5 vragen over…  Het gedeeltelijk verbod op gezichtsbedekkende kleding

5 vragen over… Het gedeeltelijk verbod op gezichtsbedekkende kleding

De kranten en nieuwssites stonden er bol van en Twitter ontplofte zo’n beetje: de wet gedeeltelijk verbod op gezichtsbedekkende kleding is op 1 augustus in werking getreden. De wet houdt in dat mensen niet met gezichtsbedekkende kleding het openbaar vervoer, onderwijsinstellingen, zorginstellingen of overheidsgebouwen mogen betreden. Er ontstond volop commotie en voor- en tegenstanders van de wet lieten zich (online) luid horen. Hoe zit het nu precies met dat gedeeltelijk verbod en wat kun je doen als je naar aanleiding ervan discriminatie ervaart of er getuige van bent? We stelden 5 vragen aan antidiscriminatiebureau RADAR.

1. Wat houdt het verbod precies in?

De ‘Wet gedeeltelijk verbod gezichtsbedekkende kleding’ houdt in dat mensen niet met gezichtsbedekkende kleding het openbaar vervoer, onderwijsinstellingen, zorginstellingen of overheidsgebouwen mogen betreden. Onder gezichtsbedekkende kleding wordt het volgende verstaan: “kleding die het gezicht geheel bedekt of waarbij alleen de ogen zichtbaar zijn”. Het gaat dan bijvoorbeeld om integraalhelmen, bivakmutsen, boerka’s of nikabs.

De overheid benadrukt dat in Nederland iedereen het recht heeft om zich te kleden zoals diegene wil, ongeacht wat anderen daarvan vinden. Alleen in bepaalde situaties, zoals in genoemde gebouwen en het openbaar vervoer, is het van belang dat mensen elkaar kunnen aankijken en herkennen.

Wanneer iemand met gezichtsbedekkende kleding het openbaar vervoer, overheidsgebouwen of zorg- of onderwijsinstellingen betreedt, kan diegene door een medewerker worden verzocht de gezichtsbedekkende kleding af te doen of de ruimte te verlaten. Als dit niet gebeurt, zou hulp van de politie gevraagd kunnen worden en zou een boete gegeven kunnen worden.

Meer informatie over de wet vind je op rijksoverheid.nl

2. Kun je stellen dat de wet discriminerend uitwerkt?

Het is niet met zekerheid te stellen of de wet discriminerend uitwerkt op grond van godsdienst of geslacht. Hiervoor is namelijk een uitspraak nodig van een oordelende instantie. Het College voor de Rechten van de Mens kan zich hier echter niet over uitlaten, aangezien het eenzijdig overheidshandelen betreft.

Om te bepalen of de wet discriminerend is, zou een civiele procedure op basis van artikel 1 van de grondwet tegen de Staat gestart kunnen worden. Een rechter zou dan kunnen beoordelen of de Staat onrechtmatig handelt. Als alle juridische paden in Nederland bewandeld zijn, is het ook mogelijk de kwestie voor te leggen aan het Europese Hof van Justitie of het Europese Hof voor de Rechten van de Mens.

3. Wat vindt RADAR er verder van?

RADAR betreurt het feit dat in de discussie over de Wet gedeeltelijk verbod gezichtsbedekkende kleding de nadruk wordt gelegd op boerka’s en nikabs, terwijl de wet ook geldt voor items als bivakmutsen en integraalhelmen. Kortom, gevallen waarbij het gehele gezicht bedekt is of alleen de ogen te zien zijn. De nadruk op boerka’s en nikabs draagt ons inziens bij aan stigmatisering van moslima’s.

Daarnaast vindt RADAR het kwalijk dat in een artikel van Algemeen Dagblad expliciet wordt gewezen op de mogelijkheid van een burgerarrest, wanneer iemand “zich stoort aan de boerka op een plek waar dat verboden is”. Een burgerarrest is in principe in alle gevallen van een strafbaar feit mogelijk. Het specifiek benadrukken of belichten van deze mogelijkheid in relatie tot dit verbod, roept de vraag op wat daarmee wordt beoogd. Een burgerarrest moet overigens in alle gevallen proportioneel zijn, onder meer gelet op de aard van het vergrijp. Als dat niet het geval is, en als niet aan andere specifieke voorwaarden van een burgerarrest voldaan wordt, is bij het burgerarrest gebruikte dwang of geweld strafbaar. In geen enkel geval moedigt RADAR mensen aan om voor eigen rechter te spelen.

4. Wat kun je doen als je gevallen en gevoelens van discriminatie ervaart naar aanleiding van de wet?

Krijg je zelf te maken met discriminatie, intimidatie, islamofobie of andersoortige ongelijke behandeling naar aanleiding van de wet, de berichtgeving en de commotie die erop ontstond? Meld dit dan via www.radar.nl of de app Meld Discriminatie Nu. Alle gevallen en gevoelens van discriminatie kunnen worden doorgegeven. Gespecialiseerde klachtbehandelaars kunnen je bijstaan: niet alleen met een luisterend oor, maar ook met eventuele vervolgstappen zoals bemiddeling (met bijvoorbeeld een werkgever of schoolleiding) of een verzoek om een oordeel bij het College voor de Rechten van de Mens.

5. Wat kun je doen tegen discriminatie van boerka- of nikabdraagsters?

Mocht je getuige zijn van discriminatie of ongelijke behandeling van een boerka- of nikabdraagster, dan kun je ook dat melden. Je kunt namelijk ook namens een ander melden, of melding maken van een incident dat je gezien hebt. Melden is in alle gevallen goed, zodat antidiscriminatiebureaus beter zicht krijgen op de omvang van discriminatie, zowel in het algemeen als op specifieke gronden.

Verder kun je anderen aanspreken op negatieve uitlatingen op dit vlak. Op Twitter is de hashtag #boerkabuddies gelanceerd, waarbij mensen aanbieden een boerka- of nikabdraagster te vergezellen wanneer zij alleen de straat op moeten.

De teloorgang van het tafelkleedje: op weg naar een inclusieve en toekomstbestendige dementievriendelijkheid

De teloorgang van het tafelkleedje: op weg naar een inclusieve en toekomstbestendige dementievriendelijkheid

Langzaamaankassa’s, vrijwilligers in de winkel en speciale trainingen voor het personeel: Albert Heijn Hesseplaats is een van de eerste supermarkten in Rotterdam waar dementievriendelijkheid onderdeel is van de bedrijfscultuur. Hoe zorg je ervoor dat ouderen zich veilig en vertrouwd voelen in je winkel? Hoe ga je om met mensen die vergeten te betalen? Nog voordat de campagne Samen Dementievriendelijk het licht zag, begonnen ze ‘maar gewoon’. Wat kunnen we leren van deze supermarkt die het voortouw nam in dementievriendelijke service? IDEM-onderzoeker Arwen Hoogenbosch zocht het uit en ging in gesprek met professionals en ervaringsdeskundigen in een van de meest vergrijsde gebieden van Rotterdam: Prins Alexander.

‘Rollatorcity’ wordt Ommoord in de volksmond ook wel genoemd. Ommoord, een buurt in het gebied Prins Alexander, is een van de sterkst vergrijsde buurten van Rotterdam: nagenoeg één op de drie inwoners is 65 jaar of ouder. Een van de plekken waar deze vergrijzing duidelijk zichtbaar is, is de Albert Heijn op de Hesseplaats. Naast de vele rollators die tussen de extra brede rijen worden voortgeduwd, komen bhv’ers regelmatig in actie vanwege een valpartij of iemand die zich niet lekker voelt. Maar dat is niet het enige waar het personeel mee te maken krijgt. Zo nu dan zijn er mensen die verward overkomen of ontremd gedrag vertonen en bij wie vermoedelijk dementie een rol speelt. Mensen die bakjes voorgesneden ananas oppeuzelen, de bloemen uit boeketten trekken of op zoek zijn naar familieleden die in de winkel zouden werken. Taferelen als de pincode niet meer weten of vergeten om boodschappen af te rekenen, laten zien dat de supermarkt bij uitstek een plek is waar dementie zichtbaar wordt. Genoeg redenen voor de toenmalige Albert Heijn-manager om Emile van der Steen, destijds werkzaam bij welzijnsorganisatie DOCK, bestuurslid bij Stichting Alzheimer Rotterdam en ervaringsdeskundige, zo’n drie jaar geleden in te schakelen om een training aan het personeel te geven. Samen met een trainingsacteur speelden Albert Heijn-medewerkers diverse situaties na, waarbij ze leerden omgaan met mensen met dementie. De kern van de training is goed kijken en creatief omgaan met de situatie. Een voorbeeld: geef een servetje aan mensen die in de winkel hun boodschappen opeten en zeg tegen hen dat er nog wat kruimels in hun mondhoek zitten. Op deze manier krijgen mensen de boodschap dat ze klaar zijn met eten, zonder dat het een strijd wordt. Ook niet onbelangrijk: geef een seintje aan de kassa zodat de opgegeten etenswaren nog worden afgerekend.

Er volgden andere aanpassingen in de winkel. Zo kwamen er ‘kassa’s zonder haast’ en werden twee vrijwilligers benoemd die geld inzamelen voor het goede doel en soms ouderen met hun boodschappen naar huis brengen. De Albert Heijn op de Hesseplaats is sindsdien een voorbeeld van een winkel die een oogje in het zeil houdt voor kwetsbare ouderen en hen net wat extra’s biedt. Ayse Özdemir, huidig assistent-manager van Albert Heijn Hesseplaats, spreekt ook wel van een bedrijfscultuur waarin dit een gewoonte is onder het personeel. Niet alleen worden klanten die moeite hebben met de boodschappen soms naar huis gebracht, maar ook deelt Özdemir geregeld haar zorgen over klanten met hulpverlenende organisaties in Prins Alexander. Zo was er een vaste klant die er steeds onverzorgder ging uitzien en op een gegeven moment op blote voeten door de winkel liep.  Özdemir zocht daarop contact met de vrijwilligers om te vragen of zij konden achterhalen wie deze persoon was en of zij iemand konden inschakelen. Een andere belangrijke component van de bedrijfscultuur  is volgens Özdemir dat je meegaat met de klant, zonder diagnose te stellen of stempel op iemand te drukken. Het maakt niet uit of iemand wel of niet dementie heeft, want om klantvriendelijk te zijn doet dat er niet toe.

Dementievriendelijk en omgevingszorg

De supermarkt is slechts één terrein van ons dagelijks leven waar de vergrijzing en hieraan gerelateerde toename van dementie opvalt. Ook op andere terreinen is dementie zichtbaar, zoals in de buitenruimte waar mensen met dementie verdwalen, wat de stijging in het aantal E33-meldingen over personen met ‘verward gedrag’ deels verklaart. Of binnen zorg- en welzijnsorganisaties waar personeel of andere cliënten te maken krijgen met seksistische opmerkingen door een verminderde impulsregulatie, wat een symptoom kan zijn van dementie. Ook voor woningbouwcorporaties heeft dementie consequenties, bijvoorbeeld wanneer mensen het gas vergeten uit te draaien en  explosiegevaar ontstaat.

De grootste impact heeft dementie echter op de persoon zelf en haar of zijn directe naasten, want dementie krijg je samen. Het zijn vaak partners of kinderen die belast worden met de zorg voor hun naaste. Zeker nu mensen steeds langer thuis wonen en verzorgingshuizen geen voor de hand liggende oplossing meer zijn. Niet voor niets werd in 2016 de nationale campagne Samen Dementievriendelijk in het leven geroepen. De gedachte bij deze campagne is dat we als samenleving moeten leren leven met mensen met dementie om de kwaliteit van leven voor hen te vergroten, met behoud van zelfbeschikking en autonomie. Dementiedeskundige Anneke van de Plaats spreekt ook wel over ‘omgevingszorg’. Dat betekent dat we rekening houden met de aantasting van het brein bij de inrichting van onze (leef)omgeving. Dat kan heel praktisch zijn, bijvoorbeeld door op de stoep  looproutes te tekenen naar belangrijke plaatsen in een buurt, zoals de supermarkt of een zorgcentrum. Omgevingszorg kan ook om abstractere aanpassingen gaan, zoals in communicatie of in onze houding naar mensen met dementie. Wat betekent dat voor professionals in het sociaal-maatschappelijke domein en welke uitdagingen gaan hiermee gepaard?

Aanpassen van communicatie

Het servetje aanbieden is een mooi voorbeeld van beïnvloeding met behoud van iemands autonomie en waardigheid. Zonder iemand terecht te wijzen en een strijd aan te gaan, communiceer je de norm. Bovendien zet je met deze subtiele boodschap niemand voor schut. Maar wat doe je als een persoon geen duidelijke grens overschrijdt, maar je wel vermoedt dat iets niet klopt? Bijvoorbeeld wanneer een oudere klant voor de derde dag op rij twintig zakken drop wil afrekenen? Dementievriendelijkheid brengt dan ook altijd een ethische afweging met zich mee, want wat is juist handelen en wiens waarden staan daarbij centraal? Die van de persoon die zin heeft in drop of van degene die in de positie is om in te grijpen?

Mensen met dementie ervaren het verlies van zelfbeschikking en autonomie vaak als ergste component van hun ziekte. Daarom is het belangrijk om deze ethische afweging altijd in het achterhoofd te houden. Aanpassen van onze communicatie is een essentieel onderdeel van dementievriendelijkheid, waardoor mensen hun autonomie kunnen behouden en betrokken blijven in gesprekken en besluiten die hen aangaan. Dat klinkt simpel, maar vraagt een hoop. Naast goed naar de persoon met dementie kijken en creatieve oplossingen zoals de servet bedenken, vraagt het professionals, mantelzorgers en andere betrokkenen om hun waarden te herdefiniëren. En dat kan wringen. Veel mensen is geleerd om met respect met ouderen te praten, bijvoorbeeld door vragen te stellen uit beleefdheid. Zo hoort Van der Steen regelmatig verzorgend personeel uit beleefdheid aan een persoon met dementie vragen: ‘Wilt u douchen?’ Echter, met een dergelijke vraag zet je mensen aan het werk op “een gebied waar ze heel zwak in zijn”. Beter kun je iemand aan de hand nemen, bijvoorbeeld door te zeggen ‘Het is zo’n mooie zonnige dag, kom we gaan douchen en dan doen we een leuk jurkje aan.’ Dementievriendelijkheid gaat dus ook over reflectie op beelden die je hebt over ouderen en mensen met dementie en op welke manier die beelden doorwerken in jouw manier van communiceren met die persoon. Als professional moet je op zoek naar de balans in communicatie, rekening houdend met de zelfbeschikking van de persoon, zonder te betuttelen.

Beeldvormingsprobleem

Mensen denken bij dementie vaak aan iemand die wezenloos voor zich uit zit te staren en niet meer in staat is om mee te praten of besluiten te nemen. Dementie heeft dan ook een sterk beeldvormingsprobleem dat zich richt op de laatste fase van het ziekteproces, zo stelt Marcel Olde Rikkert, hoofd geriatrie in het Radboudumc en coördinator van het Alzheimer-centrum, in een uitzending van Nieuwsuur. Hierdoor heerst er veel angst om de ziekte te krijgen, is het lastig voor mensen om toe te geven dat hun geheugen (of dat van hun naaste) achteruit gaat en heerst het idee dat het zielige, oude mensen zijn die niet zelfstandig kunnen wonen en hun leven niet meer positief kunnen beoordelen. Hierdoor wordt het onderwerp vaak vermeden, wat sociale isolatie tot gevolg kan hebben. “Als iemand de diagnose dementie krijgt, weten mensen in de omgeving onmiddellijk niet meer hoe ze daarmee moeten omgaan. Dan ontstaat iets wat besmettelijk is en blijft iedereen weg”, vult Van der Steen aan.

Om sociaal isolement te voorkomen zijn er in Prins Alexander diverse activiteiten voor mensen met geheugenklachten. Ook bij deze activiteiten is te merken dat er een stigma zit op dementie. Professionals in het gebied moeten bijvoorbeeld erg hun best doen om mensen naar voorzieningen te trekken. Zo merkt Mia Bronder van het Odensehuis in het Huis van de Wijk Lage Land geregeld op dat mensen binnenlopen om informatie te vragen. Het is zogenaamd voor iemand anders, maar Bronder vermoedt dat het om die persoon zelf gaat. Ook Saskia van der Zijden van Het Geheugenpaleis merkt dit op. Ze was positief verrast toen onlangs een man langskwam en zich voorstelde met ‘Ik ben Piet en ik heb de ziekte van Alzheimer’. Dementie wordt soms zelfs gezien als doodvonnis, wat de kwaliteit van leven voor degene zelf en zijn directe omgeving niet ten goede komt. Het is dan ook van belang je ervan bewust te zijn dat met dementie goed te leven valt. Onderzoek onderbouwt dat. Zo blijkt dat zo’n 70 tot 80 procent van de mensen met dementie een goed gevoel heeft over zijn of haar eigen leven en zo’n 75 procent van de mensen met dementie thuis woont. Het is voor professionals  belangrijk om hun eigen beeld bij te stellen en vervolgens bij te dragen aan verandering van het stereotiepe beeld over dementie.

Dementie is ook een diversiteitsvraagstuk

Albert Heijn Hesseplaats laat zien dat een supermarkt een signalerende functie kan hebben voor een buurt en een sociale functie voor veel ouderen. Het is een verkapte buurtsoos, waar mensen onder het genot van een gratis kopje koffie kunnen buurten met elkaar. Echter, een supermarkt is niet voor alle ouderen een vanzelfsprekende plek om samen te komen. Zo wonen er in Rotterdam steeds meer oudere mensen met een migratieachtergrond, die mogelijk andere behoeftes hebben. Ruthmila Cicilia, werkzaam voor Stichting Alzheimer Rotterdam, werkt met Caribische ouderen in Prins Alexander. Zij  geeft aan dat migrantenouderen graag samenkomen op een plek waar ze dezelfde taal kunnen spreken en activiteiten ondernemen die met eten uit hun thuisland te maken hebben. Eten is voor alle mensen met dementie belangrijk. Enerzijds omdat zij een vergroot risico lopen op ondervoeding, anderzijds omdat eten herinneringen kan ophalen, wat een gevoel van veiligheid kan creëren. Maar boerenkool met worst is niet voor iedereen een jeugdherinnering. Het is lastiger om eten met herinneringen te serveren aan migrantenouderen dan aan mensen die hun hele leven in Nederland hebben gewoond. Zo missen veel Caribische ouderen volgens Cicilia de markt in de buurt waar zij tropische groente en fruit kunnen kopen.

Migrantenouderen met dementie zijn ook op andere manieren extra kwetsbaar. Zo kunnen zij als gevolg van dementie de Nederlandse taal vergeten, wat het contact met hulpverleners, kinderen en kleinkinderen kan bemoeilijken. Volgens Cicilia kampen migrantenouderen bovendien met een informatieachterstand rondom dementie doordat zij de Nederlandse taal slecht beheersen en er minder bekendheid bij hen is over geheugenproblematiek. Daardoor trekken zij minder snel aan de bel bij een arts. Ten slotte lopen migrantenouderen meer risico op sociale isolatie en leven zij vaker van een laag inkomen, waardoor zij niet altijd de middelen hebben om gebruik te maken van voorzieningen. Dementievriendelijkheid is dus ook een diversiteitsvraagstuk: hoe zorgen we ervoor dat we de kwaliteit van leven voor iedereen vergroten? Misschien vraagt omgevingszorg om diverse aanpassingen, afhankelijk van iemands culturele achtergrond en de uitdagingen waar iemand gedurende zijn of haar leven tegenaan is gelopen of nog steeds tegenaan loopt. Maar ook vraagt het van de professional om op diverse locaties te signaleren. De supermarkt kan voor sommige groepen ouderen een logische plek zijn om dementie te signaleren, maar voor migrantenouderen die slecht Nederlands spreken is dat mogelijk niet het geval. Misschien bestaat zelfs het risico dat bepaald gedrag, zoals vergeten af te rekenen, aan hun migratieachtergrond wordt gekoppeld, in plaats van aan hun dementie.

Niet alleen een migratieachtergrond kan de uitdaging voor professionals die werken met mensen met dementie vergroten, maar ook is het belangrijk om rekening te houden met mensen die afwijken van de heteroseksuele cis-gendernorm (‘cis’ staat voor de genderidentiteit die overeenkomt met  het biologische geslacht van geboorte). Bij ouderen die zich identificeren als lesbisch, homoseksueel, biseksueel, trans of intersekse (hierna lhbti-personen) is namelijk vaker sprake van een late diagnose van dementie. Dit komt doordat oudere lhbti-personen vaker alleenstaand zijn en geen kinderen hebben, waardoor zij directe naasten missen die vergeetachtigheid en andere gedragsveranderingen kunnen signaleren. Daarnaast hebben oudere lhbti-personen vaker slechte ervaringen met artsen en andere hulpverleners vanwege hun seksuele gerichtheid of genderidentiteit. Voor hen heeft een bezoek aan een arts of hulpverlener daardoor een extra hoge drempel. Dit komt ook doordat zij opnieuw ‘de kast uit moeten komen’ wanneer hen gevraagd wordt naar partners. Een voorbeeld van een slechte ervaring van een lhbti-personen met hulpverleners is wanneer zij ‘homofiel’ worden genoemd, zoals beschreven door IDEM in het Gebiedsbeeld Prins Alexander. De term ‘homofiel’ was vroeger gebruikelijk, maar tegenwoordig kan dit woord als kwetsend worden ervaren. Een ander voorbeeld betreft een partner van een homoseksuele patiënt die niet mee de spreekkamer in mag bij een huisarts. Bovendien is bekend dat oudere lhbti-personen bij generieke activiteiten vaak ‘terug de kast in gaan’, omdat zij bang zijn voor discriminatie door heteroseksuele ouderen of zorgpersoneel.  Doordat zij dit soort activiteiten uit de weg gaan, lopen zij een groter risico op sociaal isolement.

Dementievriendelijkheid houdt ook in dat we ons beeld bijstellen van de leeftijd van personen met dementie. Het zijn namelijk niet altijd mensen van boven de 65 jaar; er zijn steeds vaker jong dementerenden. Jong dementerenden zijn in een andere tijdsgeest opgegroeid en hebben daardoor andere behoeften. Hetzelfde geldt voor ouderen over pakweg tien à twintig jaar. Zij passen mogelijk voor activiteiten als bingo en sjoelen. Het blijft daarom belangrijk om continu je activiteiten bij te stellen en te laten aansluiten bij de groepen met wie je werkt. Bronder betrapt zichzelf er regelmatig op dat als je het hebt over mensen met dementie ze denkt aan “gehaakte tafelkleedjes met een suikerpotje erop”. Van dat idee moeten we weg. De toekomstige ouderen vragen andere bezigheden en activiteiten.

Inclusieve dementievriendelijkheid

Albert Heijn Hesseplaats laat zien dat een supermarkt een belangrijke signalerende functie kan hebben voor mensen met dementie en dat het sociale isolatie kan tegengaan door een welkome plek te zijn voor ouderen voor een gratis kopje koffie en een praatje. Daarnaast laat deze supermarkt zien hoe je tijdig kunt inspelen op nieuwe ontwikkelingen bij je doelgroep door hen continu onder de loep te nemen en opnieuw te leren kennen. Dit zijn belangrijke lessen voor het Rotterdamse maatschappelijke middenveld als het gaat om dementievriendelijkheid. Door continu te onderzoeken wie de mensen zijn die leven met dementie en welke aanpassingen van onze leefomgeving nodig zijn, kunnen we de kwaliteit van leven voor alle mensen met dementie vergroten. Jong en oud dementerend, met en zonder migratieachtergrond, hetero- en homoseksueel, cisgender of anders. In hoeverre het koffiebankje interessant blijft voor toekomstige ouderen is maar de vraag, maar de Albert Heijns van de toekomst hebben hier straks vast een creatief antwoord op. Commercieel denken is zo gek nog niet.

Geraadpleegde bronnen:

Illustratie: Ez Silva / www.ezsilva.com

Je kunt dit artikel ook beluisteren:

Hoek van Holland: dorps maar niet gesloten

Hoek van Holland: dorps maar niet gesloten

Misschien dat een enkel sultannetje of emirtje vanuit het treinraam een blik heeft geworpen op de haven en de Groote Kerk en heeft gedacht: wat een bliksems mooi stadje, maar de meeste potentaten zullen er geen moment bij hebben stilgestaan dat ze door Maassluis reden – zo’n wonderlijke, in zichzelf besloten gemeenschap. Zoveel eigenaardige, scheefgegroeide malloten bij elkaar, knorrig, gemelijk, gesloten naar vreemden toe, maar onderling vol grappen, gekkigheden en geintjes. En als zo’n sultannetje per ongeluk zou zijn uitgestapt, zouden ze hem vierkant in zijn gezicht hebben uitgelachen. Want de Maassluizer heeft lak aan gezag, zoals mijn vader altijd zei. Als er hier een nieuwe dominee kwam, begon die al na een halfjaar te bidden of ze hem ergens anders wilden beroepen.

Het beeld van een gesloten samenleving, zoals Maarten ’t Hart beschreef in zijn autobiografische roman Magdalena, bestaat niet alleen over Maassluis. Vele dorpen en buurten hebben eenzelfde predicaat. Soms bestaan zulke beelden ook over andere gemeenschappen, zoals een moslimgemeenschap of groepen mensen met een migratieachtergrond. In een ons-kent-ons-cultuur zou het wij-zij-denken overheersen. Taboes, angst en intolerantie tegenover ‘het vreemde’ zouden welig tieren. Deze beelden bestaan ook binnen Rotterdam, zo bleek uit de IDEM-Gebiedsbeelden uit 2016. Vooral Pernis, Rozenburg en Hoek van Holland werden aangemerkt als ‘gesloten gemeenschap’.

Op basis van gesprekken met in het gebied werkende professionals, wordt Hoek van Holland in het Gebiedsbeeld uit 2016 omschreven “als een dorpse samenleving die gekenmerkt wordt door een grote sociale samenhang, een actief verenigingsleven en een hoge mate van sociale controle” (p.2). “Dat betekent aan de ene kant dat bewoners elkaar kennen en elkaar ondersteunen. Aan de andere kant leidt het tot uitsluiting van nieuwkomers, zoals bewoners met een migratieachtergrond of mensen die vanuit Rotterdam of omliggende gemeenten in Hoek van Holland zijn komen wonen.” De veronderstelde geslotenheid heeft niet alleen gevolgen voor de wijze waarop nieuwkomers worden ontvangen. Het zou ook negatieve gevolgen hebben voor Hoekenaren zelf. Een fenomeen als eenzaamheid wordt bijvoorbeeld door die professionals (mede) verklaard vanuit de relatieve geslotenheid van de gemeenschap “door ‘groepjesvorming’ in het dorp, gesloten sociale structuren, met name bij ouderen, en resulterende uitsluiting” (p.16).

Hoe beleven mensen uit zo’n verondersteld gesloten gemeenschap dit soort beelden zelf? Hebben zij het idee dat ze een ‘gesloten gemeenschap’ vormen en hoe kijken zij naar de ‘buitenwereld’? Hebben ze last van dat beeld van geslotenheid? Om hier meer zicht in te krijgen is in mei van dit jaar met een achttal actieve burgers uit Hoek van Holland gesproken. Hun eerste reactie op dit predicaat van geslotenheid is vooral de vraag waar dat beeld vandaan komt, al herkennen ze zich wel in het beeld dat nieuwkomers of bezoekers zich moeten aanpassen aan Hoekse normen en waarden. “Wat ik herken is dat mensen in Hoek verwachten dat mensen die daar wonen of recreëren zich aanpassen aan de normale waarden en normen.” Echter, zij geven direct aan zich niet te herkennen in een begrip als ‘geslotenheid’. Zo wijst een bewoner erop dat “mensen die in bepaalde wijken wonen, die uit Rotterdam zijn gekomen, ander gedrag hebben. Ze vallen dan soms ook minder makkelijk in het pulletje van Hoek. Maar de vraag is of dat komt doordat er andere normen en waarden gelden. Ik denk dat er in Hoek geen rare normen en waarden gelden. En dat iedereen hier welkom is.”

Wat is een gemeenschap?

Een term als ‘gesloten gemeenschap’ roept ten eerste de vraag op wat een gemeenschap eigenlijk is. Feitelijk hebben we het hier over een groep mensen, op een of andere manier met elkaar verbonden. Dat kan zijn door de plek waar ze wonen of waar ze vandaan komen, door taal, door geschiedenis, gebruiken of tradities; eigenlijk door vele, uiteenlopende zaken. Soms wordt religie of herkomst – al gaat dat generaties terug – als definieerbare scheidslijn tussen gemeenschappen beschouwd. Afhankelijk van dominante scheidslijnen kun je tot meerdere gemeenschappen behoren. Ajax- en Feyenoord-supporters worden gezien als twee gescheiden ‘gemeenschappen’. Maar als ze naar een wedstrijd van het Nederlands elftal gaan vormen ze onderdeel van de ‘Oranje-gemeenschap’.

Mensen kunnen een groep waartoe ze menen te behoren zelf als gemeenschap zien, maar ‘buitenstaanders’ kunnen hen ook als zodanig definiëren. In de verbeelding van gemeenschappen (Anderson, 1983) speelt altijd de vraag wie er wel en wie er niet toe behoort. Deze verbeelde gemeenschappen worden vaak (impliciet) gepresenteerd alsof zij op zichzelf een homogene eenheid vormen. Die homogeniteit is veelal beeldvorming, want zodra binnen zo’n ‘eenheid’ langs andere scheidslijnen wordt gekeken blijkt vaak een grote diversiteit te bestaan.

Tijdens het gesprek in Hoek van Holland kwamen hiervan twee mooie voorbeelden naar voren over de muziekvereniging en de rugbyclub. Kijken we alleen naar woonplaats dan is er een onderscheid tussen leden die in Hoek van Holland wonen en leden uit omliggende gemeenten. Maar bij de muziekvereniging en bij de rugbyclub speelt de scheidslijn naar woonplaats niet zozeer een rol. Juist de passie voor muziek of rugby zorgt voor verbinding. Zo wordt het beeld van geslotenheid en intolerantie tegenover ‘het vreemde’ dat bestaat over Hoekenaren tenietgedaan. “Als mensen uit Westland of Delft mee komen spelen, zijn ze verrast over de openheid en hoe ze ontvangen worden. En dat men geaccepteerd wordt zoals men is.” Een ander vult aan: “Ik denk dat tegenstellingen bij jullie weinig uitmaken, omdat muziek de bindende factor is. Dan heb je een andere insteek.” Eenzelfde ervaring heeft men binnen de rugbyvereniging. “Rugby heeft sowieso zijn eigen cultuur. De rugbycultuur is al open.”

Gemeenschapsvorming

Om te achterhalen in welke mate Hoek van Holland een ‘gesloten gemeenschap’ is, is het van belang te bekijken wat mensen beweegt om een gemeenschap te vormen. Aarts et al. (2005) wijzen op drie drijfveren voor gemeenschapsvorming. Het is ten eerste een zoektocht van individuen om ‘ergens bij te horen’, die ook altijd gepaard gaat met het scheppen van afstand ten opzichte van anderen. Ten tweede wil de mens de eigen individuele identiteit verankeren in een bredere, omvattender, stabielere identiteit om zo onzekerheid te verkleinen en betekenis te geven aan het leven. Ten derde kan de bundeling van belangen en sociaal kapitaal bijdragen tot gemeenschapsvorming.

De wil of gevoelde noodzaak om zich duidelijk(er) te onderscheiden van de omgeving kan er in deze processen van gemeenschapsvorming aan bijdragen dat de ‘gemeenschap’ geslotener wordt. In extremis, zie je dit wel eens als een wijk of een gemeenschap volgens hen voor de zoveelste maal negatief in het nieuws komt door een incident. De rijen lijken zich dan te sluiten en bijvoorbeeld journalisten worden weggejaagd.

In deze processen van gemeenschapsvorming speelt ‘identiteit’ een belangrijke rol voor onderlinge verbondenheid. Aarts et al. onderscheiden hierbij een legitimerende identiteit, veelal van dominante maatschappelijke krachten (bijvoorbeeld vanuit instituties); een weerstandsidentiteit, met name onder groepen die zich achtergesteld of uitgesloten voelen door overheersers; en projectidentiteit, vooral gecreëerd door visionaire bewegingen die maatschappijverandering nastreven.

Aarts et al. geven aan dat gemeenschappen die gevormd zijn vanuit een dominante weerstandsidentiteit sterk(er) gesloten kunnen raken in relatie tot hun omgeving. Zij wijzen er daarbij nadrukkelijk op dat de vraag niet zozeer is of een gemeenschap open of gesloten is, want een harde grens is niet te geven. Een mate van geslotenheid – in de richting en beeldvorming van zichzelf en anderen – is volgens hen sowieso dynamisch. Het hangt sterk af van de dominante en/of gepercipieerde scheidslijnen tussen gemeenschappen – denk aan de rugby- en muziekvereniging. Wel is het zo dat ruimtelijke afstand tussen de gemeenschap en de omgeving een stimulerende of beperkende invloed kan hebben op gemeenschapsvorming en dienovereenkomstig op eventuele geslotenheid. Dit zou het beeld van de geslotenheid van Hoek van Holland kunnen verklaren.

Slechte naam

Het predicaat gesloten gemeenschappen heeft een negatieve bijklank. Impliciet worden allerlei kwaliteiten, oordelen en gedragingen opgehangen aan de verondersteld homogene gemeenschap. Vaak gaat het dan (impliciet) om kwaliteiten en oordelen die als negatief of problematisch worden beschouwd, zoals taboes, intolerantie tegenover ‘anderen’ en de onbereikbaarheid voor zorg-, welzijn- en hulpinstanties. Zo’n problematisering geldt onder andere ook in allerlei bespiegelingen over gemeenschappen van mensen met een specifieke religieuze of migratieachtergrond. De diversiteit binnen deze groepen, ook wat betreft hun migratieachtergrond of hun eventuele relatie met religie, wordt vervolgens niet meer gezien en in de beeldvorming worden zij als een homogene, gesloten gemeenschap gepresenteerd. In dit geval wordt de problematisering versterkt omdat die veronderstelde geslotenheid als een van de barrières wordt gezien voor hun integratie in en daarmee voor hun kansen en mogelijkheden binnen de mainstream samenleving.

Zo wijst Ellian (2018) erop dat de ‘open samenleving’ staat voor democratie en wordt deze neergezet tegenover de gesloten, tribale en zelfs tirannieke gemeenschap, waarin mogelijk fundamentele vrijheden van godsdienst, meningsuiting en democratie worden aangetast. Bervoets en Bruinsma (2017) wijzen erop dat in een relatief gesloten gemeenschap (in hechte dorpen of stadsbuurten) “en daarmee samenhangend teveel aan informele sociale controle een voedingsbodem kan zijn voor misdaad en ongepast gedrag. (…) De wijze waarop de informele sociale controle en wederzijdse afhankelijkheid werken in dat soort groepen, maakt immers dat mensen elkaar lang niet altijd aanspreken op afwijkend gedrag en er liever over zwijgen” (p.33).

Hoe zit het in Hoek van Holland?

Uit de gesprekken met professionals in 2016 voor het Gebiedsbeeld komt een geproblematiseerd beeld naar voren met verwijzing naar de veronderstelde geslotenheid van de Hoekse gemeenschap. Zo wordt gesproken over Hoek van Holland met een hoge mate van sociale controle, intolerantie tegenover of zelfs uitsluiten van nieuwkomers, maar bijvoorbeeld ook dat mensen moeilijk bereikbaar zijn voor instanties, zoals hulpverlening. De eerste reactie van de actieve burgers in Hoek in mei 2019 – “Waar komt dat gesloten beeld vandaan? Wie zegt dat?” – laat zien dat het predicaat ‘gesloten gemeenschap’ ook voor hen een negatieve connotatie heeft. De verrassing van muziekverenigingsleden uit het Westland en Delft over de wijze van openheid van en ontvangst door Hoekse leden laat ook zien dat zij eerst meer geslotenheid verwacht hadden.

De gesprekspartners zijn het over een ding nadrukkelijk eens: de veronderstelde geslotenheid van de Hoekse gemeenschap is niet aan de orde. Zij spreken veeleer over Hoek van Holland als een dorpsgemeenschap. Dit is een veel meer waardevrij predicaat en verwijst vooral naar feiten, zoals de bevolkingsomvang (10.000 inwoners) en de geografische ligging van Hoek van Holland. Natuurlijk kent Hoek van Holland zowel een ruimtelijk, als geografisch als cultureel verschil met (de rest van) het 30 kilometer verderop gelegen Rotterdam (nog afgezien van het feit dat er tussen Hoek van Holland en stad Rotterdam drie andere gemeenten liggen). Aan deze verschillen worden echter niet bij voorbaat (waarde-)oordelen verbonden door Hoekers zelf.

Afstand met Rotterdam: cultureel en identiteit

Het gesprek met de actieve burgers richt zich sterk op de relatie met Rotterdam, waarbij de afstand tussen beide nadrukkelijk aan de orde wordt gesteld: in kilometers, qua bevolkingsomvang, maar – misschien nog wel belangrijker – gevoelsmatig en functioneel. Vooral de relatie met het stadhuis wordt vaak aangehaald in het gesprek: de cultuur is anders. “Ik heb weleens horen vertellen dat een ambtenaar in Rotterdam niet eens weet dat Hoek bij Rotterdam hoort”, aldus een van de actieve burgers. De uitspraak wordt door andere gesprekspartners onderstreept. “In de stad is de zelfredzaamheid vaak minder dan in een dorpsomgeving. In Hoek heb ik het gevoel dat er een stuk zelfredzaamheid is: je kent mekaar en je helpt mekaar. Een servicegerichte houding van de overheid is in de stad heel logisch, want mensen verwachten dat de overheid alles voor ze doet. Terwijl hier de verwachting ten aanzien van de overheid is: ‘Ik weet wat ik kom doen, dus val me niet lastig.’” Een ander stelt dat hij meer denkt in kracht. “De positieve kant van het feit dat je dorps met elkaar omgaat, is dat je elkaar gaat vinden. Ook als er gedoe is, durf je elkaar nog aan te spreken. Ik zie dat meer als kracht dan als kwetsbaarheid.”

Rotterdamse aandacht voor Hoek van Holland wordt als gering ingeschat. Een van de gesprekspartners wijst erop dat in een grootstedelijke aanpak cijfers heel belangrijk zijn. Grote getallen maken voorzieningen en middelen mogelijk. Voor Hoek van Holland zijn de getallen relatief klein. “Terwijl je hier op een gegeven moment verder moet kijken dan het getal. Je moet kijken: Wat is gemeenschappelijk? Wat is het gemeenschappelijk belang dat je dient? Ook kun je in de stad Rotterdam voor een voorziening nog weleens iets verderop terecht. Maar voor Hoek betekent dit meteen 30 kilometer verderop.”

Juist door die afstand tot voorzieningen bestaat onder de gesprekspartners de angst dat groepen binnen de Hoekse samenleving – al dan niet langzaam – uit de gemeenschap vertrekken. “Het risico is dat, als er voor de jeugd heel veel dingen niet aanwezig zijn, je ze vanaf twaalf jaar kwijt bent.” Een ander vult aan: “Mensen met een beperking vallen overal buiten. Die zie je niet in Hoek, want die vallen eigenlijk allemaal buiten de gewone sportverenigingen, buiten de reguliere patronen. Ze zijn er wel, maar de voorzieningen zijn niet aanwezig. Dat is echt iets dat aandacht moet hebben.”

De verhalen van enkele gesprekspartners laten zien hoe moeilijk het in hun beleving is om in de stad iets voor elkaar te krijgen voor Hoek van Holland. “Als je bijvoorbeeld naar de hulpverlening kijkt, dan heeft de centrale overheid gezegd dat we dat op gemeentelijk niveau gaan regelen. Maar nou regelen ze het in Rotterdam. Dat is 30 kilometer weg. Een soort deelgemeente weet veel beter wat in het dorp speelt dan Rotterdam. Dat is hen niet kwalijk te nemen, want ze wonen 30 kilometer verderop. Maar het is wel jammer dat die beslissingsbevoegdheid, die op bepaalde gebieden de deelgemeente vroeger had, nu weg is.”

Bovendien sluit de regelgeving van bestuurders in Rotterdam of Den Haag lang niet altijd aan op een dorpse gemeenschap. Zo is privacywetgeving een sta in de weg voor de signaleringsfunctie die vroeger onderdeel was van het verenigingsleven. De gesprekspartners zijn erg geschrokken van signalen dat jonge kinderen als mantelzorger functioneren. In het verleden werd over signalen van zulke problemen onder jongere leden met instellingen gecommuniceerd. “De nieuwe privacywetgeving blokkeert nu allemaal communicatie- en verbindingslijnen die je vroeger wel had. In een dorpsgemeenschap was je gewend dingen met elkaar te delen, ook vanuit verenigingen. Dat mag niet meer. Wij hebben zicht op sommige probleemkinderen, maar kunnen er niks meer mee.”

Wie waarneemt bepaalt?

De Engelse taal kent de uitdrukking “beauty is in the eye of the beholder”. Dit betekent dat schoonheid een subjectieve, persoonlijke beleving is en meer zegt over de waarnemer dan hetgeen als schoonheid wordt gezien. Dit geldt op individueel niveau, maar kan zeker ook op een collectiever niveau gelden – dat van een organisatie, een sector. Het kan zelfs een dominant maatschappelijk predicaat zijn. In relatie tot de ‘gesloten gemeenschap’ zou hetzelfde principe van toepassing kunnen zijn. Zegt het gebruik van deze term – met allerlei impliciete oordelen en kwalificaties – niet op zijn minst veel over de gebruiker(s) van dat predicaat? Zo kan Hoek van Holland het predicaat ‘gesloten’ krijgen van buitenstaanders, waaronder ook menig professional of ambtenaar. Andersom kan ‘het stadhuis’ – als bestuurlijk, ambtelijk apparaat – op zichzelf door Hoekenaren als ‘gesloten gemeenschap’ worden beschouwd.

Een van de gesprekspartners uit Hoek van Holland stelt dat burgemeester Aboutaleb weleens heeft gezegd te betwijfelen of Hoekenaren zich voldoende op het stadhuis laten zien als ze een probleem hebben. “Dat hoort ook bij dat dorpse. Je lost je eigen dingen op, in je eigen gemeenschap. Dus ik vraag me af of ze op het stadhuis weleens hoofd- of buikpijn hebben van die gemeenschap. In die zin denk ik dat de bal voor een deel in Hoek zelf ligt om op het stadhuis zicht- en hoorbaar te zijn.”

Voor welzijn en hulpverlening geldt mogelijk eveneens dat het principe “in the eye of the beholder” geldt als het gaat om de geslotenheid van de Hoekse samenleving. Onderzoek naar ‘moeilijk bereikbare jongeren’ liet zien dat die jongeren best goed bereikbaar waren voor de onderzoekers (FORUM, 2008). De vraag wordt dan opgeworpen wie moeilijk bereikbaar waren? De jongere of de instantie? Mogelijk vereist welzijnswerk en hulpverlening in Hoek van Holland een andere aanpak, maar ook een andere uitstraling en bedrijfscultuur (lees: belevingsgericht en cultuursensitief werken).

Benadering op maat

In het gesprek wordt de wijze waarop aangeboden hulp kan botsen met de verwachting genoemd. “Neem als voorbeeld de stadswinkel hier”, vertelt een van de gesprekspartners. “Was er zelf nog nooit geweest, maar hoorde alleen dat mensen zeiden: ‘Nou, als dat laagdrempelig is?!’ Toen ging ik erheen en bleek dat inderdaad waar te zijn. Je komt binnen en een man, in mijn beleving iemand van de bewaking, vraagt me wat ik kom doen. Dus ik zeg dat ik een nummertje kom trekken. Ik maak zelf wel uit waarvoor. Die man hoeft toch niet te weten waar ik voor kom? Dus als iemand anders dat meemaakt, denkt die meteen: ‘Daar ga ik niet naartoe’.”

Natuurlijk bestaan er verschillen tussen de dorpse Hoekse en stadse Rotterdamse omvang, inwoneraantallen, bevolkingssamenstelling, culturen en gewoonten, die versterkt worden door de geografisch ligging en afstand. Door de dorpse samenleving van Hoek van Holland het predicaat ‘gesloten’ te geven, worden die verschillen niet beslecht, maar eerder versterkt en van impliciete waardeoordelen en kwalificaties voorzien. Het gevaar van een selffulfilling prophecy ligt dan op de loer: juist door die (impliciete en expliciete) problematisering van de veronderstelde geslotenheid en door mensen uit (en belangen van) die ‘gemeenschap’ als zodanig te benaderen, neemt het risico op daadwerkelijke geslotenheid van een gemeenschap toe.

Een alternatieve strategie is om de verschillen en de ruimtelijke en culturele afstand als werkelijkheid te accepteren. Belevingsgericht en cultuursensitief werken zou hierbij een geschikte aanpak zijn. Dit begint ermee door nadrukkelijk uit te zoeken op welke wijze contact, vertrouwen, bekendheid en bereikbaarheid worden gecreëerd binnen (delen van) de Hoekse gemeenschap. Het aanbod wordt vervolgens specifiek gericht en op de Hoekse maat toegesneden. De Hoekse ‘gemeenschap’ kan dan mogelijkheden en faciliteiten worden gegeven om (meer) ‘zijn eigen boontjes te doppen’, zodat voorzieningen op maat beter mogelijk zijn. Ook als dit betekent dat deze voorzieningen dichterbij de directe woonomgeving van Hoek van Holland – in samenwerking met buurgemeenten – geïnitieerd en gerealiseerd moeten worden in plaats van te verwachten dat Hoekenaren 30 kilometer verderop van voorzieningen gebruik (gaan) maken. Dit draagt tegelijk bij aan vermindering van een in Hoek van Holland aanwezige en mogelijk zelfs groeiende weerstandsidentiteit.

Gebruikte literatuur

  • Aarts, N., R. During, J. Eshuis & R. van Dam (2005) Closed communities. Een verkennend onderzoek naar geslotenheid van gemeenschappen in Nederland, Wageningen: Wageningen Universiteit en Researchcentra.
  • Anderson, B. (1983/2003) Imagined Communities, Londen: Verso
  • Bervoets, E. & M. Bruinsma (2017) Opsporing in dorpen en stadsbuurten met een gesloten leefgemeenschap, Den Haag: SDU.
  • Ellian, A. (2018) De open samenleving en haar gesloten gemeenschappen, Leiden: Universiteit Leiden
  • FORUM (2008) Jongeren doen mee… ook de moeilijk bereikbare. Handleiding voor jeugdparticipatie, Utrecht: FORUM.
  • IDEM (2016) Gebiedsbeeld Hoek van Holland. Signalen over integratie, discriminatie, v/m-emancipatie en lhbt-emancipatie uit Hoek van Holland, Rotterdam: IDEM

Illustratie: Ez Silva / www.ezsilva.com

U kunt dit artikel ook beluisteren:

5 vragen over… Keti Koti

5 vragen over… Keti Koti

Op 1 juli wordt in verschillende steden in Nederland Keti Koti gevierd. Voor Nederlanders met een Surinaamse en Caraïbische achtergrond is Keti Koti een belangrijke dag: ze herdenken de afschaffing van de slavernij. Maar kennis over deze geschiedenis is natuurlijk voor iedereen belangrijk. Daarom beantwoordt Sidris van Sauers, medewerker Preventie van RADAR, vijf vragen over Keti Koti.

1. Wat is Keti Koti?

Keti Koti betekent verbroken ketenen. Het is een jaarlijks terugkerende feestdag op 1 juli ter viering van de afschaffing van de slavernij in Suriname en de Nederlandse Antillen. Op woensdag 1 juli 1863 werd met 21 kanonschoten en middels de Emancipatiewet de afschaffing van slavernij ingeluid in Paramaribo, de hoofdstad van Suriname.

Toch kregen tot slaaf gemaakten niet onmiddellijk hun vrijheid. Zij moesten onder erbarmelijke omstandigheden nog tien jaar voor hun voormalige eigenaren werken, onder toezicht van de staat. Kort gezegd kwam dit erop neer dat de slavernij nog een decennium werd voortgezet, dit keer onder toezicht van de Nederlandse overheid.

Op steeds meer plekken in Nederland wordt aandacht geschonken aan de herdenking en de viering. Soms wordt de herdenking op 30 juni georganiseerd en de viering op 1 juli. Dit is ook het geval in Rotterdam: op 30 juni vindt de herdenking plaats bij het Slavernijmonument en legt onder andere burgemeester Aboutaleb een krans.

2. Voor wie is de herdenking belangrijk?

Keti Koti is niet alleen belangrijk voor mensen met een Surinaamse of Caraïbische achtergrond. Het is een gedeelde geschiedenis, dus van belang voor alle nazaten van dit koloniale verleden. Naast de viering van de vrijheid, is het een dag voor bezinning. Keti Koti herinnert ons aan het belang om op een gelijkwaardige manier met elkaar om te gaan. Het is belangrijk voor iedereen die begaan is met de geschiedenis.

3. Slavernij en Nederland? Dat is toch iets tussen Amerika en Afrika?

De slavernij behoort tot het verleden van Nederland: zeshonderdduizend mannen, vrouwen en kinderen zijn als handelswaar van Afrika naar de nieuwe wereld verscheept, verkocht en onder dwang aan het werk gezet. Ook Nederland heeft hier een rol in gehad. Aan het begin van de zestiende eeuw is de slavenhandel vooral in handen van Portugezen en Spanjaarden. In 1621 komt hier verandering in. De West Indische Compagnie wordt opgericht en bemachtigt een monopolie op de slavenhandel aan de West-Afrikaanse kust en Noord en Zuid Amerika.

Bijna honderd jaren lang verscheept de WIC tot slaaf gemaakte mensen naar Zuid Amerika en brengt opbrengsten en luxe goederen weer naar Nederland. In 1730 verliest de WIC hun monopolie op de mensenhandel en krijgt te maken met concurrentie van een andere grote Nederlandse organisatie namelijk de Middelburgse Commercie Compagnie (MCC).

Op 1 juli 1863 schaft Nederland als een van de laatste Europese landen de slavernij af.

Nederland dankt zijn welvaart wel degelijk aan de opbrengsten vanuit de koloniën, handel en rol in de Trans-Atlantische slavernij. Op verschillende plaatsen in Nederland zijn er nog gebouwen, straatnamen enzovoorts die herinneren aan de bedrijven en personen die een belangrijke rol speelden in de handel ten koste van de koloniën. Er zijn nog altijd twee perspectieven van waaruit deze geschiedenis wordt bekeken…

4. Waarom wordt het in Rotterdam gevierd/herdacht?

Omdat het belangrijk is. Omdat de geschiedenis niet vergeten mag worden. Omdat we een gedeelde geschiedenis hebben.

Ook in Rotterdam zijn herinneringen te vinden aan mensen en bedrijven die een rol hebben gespeeld in deze koloniale geschiedenis. Zo hebben de Rotterdamse haven en havenbedrijven een belangrijke rol gespeeld. Er zijn bedrijven die vandaag de dag nog steeds floreren, maar zijn opgebouwd met gelden die zijn verworven met onder andere de handel in en transporten van tot slaaf gemaakten.

Rotterdam is een superdiverse stad, waar mensen van vele culturen samenleven. Veel van hen zijn nazaten van het koloniale verleden, slavernijverleden, Trans-Atlantische slavernij en transporten. Het kan niet anders zijn dan dat Rotterdammers en anderen samen stilstaan bij dit gedeelte van de geschiedenis van Rotterdam. Het is niet voor niks dat de Rotterdamse gemeente een onderzoek laat uitvoeren naar het slavernijverleden van de stad.  

5. Ik heb geen Surinaamse of Caraïbische achtergrond, maar wil graag mee herdenken/vieren. Wat zijn de do’s en don’ts?

Do’s:

  • Luisteren en openstaan voor de geschiedenis, verteld van een andere kant
  • Echt luisteren en nadenken over de invloeden die dit verleden nog steeds heeft op nazaten van de slavernij
  • Respecteer de pijn van de nazaten
  • Neem het ongemak zonder te klagen
  • Wat gebeurd is in de geschiedenis is niet de schuld van mensen die vandaag leven, maar mensen die vandaag leven plukken nog steeds de vruchten ervan. Wees hier bewust van!
  • Wees je bewust van je privileges en probeer deze in te zetten om gemarginaliseerde groepen/nazaten de ruimte te geven.

Don’ts:

  • Ga niet ‘ja maar-en’…
  • Ga de zaken niet bagatelliseren of vergelijken met andere ellende in de wereld.
  • Het is niet lang geleden… niet zo lang als je denkt. Bijvoorbeeld wanneer je in de 40 bent, is het slechts 3 à 4 generaties (de ouders van je opa en oma).
  • Ga het niet proberen te verzachten… voor jezelf, want voor nazaten kun je dit toch niet.
  • Probeer de pijnlijke gebeurtenissen en de gevolgen of invloeden die het vandaag de dag nog heeft niet weg te poetsen onder andere namen, om het witte ongemak te verdoezelen.
  • Denk niet dat het een geschiedenis, herdenking is van alleen zwarte mensen… het is een gedeeld verleden.
  • Nee, er was niets goeds aan de slavernij, de mensenhandel, gestolen lichamen en kolonisatie voor de zwarte mensen. Dus opmerkingen als ‘anders waren jullie hier nu niet geweest toch?’…….. Don’t! Just don’t!

Tussen crimineel en kwetsbaar: hoe de politie omgaat  met meldingen over ‘personen met verward gedrag’

Tussen crimineel en kwetsbaar: hoe de politie omgaat met meldingen over ‘personen met verward gedrag’

‘Aantal incidenten personen met verward gedrag blijft stijgen’, kopte politie.nl in februari dit jaar. Net als de jaren ervoor, registreerde de politie in 2018 meer ‘overlastincidenten’ waarbij ‘personen met verward gedrag’ betrokken waren. In de politie-eenheid Rotterdam steeg dit aantal het sterkst van Nederland: er waren bijna 10.000 geregistreerde incidenten, waarvan ongeveer de helft plaatsvond in de gemeente Rotterdam. Om meer inzicht te krijgen in de problematiek ging IDEM-onderzoeker Inte van der Tuin naar een aantal wijken in Rotterdam-Zuid, waar de politie regelmatig te maken krijgt met ‘personen met verward gedrag’. Zij sprak politiemensen over hun ervaringen en over het gebied Charlois in het bijzonder. Tijdens huisbezoeken ontdekte ze een onbekende kant van de politie en werd ze geconfronteerd met haar eigen vooroordelen. 

Tijdens de gesprekken die IDEM Rotterdam in de verschillende gebieden met professionals voert komt het onderwerp ‘verwarde personen’ regelmatig naar voren. Maar vaak kunnen professionals geen concrete voorbeelden delen. Het lijkt erop dat ‘verwarde personen’, mede onder invloed van de media, een containerbegrip is geworden, waaraan uiteenlopend invulling wordt gegeven. Eind 2017 bestempelde de Rotterdamse politiechef ‘verwarde personen’ nog als bedreiging voor de samenleving. Landelijk werd alarm geslagen en de categorie werd zelfs opgenomen in het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland. Een jaar later is de toon totaal anders. In een recent artikel over de toename van het aantal incidenten in 2018 schrijft de politie dat de meldingen “vaak niet gaan over gedrag dat overlastgevend, crimineel of gevaarlijk is. Het gaat om kwetsbare mensen, die de grip op hun leven dreigen te verliezen en die gewoon goede, passende hulp nodig hebben.” Deze omslag en de onduidelijkheid over wat we onder ‘verwarde personen’ verstaan roepen vragen bij mij op. Ik wil weten hoe het onderwerp in Rotterdam speelt. Over welke mensen en situaties gaan de politiemeldingen en hoe gaat de politie ermee om? En doen we de mensen in kwestie niet tekort door ze als ‘verward’ te bestempelen?

De politie gebruikt deze term om weg te blijven bij het stellen van een diagnose op basis van onvoldoende kennis, schrijft lector Bauke Koekkoek in zijn boek Verward in Nederland. Maar van meerdere kanten klinkt kritiek op de term, die breed is overgenomen. Onder andere de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP) en onderzoeker Frank van Hoof van het Trimbos-instituut beargumenteren dat we zouden moeten stoppen met het gebruik van het stigmatiserende ‘verward persoon’. Het begrip reduceert mensen tot hun gedrag en is een subjectief oordeel over iemands handelen dat voor de omgeving niet begrijpelijk is. Inmiddels wordt vooral geschreven over het meer genuanceerde ‘personen met verward gedrag’. ‘Onbegrepen gedrag’ is een ander alternatief dat wordt geopperd.

Problematiek in Charlois

Om meer inzicht te krijgen in de problematiek van personen met verward gedrag in Rotterdam en in de wijze waarop de politie hiermee omgaat, spreek ik diverse politiemensen die voornamelijk werkzaam zijn in Charlois. Zij ervaren de toename van de problematiek in hun dagelijks werk. De politie is vaak de eerste instantie die mensen bellen om melding te doen. In 2018 registreerde het basisteam Charlois 576 zogenaamde E33-meldingen, zoals incidenten met de omschrijving ‘overlast verward/overspannen persoon’ worden aangeduid. “Verwarde personen zijn een actueel stuk van het werk van de politie geworden”, zegt een operationeel brigadier die ruim veertig jaar bij de politie werkt. “We komen er steeds meer mee in aanraking.” 

In een onderzoek van Bureau Beke naar de stijging van het aantal politieregistraties over ‘verwarde personen’ in de regio Rotterdam worden verschillende mogelijke verklaringen voor de toename gegeven. Eén daarvan is de toename van de “potentiële groep kwetsbare personen (…) door schuldenproblematiek, arbeidsongeschiktheid en taalachterstand.” Het Trimbos-instituut noemt in de publicatie Verwarde personen’ of ‘mensen met een acute zorgnood’? vergelijkbare risicofactoren. De stress die armoede, werkloosheid en schulden met zich meebrengen, kan ertoe leiden dat mensen (psychisch) in de knel komen. Juist Charlois is een gebied waar veel mensen met een laag opleidingsniveau en een laag inkomen wonen. Er is relatief veel armoede en werkloosheid. De woningvoorraad in het gebied bestaat voor een groot deel uit corporatiewoningen en (goedkope) particuliere huurwoningen. “Mensen zitten dicht op elkaar en krijgen daardoor veel van elkaar mee”, zegt een wijkagent.

Politie-GGZ programma

Om de meldingen over verward gedrag op een effectieve manier te kunnen afhandelen is in de gemeente Rotterdam in 2011 het Politie-GGZ programma gestart. Dit programma is een samenwerking tussen de politie en Parnassia Groep, aanbieder van geestelijke gezondheidszorg. Wekelijks screenen een vaste ggz- en politiemedewerker de registraties van de verschillende basisteams. Ze kijken naar de E33-meldingen, de E14-meldingen (‘poging tot zelfdoding’) en naar de registraties die zij vinden bij het zoeken op relevante trefwoorden in het registratiesysteem. Ook worden er soms casussen door collega’s aangedragen. Per registratie wordt bekeken of er vermoedelijk een (ggz)-hulpvraag is en of iemand al hulp krijgt van een andere instantie. Als dit laatste niet het geval is, dan gaan de ggz- en politiemedewerker samen op huisbezoek. Het betreft altijd minder dringende casussen, want in acute situaties handelt de politie direct.

Niet alle agenten blijken geschikt voor dit soort werkzaamheden. De politiemensen die betrokken zijn bij het programma vertellen dat je “er het type voor moet zijn”. “Je moet geduldig zijn en mensen willen helpen”, zegt een senior medewerker doelgroepen die een aantal aandachtsgebieden heeft, waaronder personen met verward gedrag. Vooral contact met mensen met psychiatrische stoornissen vraagt een zorgvuldige benadering. Meerdere politiemensen vertellen dat het belangrijk is dat je rustig bent en mensen serieus neemt. Een wijkagent zegt: “Mensen die gek zijn, zijn niet dom. In de verhalen die mensen vertellen zit een deel waarheid, niet alles is onzin.” Een andere wijkagent vertelt iets vergelijkbaars: “Soms is het nodig om even mee te gaan in een verhaal om contact te kunnen maken.” Het Politie-GGZ programma draagt bij aan meer kennis en bewustzijn binnen de politie, maar niet iedereen staat hiervoor open: “Een hoop collega’s zijn doeners, die pakken beet. En niet iedereen heeft empathie voor de doelgroep”. De medewerker doelgroepen vertelt dat de aanpak van politiemensen die “voor de actie gaan” soms botst met haar werkwijze: “Ik probeer altijd te onthouden: het is een patiënt en geen boef. Ik had laatst een conflict met een collega. Hij pakte een meisje van zeventien met een psychose hard aan. Ze zei hele lelijke, beledigende dingen, maar dat kwam door het ziektebeeld. Aan zo’n meisje moet je niet komen.”    

Mensen met psychiatrische stoornissen

Welke groepen komen veel voor in de E33-meldingen, wil ik van de politiemensen weten. Zij beginnen allemaal als eerste over mensen met psychiatrische stoornissen. Politiemensen krijgen te maken met mensen met psychiatrische problematiek die zelfstandig wonen en ambulante begeleiding hebben, maar ook met mensen die beschermd of begeleid wonen in een instelling. De groep is eigenlijk geen groep, want de mensen over wie het gaat zijn zeer verschillend. Zo vertelt de ggz-medewerker dat ze in het werk mensen met een psychose treffen die regelmatig ook een verslaving hebben en “ontregeld zijn in alles”. Zij noemt het voorbeeld van een achterdochtige man die doodsbang is om vermoord te worden en ’s nachts regelmatig gillend door zijn huis rent. Ook vertelt ze over mensen met waanstoornissen: “Die komen over het algemeen niet bij de huisarts of de crisisdienst, omdat zij redelijk normaal kunnen functioneren als de wanen alleen thuis spelen. Zo was er een vrouw die ervan overtuigd was dat er ’s nachts werd binnengedrongen in haar woning en in haar lichaam. Jarenlang wist niemand hiervan totdat een man aan de andere kant van het land vreemde, bedreigende mails van haar kreeg en dit bij de politie meldde. De vrouw bleek er zeker van te zijn dat de man de dader was.” Soms bellen mensen met een psychische stoornis zelf de politie, zoals een man die zelf telkens meldingen doet bij de politie en mensen op straat vreemde verhalen en theorieën vertelt.    

De meeste mensen met psychiatrische stoornissen doen niemand kwaad. Ze kunnen wel structureel aandacht van de politie vragen. “Je moet accepteren dat je van sommige mensen altijd last zult houden, dat er altijd meldingen zullen komen over deze mensen”, vertelt de medewerker doelgroepen. Ook de ggz-medewerker zegt dat regelmatig “het hoogst haalbare is om de situatie beheersbaar te maken, want het probleem oplossen is onmogelijk.” In dit soort gevallen houdt een wijkagent vaak contact  door zo nu en dan een praatje te maken. Als er dan incidenten zijn is het gemakkelijker om iemand op ongewenst gedrag aan te spreken.     

Mensen met een licht verstandelijke beperking en dementerenden

Als ik doorvraag over de groepen mensen die politiemensen vooral tegenkomen in de meldingen, noemen zij ook mensen met een licht verstandelijke beperking die verslaafd raken. De medewerker doelgroepen licht toe: “Die komen vaak met verkeerde mensen in aanraking, gaan middelen gebruiken en daardoor verward gedrag vertonen. Vaak kunnen ze niet goed voor zichzelf zorgen en hebben ze geen vangnet. Na een opname is er geen omgeving die voor ze kan zorgen en vervallen ze gemakkelijk in de oude leefgewoonten.” Sommige verslaafden bedelen op straat en kunnen daarbij dwingend en agressief zijn, wat leidt tot meldingen bij de politie. “Of je krijgt juist geen contact met ze”, zegt een wijkagent, “omdat ze zoveel hebben gebruikt dat ze in een andere sfeer zijn.”

Een andere groep die door politiemensen wordt genoemd zijn mensen met dementie, die steeds langer thuis wonen. Hoewel politiemensen veel met dementerenden te maken krijgen en meldingen over deze groep registeren als ‘overlast verward persoon’, benoemt één van hen dat de twee lastig met elkaar zijn te rijmen: “Dementerenden heb je ook veel. Maar dat zijn lieve oude mensjes, dat is een andere categorie. Daarom denk ik er ook niet aan. Ze passen eigenlijk niet onder verward gedrag.” Meldingen gaan vaak over tachtigplussers met dementie die de weg kwijt zijn en ronddwalen. Soms lopen deze mensen ’s nachts in hun ondergoed over straat. In de meeste gevallen wordt na een melding de huisarts ingeschakeld.

Huisbezoeken

Om te ervaren welke mensen en situaties de politie en ggz-medewerker binnen het Politie-GGZ programma tegenkomen, loop ik een dag mee. De operationeel brigadier en ggz-medewerker vertellen dat ze altijd onaangekondigd op huisbezoek gaan: “Dan kunnen mensen zich niet voorbereiden en treffen we de situatie aan zoals deze is.” Ze introduceren zichzelf als “politie en hulpverlening” en vertellen dat ze langskomen naar aanleiding van een melding, omdat ze zich “zorgen maken” en “graag willen horen hoe het gaat”. “We zeggen altijd hulpverlening en nooit ggz”, vertelt de ggz-medewerker. “Anders denken mensen meteen: ik ben niet gek! We proberen zo laagdrempelig mogelijk te zijn en vooral vragen te stellen. We benaderen mensen open, want een melding komt niet altijd overeen met de daadwerkelijke situatie. Het komt weleens voor dat iemand ten onrechte als verward is bestempeld.” Ze noemen het voorbeeld van een man die in het Nederlands moeilijk uit zijn woorden kwam en daardoor onsamenhangend overkwam, maar die in werkelijkheid opgelicht bleek te worden.

Vandaag zijn er drie meldingen die aanleiding geven voor een huisbezoek. Bij het eerste adres tref ik een situatie die ik helemaal niet had verwacht. Een verzorgde vrouw laat ons binnen in haar beautysalon waar het naar bloemen ruikt. Zij had ons verwacht, want bij het vorige huisbezoek was ze bezig met een klant en is er een nieuwe afspraak gemaakt. De vrouw zegt dat ze blij is dat we er zijn en begint meteen te vertellen. Ze heeft een jaar geleden een auto-ongeluk gehad en dat heeft een grote impact op haar leven. Ze heeft lichamelijke klachten en kan minder werken. Dit geeft financiële stress, want ze heeft haar eigen zaak. Ze vertelt dat ze door de therapie die ze sinds het ongeluk volgt haar eigen grenzen beter aangeeft en hierdoor regelmatig in conflict komt met haar familie. Haar behoeften botsen met de verwachtingen van haar familie. Na een van de conflicten hebben familieleden een melding gedaan bij de politie. Na een uitgebreid gesprek wordt de vrouw doorverwezen naar het wijkteam, dat haar in eerste instantie zal helpen om weer grip te krijgen op haar veranderde financiële situatie.

Voor het volgende huisbezoek stoppen we voor een portiekwoning in een smalle straat. De melding gaat over een vrouw die bij haar buurman probeerde binnen te dringen om etenswaren uit zijn koelkast te halen. Als we aanbellen bij het portiek wordt niet gereageerd, maar we kunnen wel naar binnen. We beklimmen vier trappen en bellen aan bij de voordeur. De jonge vrouw over wie melding is gedaan doet nu open. Zij reageert fel dat ze niet blij is met dit bezoek en weigert ons binnen te laten. Ze zegt dat ze geen hulp nodig heeft en het onprettig vindt dat drie mensen onaangekondigd in haar trappenhuis staan, waarvan één zelfs bewapend is. De ggz-medewerker doet haar best om toch een gesprek op gang te brengen en langzaam ontspant de vrouw enigszins. Ze vertelt dat ze niet opnieuw een uitkering gaat aanvragen omdat dit veel te lang duurt en op zoek is naar werk. Ze is nog steeds erg boos op de buurman, die de melding heeft gedaan: “Hij heeft ervoor gezorgd dat ik mijn uitkering kwijt ben.” Omdat de vrouw blijft volhouden dat ze geen hulp nodig heeft, vertrekken we na een kort gesprek. Het zou de ggz-medewerker en operationeel brigadier niet verbazen als de naam van deze vrouw opnieuw in de meldingen opduikt.         

Het laatste huisbezoek levert niets op. We bellen aan bij een gezin waarover vermoedens bestaan van “eergerelateerd geweld”, maar de deur wordt niet opengedaan. Met name over een dochter maken politie en hulpverlening zich zorgen. De dochter zou een aantal keer naar een vriendin “gevlucht” zijn. Bij dit gezin zijn verschillende hulpverleners betrokken geweest, maar die krijgen op dit moment moeilijk contact. Daarom een huisbezoek. De operationeel brigadier kleppert met de brievenbus en kijkt er nog even door naar binnen. Onverrichter zake stappen we weer in de politieauto. 

Mensen weten hulp zelf niet te vinden

Op het bureau vertellen de ggz-medewerker en de operationeel brigadier me dat “95 procent” van de mensen positief reageert op een huisbezoek. Volgens de operationeel brigadier zijn mensen soms positief verrast dat de politie dit soort dingen doet en vinden ze het meestal “fijn om hun verhaal kwijt te kunnen”. De ggz-medewerker zegt dat de meeste mensen wel hulp willen, maar dit niet durven te vragen of het niet weten te vinden. De politiemensen die ik spreek bevestigen dit. Door mensen hulp aan te bieden, kunnen ze een verschil maken en daardoor veel “voldoening” halen uit het werk. De medewerker doelgroepen bij de politie vertelt over een casus die haar is bijgebleven: “Een oudere man leefde als een soort kluizenaar. Hij had jarenlang zijn huis niet schoongemaakt en toen we binnenkwamen was dat direct zichtbaar. Hij had een lange baard en overal hing spinrag tot aan de vloer. De man bleek hoogopgeleid en welbespraakt. Hij had vroeger alles, maar raakte door een overlijden in de knoop. Iedere dag ging hij de deur uit om boodschappen te doen, maar geen van de buren wist dat hij zo leefde. Nadat het cleanteam zijn woning grondig had schoongemaakt, zei hij: ‘je hebt mijn leven veranderd’.” 

Stereotype

De verhalen en vooral de huisbezoeken confronteren mij met een hardnekkig stereotype van personen met verward gedrag. Hoewel ik me heb ingelezen en weet dat de mensen en situaties in de politiemeldingen zeer divers zijn, komt bij mij direct het beeld op van een wat oudere man met een onverzorgd uiterlijk. Iemand die zich op straat opvallend gedraagt, door in zichzelf te praten of ergens tegenaan te schoppen en contact vermijdt. Het beeldmateriaal bij publicaties over mensen met ‘verward gedrag’ bevestigt dit stereotype regelmatig. Zo bevat de recente publicatie Overlast voorkomen in de wijk van Platform 31 voornamelijk foto’s van oudere, onverzorgd uitziende mannen.

Maar het stereotype is slechts een klein deel van het verhaal. E33-meldingen bij de politie gaan over uiteenlopende mensen en situaties, waarin sprake is van gedrag dat melders of politiemensen niet begrijpen. Mensen met psychiatrische stoornissen krijgen in de media en in de verhalen van politiemensen de meeste aandacht, maar slechts een deel van de meldingen gaat over deze groep. Mogelijk speelt het een rol dat verhalen over mensen met een stoornis het meest tot de verbeelding spreken, door de ongrijpbaarheid van wat er zich in hun hoofd afspeelt. Dit kan fascineren én voor angst zorgen. Mensen met dementie komen ook veel in de meldingen voor en roepen totaal andere associaties op. Mensen met een licht verstandelijke beperking zitten daar ergens tussenin. De twee vrouwen die ik tijdens de huisbezoeken trof staan ver af van het stereotype.

Zonder oordeel

Het verbaast me dat zoveel mensen positief reageren op een huisbezoek. Ik had meer weerstand verwacht. Wat zou ik zelf doen als er onaangekondigd een politie- en ggz-medewerker voor mijn deur staan? De openheid van de mensen heeft waarschijnlijk ook te maken met de manier waarop ze benaderd worden. De medewerkers van politie en ggz zijn empathisch en nemen mensen serieus. Binnen het Politie-GGZ programma is het mogelijk om de tijd voor mensen te nemen en rustig het gesprek aan te gaan. De politie registreert E33-meldingen en bestempelt mensen hiermee als ‘verward persoon’, maar doet binnen het programma vervolgens weer een stapje terug. De politiemensen die ik heb gesproken lijken eigenlijk uit te gaan van onbegrepen gedrag. Zij creëren ruimte om het oordeel ‘verward gedrag’ te heroverwegen en mensen te zien die mogelijk een hulpvraag hebben.

Bibliografie

  • Bij, Koen van der, Lisanne van Eeden, Susan van Klaveren, Chretien Mommers, Hanneke Nagtzaam (2018). Overlast voorkomen in de wijk. Den Haag: Platform 31.
  • Hoof, Frank van (2016). Waarom we moeten stoppen met de term ‘verwarde personen’. Online artikel: Trimbos-instituut.
  • Koekkoek, Bauke (2016). Verward in Nederland. Hoe we omgaan met mensen met psychische stoornissen. Houten: Uitgeverij LannooCampus.
  • Kuiper, Martin (2019). Incidenten verwarde mensen verdubbeld. Amsterdam: NRC.
  • Kuppens, Jos, Anton van Wijk, Tom van Ham en Donald Jager (2016). Stijging meldingen verwarde personen in de regio Rotterdam. Een onderzoek naar onderbouwde verklaringen en wenselijke oplossingen. Arnhem: Bureau Beke.
  • Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (2016). Position paper ‘Verwarde Personen’. Online publicatie.
  • Planije, Michel en Frank van Hoof (2016). Factsheet ‘Verwarde personen’ of ‘mensen met een  acute zorgnood’? Utrecht: Trimbos-instituut.
  • Politie (2019). Aantal incidenten personen met verward gedrag blijft stijgen. Online artikel.
  • Witte, Rob en Mariska Jung (2018). Diversiteit aan de Maas. Rotterdam: IDEM Rotterdam.

Illustratie: Ez Silva/ www.ezsilva.com/

Racisme meest gemeld in Rotterdam

Racisme meest gemeld in Rotterdam

Antidiscriminatievoorziening RADAR heeft in 2018 456 meldingen van discriminatie ontvangen van inwoners uit de politie-eenheid Rotterdam. Dit is nagenoeg evenveel als vorig jaar, terwijl landelijk het aantal meldingen bij antidiscriminatievoorzieningen daalde met 8 procent. De politie registreerde 523 discriminatie-incidenten, 77 meer dan het jaar ervoor. Het College voor de Rechten van de Mens ontving 66 verzoeken om een oordeel, dat zijn er 18 meer dan in 2017. Dit blijkt uit de Monitor Discriminatie 2018 over de politie-eenheid Rotterdam die vandaag wordt gepubliceerd.

Dominante rol racisme

Racisme behoudt een dominante rol in de meldingen bij RADAR en registraties van de politie. Daarom wordt daar in deze monitor de aandacht op gevestigd. Ongeveer de helft van de meldingen bij RADAR en de registraties bij de politie had in 2018 betrekking op de grond herkomst/huidskleur. Landelijk was dit voor de meldpunten 45% en bij de politie 43%. Er is bovendien sprake van een sterke stijging bij zowel RADAR (9%) als de politie (8%). Op onder andere de terreinen arbeidsmarkt, onderwijs en huisvesting hadden de meeste meldingen bij RADAR betrekking op de discriminatiegrond herkomst/huidskleur.

Moslims vaak de dupe, antisemitisme daalt

Het grootste deel van meldingen en politieregistraties met de grond religie, ging over discriminatie van moslims. RADAR ontving 43 meldingen over geloof waarvan er 32 gingen over discriminatie van moslims. Bij de politie gingen 25 van de 28 registraties op grond van religie over moslims. Bij RADAR kwam een enkele melding binnen over antisemitisme. Ook bij de politie daalde het aantal meldingen van antisemitisme ten opzichte van 2017. Het Centrum Informatie en Documentatie Israël (CIDI), daarentegen, registreerde op landelijk niveau meer incidenten.

Veel zwangerschapsdiscriminatie

Bij meldingen met de grond geslacht ging ongeveer een kwart over discriminatie vanwege zwangerschap. Daar is waarschijnlijk de speciale campagne van RADAR debet aan. Discriminatie-ervaringen van transgender personen worden vanaf 2018 apart weergegeven binnen de grond geslacht. In 2018 ging het om 7 meldingen en 2 politieregistraties. Bij RADAR en politie zijn minder incidenten geregistreerd op de grond seksuele gerichtheid. Ook het aantal meldingen op grond van politieke gezindheid daalde. Dit heeft vooral te maken met de afname van spanningen binnen de Turkse gemeenschap als gevolg van de couppoging in Turkije in 2016. Van de verzoeken die het College voor de Rechten van de Mens ontving, ging ruim een kwart over de grond handicap/chronische ziekte.

Meer incidenten onderwijs

De meeste meldingen bij RADAR gingen over de arbeidsmarkt. In de politieregistraties vormden incidenten in de directe woonomgeving de grootste categorie. Een markante stijging is te zien van meldingen op het terrein onderwijs. Bij RADAR gingen de meeste van deze meldingen over herkomst/huidskleur (17), handicap/chronische ziekte (11) en godsdienst (4). Bij de politie ging het vooral over vernieling of bekladding van het schoolplein of schoolgebouw.

Sterke stijging klachten horeca

Het aantal meldingen over horecadiscriminatie fluctueerde sterk de afgelopen jaren. In 2018 lieten de cijfers van het Panel Deurbeleid Rotterdam, de politie en RADAR zien dat bij alle drie deze organisaties sprake was van een stijging. Het totaal van de registraties bij deze organisaties steeg van 48 in 2017 naar 80 in 2018.

Verschillen in de regio

Een groot deel van alle meldingen bij RADAR en geregistreerde incidenten bij de politie werd gedaan in de gemeente Rotterdam. Dit betekent een stijging van het aantal geregistreerde incidenten in Rotterdam van ongeveer 10 procent. Het aantal meldingen bij de overige gemeenten is ongeveer gelijk gebleven, met uitzondering van Lansingerland (van 7 meldingen in 2017 naar 13 meldingen), Nissewaard (van 18 naar 7) en Capelle aan den IJssel (van 23 naar 9). Bij de politie telde het basisteam Centrum de meeste registraties (50), gevolgd door Drechtsteden (42 in Drechtsteden-Buiten en 41 in Drechtsteden-Binnen).

Over de Monitor Discriminatie 2018

De Monitor Discriminatie 2018 is samengesteld door RADAR in samenwerking met de politie Rotterdam en wordt 16 april gepubliceerd. De Monitor Discriminatie bundelt meldingen van antidiscriminatievoorzieningen met politieregistraties omtrent discriminatie en verzoeken bij het College voor de Rechten van de Mens. Zo geeft dit rapport een compleet beeld van de geregistreerde discriminatie-incidenten in de politie-eenheid Rotterdam. De Monitor Discriminatie is te vinden op www.discriminatie.nl.