een
sociale huurwoning. Hoe meer overeenkomsten iemand met dit stereotype beeld
heeft, hoe meer die persoon last heeft van het stigma en in allerlei situaties moet
bewijzen anders te zijn.
Aandacht
voor jongeren
Jongeren
mogen warme herinneringen hebben aan Rotterdam-Zuid, het negatieve imago is deels
nog steeds gebaseerd op de realiteit. Veel jongeren die er opgroeien bevinden
zich in een kwetsbare positie en verbetering van hun situatie is wenselijk. De
huidige herstructurering van wijken in Feijenoord lijkt voor hen echter weinig
op te leveren. Twee professionals zijn van mening dat beleidsmakers vooral zijn
gericht op het verbeteren van de statistieken over wijken, zoals cijfers over
inkomen, woningvoorraad en veiligheid, waarin “welvarende mensen de problemen
van mensen die het minder hebben overschaduwen”. Gabriel ziet herstructurering –
in lijn met een deel van de wetenschappers die zich bezighouden met gentrificatie
– niet als oplossing maar als verplaatsing van de situatie: “Ik vind dat je
iets moet doen voor de arme mensen die in goedkope huizen wonen, in plaats van
ze weg te sturen naar de rand van de stad of andere gemeenten.”
Verschillende
professionals en jongeren vertellen dat er onder bewoners van Feijenoord een
gedeeld gevoel bestaat, namelijk dat de huidige materiële investeringen niet
voor hen worden gedaan. Het valt hen op dat (welzijns)organisaties die zich
voor bewoners inzetten vaak van buitenaf komen. Niet voor niets bestaat de
uitspraak: ‘Wat je doet voor Zuid, zonder Zuid, is tegen Zuid.’ Muskiet is
ervan overtuigd dat deze aanpak niet werkt. “Er komen hier allerlei
organisaties die ons komen vertellen hoe we het moeten doen, want zij hebben
gestudeerd”, zegt ze. “Maar ze kennen die jongens niet en die jongeren van hier
die vertrouwen dat niet, want die weten: jij bent nieuw hier, je komt hier
werken en verdient je geld en om vijf uur ben je weer weg. En natuurlijk zien
ze dat het altijd witte mensen zijn die ze hiernaartoe sturen. Op zich moet dat
niets uitmaken, maar als zij dat iedere keer zien, dan denken ze wel: hé, waar
zijn die mensen met mijn kleurtje die mij komen vragen hoe het is in die wijk.
Dat maakt uit, zeker weten.”
Uit privacyoverwegingen zijn de namen van de jongeren gefingeerd.
Geraadpleegde
bronnen
Day, M. en M. Badiou (2019). Geboren en getogen. Onderzoek naar de identiteitsbeleving en gevoelens van binding van jongeren met een migratieachtergrond. Utrecht: Kennisplatform Integratie en Samenleving. Engbergsen, G., G. Custers, I. Glas en E. Snel (2019).
Maasstad aan de monitor. De andere lijstjes van Rotterdam. Rotterdam: Erasmus Universiteit.
Koster, M. (2011). ‘Gezellig, gewend en de misvatting van de gemengde wijk: jongeren over Overvecht’ in: G. Bolt, R. van Kempen en M. Koster (red.) Jongeren, wonen en sloop. Stedelijke herstructurering gezien door de ogen van jongeren. Den Haag: Nicis Institute.
Pinkster, F., M. Ferier en M. Hoekstra (2019). ‘Het hardnekkige stigma van de Bijlmer.’ Online: Sociale Vraagstukken.
Visser, K., G. Bolt en R. van Kempen (2015). ‘Come and live here and you’ll experience it’: youths talk about their deprived neighbourhood, Journal of Youth Studies 18:1.
Wijntuin P. (2019). “Mijn buurt is leuk en gezellig!” De betekenis van de buurt voor Marokkaans-Nederlandse jongeren in achterstandswijken. Nijmegen: Radboud Universiteit.
Stuk Rood Vlees Podcast, aflevering 34 – Stadsgeografie en de stigmatisering van wijken, met Fenne Pinkster via stukroodvlees.nl
Zorginstellingen en welzijnspartijen kunnen niet zonder vrijwilligers. Toch is het voor veel organisaties lastig om hen te vinden. Ook in Rotterdam zijn er tal van organisaties waar vrijwilligers niet bepaald de deur platlopen. Ondanks dat bijna de helft van de Rotterdammers een vorm van vrijwilligerswerk doet, ervaren verschillende partijen een vrijwilligerstekort. Behalve House of Hope, een sociaal initiatief in Beverwaard. IDEM-onderzoeker Larissa Chantre gaat op zoek naar het ‘geheim’ van deze organisatie: hoe komt het dat zij zelfs ‘nee’ moeten verkopen aan nieuwe vrijwilligers?
Enkele tafels staan her en der in de ruimte, met eenvoudige schoolstoeltjes eromheen. In de hoek is een minikeukentje geïnstalleerd, waar het koffiezetapparaat langzaam filterkoffie uitsputtert. Langs de ramen staat een lange tafel, met een rij computers waar hipsters hun neus voor zouden ophalen. Midden in de ruimte staat een bank met grijze kussens. En een paar gele, om het geheel nog iets van kleur te geven. De woorden ‘huiskamer’ en ‘gezellig’ zijn niet de eerste typeringen die in me opkomen als ik binnenstap. Maar de geur van verse koffie en het warme onthaal van de vriendelijke vrijwilligers zorgen voor een fijn gevoel.
De Huiskamer,zoals de ruimte genoemd wordt, van Stichting House of Hope bevindt zich op de eerste etage van Huis van de Wijk ‘De Focus’, middenin de wijk Beverwaard. Naast de Huiskamer heeft de stichting enkele lokalen tot haar beschikking om lessen te geven. Het kantoor, dat gedeeld wordt met het Leger des Heils, wordt vooral door de drie betaalde medewerkers bezet. De 144 andere ‘hulpverleners’ van House of Hope werken stuk voor stuk op vrijwillige basis. Zo zijn er vrijwilligers die taalles geven, ondersteuning bieden bij de vrouwen- en mannengroepen, taken vervullen als gastvrouw of -heer of deel uitmaken van de klussendienst.
Kerkelijke oorsprong
Hoewel religie geen expliciete rol meer speelt, is House of Hope ontstaan uit de op Zuid gevestigde kerken. Dat de kerk maatschappelijk actief is in de wijk, was echter lange tijd niet vanzelfsprekend. ‘Er staan zes kerken, maar geen van hen is van relevantie voor de wijk’, waren de harde woorden in een rapport van de deelgemeente Charlois in 2001. De kerkelijke gemeenschap op Zuid gaf de deelgemeente geen ongelijk. Ook zij vonden dat de kerken te weinig investeerden in de samenleving of de sociale problematiek in de wijk. Om die reden heeft een aantal mensen uit de International Christian Fellowship Rotterdam (ICF) gezamenlijk een project opgezet met als doel om ‘meer leven in de wijk’ te creëren. Hieruit is House of Hope ontstaan. Nu is House of Hope een zelfstandige organisatie, al is er nog wel een samenwerkingsverband met ICF Rotterdam. Daarnaast is de christelijke grondslag terug te vinden in het dagelijks werk, bijvoorbeeld in de sfeer waarin mensen liefdevol en met respect worden benaderd. De organisatie gebruikt niet voor niets de metafoor van een ‘Levenshuis’. Zo omschrijft House of Hope zichzelf in haar jaarverslag als “een bouwbedrijf dat aandacht heeft voor de levenshuizen van mensen. Deze hebben soms scheuren, brokken en achterstallig onderhoud. Een huis helpen renoveren kost tijd en vraagt doorzettingsvermogen. Ook moet je naar het totaalplaatje kijken: gezondheid, basisbehoeften, persoonlijk welzijn, relaties en een zinvol leven. Want de vloer oplappen terwijl het dak nog lekt, heeft weinig zin.”
Om deze hulp te realiseren probeert de organisatie
in te spelen op de behoeften van bewoners uit de wijk. Op basis van deze
behoeften en met de focus op het ‘totaalplaatje’, worden verschillende
activiteiten opgezet. Voorbeelden hiervan zijn het inloopspreekuur waar
bewoners een beroep kunnen doen op maatschappelijk werk en activiteiten voor
vrouwen, mannen en kinderen om ontmoeting en uitwisseling van ervaringen te
bevorderen. Met ‘naastenliefde’ als uitgangspunt, probeert House of Hope een
familiesfeer te creëren tijdens de activiteiten. “In deze setting mogen mensen
zichzelf zijn, kunnen ze even op adem komen en mogen ze ervaren dat ze van
waarde zijn”, beschrijft de organisatie in zijn jaarplan.
Bij de verschillende activiteiten die
House of Hope faciliteert zijn veel vrijwilligers en wijkbewoners betrokken.
Een groot deel van hen vervult meerdere taken, soms zelfs op dezelfde dag.
Hoewel dit geen eis is, vinden veel vrijwilligers het juist prettig dat zij aan
verschillende activiteiten kunnen bijdragen. De mogelijkheid om te variëren in
taken is voor hen van groot belang. Volgens de Vereniging Nederlandse
Organisaties Vrijwilligerswerk (NOV) en het kenniscentrum Vrijwilligers aan Zet
zorgt variatie in taken voor binding met een organisatie. De vrijwilligers van
House of Hope herkennen dat. “Door bij verschillende activiteiten actief te
zijn kan ik werken aan mijn Nederlandse taal. Ik ontmoet veel mensen waardoor
ik leer over anderen en mezelf. Ook leer ik hoe ik anderen kan helpen”, legt
Fatima uit.
Echter, niet alle vrijwilligers nemen verschillende taken op zich en dit is ook zeker niet verplicht. Het heeft vooral te maken met het ‘vertrouwen in eigen kunnen’ en hoe vrijwilligers bij House of Hope zijn binnengekomen. Zo zijn sommigen er nog niet klaar voor om verschillende functies op zich te nemen. Er wordt dan voor gekozen om te beginnen met één specifieke taak, waarna vrijwilligers met de tijd – afhankelijk van interesses en opgedane vaardigheden – kunnen opklimmen. House of Hope probeert vrijwilligers hierin in te ondersteunen en hen te motiveren door scholing en trainingen aan te bieden.
Van hulpvrager naar hulpgever
“Toen ik binnen kwam bij House of Hope
sprak ik slecht Nederlands, had ik weinig sociale vaardigheden en was mijn
leven niet op orde”, vertelt Mohamed, terwijl we een kopje koffie drinken in
een van de spreekkamers. “Ik deed niks en was erg geïsoleerd en eenzaam. Bij
House of Hope kreeg ik hulp bij mijn problemen. Ze vroegen mij om ook te werken
als gastheer, zodat ik kon oefenen met de taal. Toen ik beter Nederlands sprak
en had gewerkt aan mijn problemen, ben ik gaan helpen bij de formulierendienst.
Zes jaar later ben ik de spil in het klussenteam. Ik heb hier echt kunnen
groeien, ben bijna elke dag aan het werk en voel me minder geïsoleerd.” Er
verschijnt een trotse glimlach op zijn gezicht. Het verhaal van Mohamed staat
niet op zichzelf. De meeste vrijwilligers komen bij House of Hope terecht
vanwege een hulpvraag. Deze kan variëren van hulp nodig hebben bij een brief
lezen, tot ernstige problematiek.
House of Hope wordt door het merendeel van
de hulpvragers gevonden via mond-tot-mondreclame. Doorverwijzing vanuit andere
instanties gebeurt minder vaak. Afhankelijk van de hulpvraag, bekijkt de
organisatie of vrijwilligerswerk betekenisvol kan zijn voor de hulpvrager. Veel
cliënten starten vrijwel direct met vrijwilligerswerk. De vrijwilligersfuncties
die zij beoefenen, brengen niet al te veel verantwoordelijkheden met zich mee.
Daarnaast gaat het vaak om een klein aantal uur per week. “Een hersteltraject
noemen wij het”, legt vrijwilligerscoördinator en teamleider Yvonne uit. “Door
te werken aan problemen en tegelijkertijd vrijwilligerswerk te verrichten
kunnen zij zich beter ontwikkelen. Dit draagt bij aan een sneller proces als
het gaat om verbetering van iemands positie in de samenleving.” Door van
‘hulpvragers’ ‘hulpgevers’ te maken worden volgens House of Hope kleine stapjes
gemaakt om hen (weer) te laten deelnemen aan de maatschappij.
De vrijwilligers staan vierkant achter
deze manier van werken. “Ik ben zo goed geholpen toen ik problemen had”,
vertelt Fatima. “De mensen die hier werken, werken vanuit hun hart. Je wordt
net zo lang geholpen totdat iets daadwerkelijk is opgelost, ook wanneer je
eenmaal bent gestart als vrijwilliger. Ik wil gewoon graag iets terug doen voor
anderen en de hulp die je hebt ontvangen weer doorgeven.”
Meer
dan alleen vrijwilligerswerk, meer dan alleen een vrijwilliger
Naast dankbaarheid, heerst een sterk
gevoel van loyaliteit bij de vrijwilligers. Enerzijds voelen zij zich loyaal
naar hulpvragers uit de buurt, omdat zij op de hulp van vrijwilligers
‘wachten’. “Zodra ik bericht krijg van een klus, ben ik daar”, legt Mohameduit.
“De mensen die vragen naar klussenhulp hebben niemand of kunnen het niet meer
zelf. Je kan ze dan niet laten wachten. Het voelt goed dat ik ze kan helpen.”
Deze loyaliteit kan voortkomen uit de betekenisvolle relaties die vrijwilligers
kunnen opbouwen met andere hulpvragers. Volgens Lucas Meijs, hoogleraar
Strategische Filantropie & Vrijwilligerswerk’, delen vrijwilligers vaak kenmerken
met de mensen die zij helpen, is er een grotere persoonlijke betrokkenheid en
is het contact informeler. Dit is ook het geval bij de vrijwilligers van House
of Hope: zij delen het kenmerk ‘hulpvrager’, kampen wellicht met vergelijkbare
problematiek en kiezen er uiteindelijk zelf voor om vrijwilliger te worden
waardoor zij persoonlijk meer betrokken zijn. Anderzijds voelen de
vrijwilligers ook een loyaliteit naar House of Hope. Deze loyaliteit heeft
vooral te maken met het idee dat ze iets terug moeten doen voor de organisatie,
als dank voor de hulp en begeleiding die zij hebben ontvangen.
De vrijwilligers geven echter ook andere
redenen om vrijwilligerswerk te doen. Het komt steeds neer op contact. “Het gaf
mij de mogelijkheid om mensen te leren kennen en deze contacten te
onderhouden”, zegt Astrid. “Ik heb een familie erbij gekregen.” Met het woord
‘familie’ doelen de vrijwilligers op een warme, liefdevolle groep die begrip
heeft voor de situatie waar sommigen inzitten en waar iedereen elkaar als
gelijke behandelt. Deze groep bestaat niet alleen uit collega-vrijwilligers,
maar ook de betaalde krachten worden genoemd als onderdeel van deze groep. Dit
is een positief gegeven, daar onderzoek heeft uitgewezen dat het hebben van een
sociaal netwerk zorgt voor ondersteuning en een vangnet, vermindering van
stress en andere mentale klachten. Daarbij vergroot het de kans om tegenslagen
te kunnen verwerken. Het lijkt alsof het gevoel dat de organisatie bij de
vrijwilligers oproept een belangrijke rol speelt in waarom zij verbonden zijn
aan House of Hope. En verbonden blijven, zelfs als de wens om door te stromen
naar betaald werk in vervulling gaat.
Ligt
het gevaar van overvraging op de loer?
Wel rijst de vraag of het beschreven
gevoel van dankbaarheid, loyaliteit, familiariteit en het
‘hulpvrager-hulpgeverprincipe’ niet leidt tot overvraging van de vrijwilliger.
Uit onderzoek van de Universiteit voor Humanistiek en de NOV blijkt dat 51% van
alle vrijwilligers druk en overbelasting ervaart. Het gaat dan met name om
vrijwilligers in de sector zorg en welzijn, dus bij gelijksoortige organisaties
als House of Hope. Deze druk komt enerzijds door de bezuinigingen die gepaard
gingen met de decentralisatie zorg, werk en jeugdhulp in 2015, wat onder andere
heeft geleid tot complexere hulpvragen van cliënten. Anderzijds kunnen
werkzaamheden, zoals één-op-éénbegeleiding en crisissituaties, confronterend
zijn voor vrijwilligers. Dit kan ervoor zorgen dat ‘vrijwilligers weleens over
hun eigen grenzen heen gaan en hun draagkracht oprekken’, menen de
onderzoekers.
Als het leeuwendeel van de vrijwilligers
van House of Hope zelf de nodige problemen heeft, is hun (emotionele)
draagkracht dan wel voldoende om als vrijwilliger aan de slag te gaan? Het
sterke gevoel van dankbaarheid en loyaliteit, in combinatie met onvoldoende
draagkracht, zou ertoe kunnen leiden dat ook zij over hun eigen grenzen gaan.
Immers, tegen een familielid zeg je niet zomaar ‘nee’ en zet je sneller dat ene
stapje extra.
House of Hope lijkt hier vanuit
organisatorisch oogpunt rekening mee te houden, ook al zet de organisatie
expliciet in op deze familiale setting. De beroemde uitspraak
‘vrijwilligerswerk is vrijwillig, maar niet vrijblijvend’, neemt House of Hope
niet te letterlijk. Met vrijwilligers die afwezig zijn, wordt namelijk niet
heel streng afgerekend. “Uiteraard zijn er afspraken”, licht Yvonne toe. “De
vrijwilligers kunnen niet komen en gaan as they please, want wij werken
namelijk ook voor anderen in de wijk. Zij rekenen op ons. Tegelijkertijd moeten
vrijwilligers fouten kunnen maken en hiervan kunnen leren. In plaats van
straffen uitdelen, gaan wij veel liever het gesprek aan over waarom zij afwezig
waren.” Met het oog op uitstroom naar de betaalde arbeidsmarkt, vindt House of
Hope het belangrijk om in te zetten op vaardigheden zoals verantwoordelijkheid.
“Als je werkt voor een baas kun je namelijk ook niet zomaar wegblijven”, vult
Yvonne aan. “Maar we houden rekening met het feit dat sommige vrijwilligers ook
de nodige problemen hebben en dus niet altijd in staat zijn om de gevolgen van
wegblijven te overzien.”
Geen
beleid, maar cultuur
Het uiten van waardering is belangrijk bij House of Hope. “Onze vrijwilligers zijn meer dan alleen vrijwilligers en dat is dan ook iets wat we graag aan hen willen laten zien. Oprechte aandacht geven aan onze vrijwilligers: daar staan wij voor”, bepleit Yvonne. Deze ‘oprechte aandacht’ uit zich in de vorm van activiteiten uitsluitend voor vrijwilligers, zoals het verkennen van een andere stad of een barbecue. Maar ook een kaartje en een bloemetje als iemand ziek is of een kleinigheidje met een verjaardag dragen bij aan de ‘familieband’. “Vrijwilligers ervaren niet alleen dat ze gezien worden als ze actief zijn, maar ook dat ze gemist worden als ze er niet zijn.”
Vrijwilligers die een groot aantal uren
per week betrokken zijn en/of extra verantwoordelijkheden hebben in hun werk
bij House of Hope, krijgen naast de reguliere vormen van waardering een
vrijwilligersvergoeding. De teamleider legt uit dat deze niet bedoeld is om
vrijwilligers te werven of te behouden. Om die reden wordt de hoogte van de
vergoeding ook niet kenbaar gemaakt in vacatures of tijdens gesprekken over
vrijwilligerswerk. “We doen dit juist om een beetje extra waardering te tonen”,
legt Yvonne uit. “Ook geloven wij dat een vergoeding kan helpen om
vrijwilligers te stimuleren in hun verantwoordelijkheden, doorontwikkeling te
bevorderen en het gat tussen vrijwilligerswerk en betaald werk te verkleinen.”
Het uiten van waardering en het bieden van
een passende beloning is persoonlijk en dus maatwerk. Volgens het Centrum voor
Dienstverlening (CVD) is het dan ook van belang om in te spelen op de
persoonlijke wensen van vrijwilligers. Hoe kijken de vrijwilligers van House of
Hope aan tegen de vorm van waardering? Ik vraag het aan Leila, een van de
gastvrouwen in de Huiskamer. “Je hoort echt ergens bij hier”, vertelt ze. “Als
ik ziek ben en er ligt een kaartje op de mat, dan voel je dat mensen met je
meeleven. Er wordt aan je gedacht en het team heeft begrip voor de situatie.
Mooi. Echt een warm gevoel.” Ook de vrijwilligers die wat extra’s krijgen in de
vorm van een vergoeding, vertellen dat het vooral gaat om ‘dat schouderklopje’.
Een zakcentje is mooi meegenomen, zeker als je moet leven van een uitkering.
Maar het is niet wat de vrijwilligers motiveert. Het gaat vooral over anderen
willen helpen en daar een klein gebaar voor terug krijgen. “Of het nou een
kaartje, een bloemetje of een kleinigheidje is… Het is vooral de liefde die je
ervoor terug krijgt van de organisatie en buurtbewoners. Dat zorgt ervoor dat
ik dit wil doen.”
Dankbaarheid, loyaliteit, het zijn van een
familie: het zijn mooie woorden en gevoelens die de vrijwilligers voor House of
Hope hebben. In de cultuur van de organisatie hebben warmte en persoonlijke
benadering een belangrijke plaats. Zo’n warm bad kan voormalige cliënten en
toekomstige vrijwilligers de ruimte geven om te zijn wie ze zijn met alle
‘brokken’ en ‘scheuren’ die het leven heeft veroorzaakt. Het geeft hen de
mogelijkheid fouten te maken en ervan te leren. Om langzaam weer te kunnen
deelnemen aan de maatschappij. Meer dan andere organisaties wellicht doen, zet
House of Hope in op warmte en persoonlijke aandacht om hulpbehoevende
wijkbewoners te vinden, te helpen en te binden. Door hen niet alleen
‘hulpvrager’ te laten zijn, maar vooral ook ervoor te zorgen dat zij
‘hulpgever’ kunnen worden. De vriendelijke gezichten, de verse koffie en de
deur die voor iedereen openstaat: het lijkt de binding met de wijk, de personen
die terecht komen bij House of Hope en de organisatie zelf te versterken.
Misschien is dit ook wel waarom mensen hier de deur platlopen, hoe ongezellig
en sfeerloos de Huiskamer voor een buitenstaander ook mag lijken.
Uit
privacyoverwegingen zijn de namen in dit artikel gefingeerd.
Geraadpleegde bronnen
– 5 vragen aan professor Lucas Meijs over de waarde van vrijwilligerswerk (n.d.). Van: www.uvv.online-magazine.nl – CVD (2016). Waarderen en belonen van vrijwilligers. Rotterdam: Centrum voor Dienstverlening – Enorme vraag naar vrijwilligers: ‘Mensen hebben minder tijd’ (2019). Van: www.nu.nl – Grootegoed, E., Machielse, A., Tonkens, E., Blonk, L. & Wouters, S (2018). Aan de andere kant van de schutting: inspelen op de toenemende vraag naar vrijwillige inzet in het lokale sociaal domein. Vereniging NOV – House of Hope (2018). House of Hope Jaarrapportage. – IDEM Rotterdam (2017). Gebiedsbeeld IJsselmonde. Signalen over integratie, discriminatie, v/m-emancipatie en lhbt-emancipatie uit IJsselmonde, Rotterdam: IDEM Rotterdam – www.houseofhope.nl