Afiah Vijlbrief is de nieuwe onderzoeker bij IDEM Rotterdam. Zij gaat zich de komende tijd bezighouden met onderzoeken naar verschillende minderheidsgroepen en onderzoek op diverse thema’s, zoals islamofobie, gender en seksuele diversiteit.
Met welk
onderzoek ga je je nieuwe baan bij IDEM Rotterdam aftrappen?
Het eerste
onderzoek dat ik voor IDEM Rotterdam ga uitvoeren, is een nieuw onderzoek naar
islamofobie. Het onderzoek gaat over de ervaringen van moslima’s met
islamofobie op de arbeidsmarkt in Rotterdam. Of ze nu een baan zoeken of al
ergens werkzaam zijn: voor dit onderzoek gaan we in gesprek met deze vrouwen om
in kaart te brengen wat ze meemaken, waar en welke impact dat heeft.
Waarom
gaat het onderzoek alleen over vrouwen?
Het is
belangrijk om onderzoek specifiek te richten op vrouwen. Ten eerste zijn de
meeste onderzoeken gericht op mannen en wordt het vrouwelijke perspectief te
vaak buiten beschouwing gelaten. Ten tweede is het vrouwelijk perspectief bij
islamofobie extra van belang, omdat moslima’s symbool staan voor ‘de islam’.
Door hun hoofddoek, lichaams- of gezichtsbedekkende kleding is bij deze vrouwen
direct zichtbaar dat zij islamitisch zijn. Dat maakt hen extra kwetsbaar voor
islamofobie.
En wat
zijn daarna de plannen?
Als het
goed is ga ik meer soortgelijke onderzoeken doen. Het is voor mij heel
belangrijk om de doelgroep zelf de ruimte te geven om over het
onderzoeksonderwerp te praten. Bovendien probeer ik dit onderzoek te linken aan
andere onderzoeken van IDEM, zoals dat over antisemitisme. De mechanismen die
achter de discriminatie of uitsluiting schuilen, zijn namelijk dezelfde. Op
welke manier worden deze doelgroepen gediscrimineerd? Wat kunnen we aanpakken?
Daarvoor ga ik niet alleen in gesprek met degene die gediscrimineerd worden,
maar ook met degene die discrimineert. Op die manier kunnen we overlap tussen
de groepen zien, maar ook belangrijke verschillen.
Waarom ben
je bij IDEM Rotterdam komen werken?
Het sprak
mij heel erg aan dat IDEM een project is van antidiscriminatiebureau RADAR en
Art. 1, het kenniscentrum discriminatie Nederland. Op die manier zit ik voor
mijn gevoel dichter op het vuur en hoop ik sneller iets in de praktijk te
kunnen bijdragen.
Daarnaast
vind ik de Rotterdamse context heel erg interessant. Hier wonen zoveel mensen
met verschillende achtergronden, gender- en seksuele identiteiten. Bovendien
kom ik zelf uit deze omgeving en ben ik er gedeeltelijk opgegroeid. Ik ben een
echt stadsmens. De stad boeit me het meest, daar bruist het en daar zit de
schuring en de spanning.
Als er
geen grenzen waren wat betreft opdrachtgevers of budget, wat zou je willen
onderzoeken?
Het zou
sowieso een intersectioneel onderzoek worden. Voor een intersectionele aanpak
zorg ik nu al. Maar als alles zou kunnen, denk ik op dit moment aan
sekswerkers, omdat dat een hele interessante beroepsgroep is, waarvan we weten
dat daarin vaak ook veel transgender personen werkzaam zijn. Ook zou ik het
interessant vinden om specifiek onderzoek te doen naar transgender jongeren. Ik
heb het idee dat trans identiteiten voor de generaties onder mij minder een
issue is dan voor oudere generaties.
Heb je een
tip voor de Rotterdamse professionals, op basis van je werk en ervaring tot nu
toe met betrekking tot de IDEM-thema’s?
Wees je
bewust van je eigen positie. Wees je bewust van welke privileges je wel en niet
hebt, en hoe dat zich verhoudt tot andere groepen. Probeer de belevingswereld
van de ander echt te kennen, door je erin onder te dompelen. Anders wordt het
moeilijk om een ander optimaal te begrijpen en te helpen.
Hoe zou je
dat volgens jou het beste kunnen doen?
Ga in gesprek met degenen om wie het gaat. Je
kan veel leren uit boeken, maar vergeet niet de ander te vragen wat diegene
nodig heeft. Laat daarbij je eigen kwetsbaarheid zien en vraag hoe je het zelf
beter kan doen.
Van oudsher heeft Rozenburg een rijk
verenigingsleven: er is een biljartclub en een tennisclub, een
carnavalsvereniging en een breiclub, een scouting en een ouderenbond. Wie een
nieuwe vereniging wilde oprichten werd enthousiast onthaald en als een vereniging
even financieel in de knel zat, kreeg ze bijval vanuit de gemeente. Echter,
sinds Rozenburg in 2010 bestuurlijk is opgegaan in het veel grotere Rotterdam,
loopt het allemaal anders. Regels zijn veranderd en worden strikter nageleefd;
provisorische oplossingen zijn niet meer genoeg. Toch is Rozenburg erin
geslaagd om haar rijke verenigingsleven te behouden. IDEM-redacteur Wilke
Martens en Sophie van der Spek van RADAR zochten uit hoe dat is gelukt. “Geen
ouderenbond meer? Dan beginnen we er toch zelf een!”
Schotse Hooglanders staan gulzig te
grazen, terwijl op de achtergrond de zware industrie van de Rotterdamse haven
onafgebroken doorbuldert. Rozenburg is omringd door water. Het kleine dorpje op
het gelijknamige eiland is van oorsprong een agrarische gemeenschap, maar na de
Tweede Wereldoorlog veranderde het in een dorp vol havenarbeiders. Inmiddels is
het een plek waar natuur en industrie naast elkaar bestaan: op de landtong is
volop ruimte voor groen en recreatie, terwijl in de verte de haven continu in
bedrijf is. De meeste bewoners van Rozenburg werken in de haven, of bij een van
de bedrijven op bedrijventerrein Pothof, maar zijn niet ‘op het dorp’ geboren.
Toch wonen de meeste bewoners er al jaren en willen ze er ook niet weg. Want
met nog geen dertienduizend inwoners blijft Rozenburg een dorp, of het
bestuurlijk nu bij Rotterdam hoort of niet.
Rijk verenigingsleven
Rozenburg heeft van oudsher een rijk
verenigingsleven. Hoeveel verenigingen er precies zijn is onduidelijk, maar
volgens de laatste – overigens nog niet afgeronde – inventarisatie van
welzijnsorganisatie DIA zijn het er ten minste vijftig. Van de
carnavalsvereniging tot de breiclub: ze krijgen allemaal een plekje. Volgens
Marjon McElligot, huidig gebiedscommissielid en voormalig raadslid van
Rozenburg, zit dat in het DNA van het dorp. “We hebben hier verenigingen die al
meer dan honderd jaar oud zijn”, vertelt ze tijdens een gesprek in de
bibliotheek van Rozenburg, die tevens dienst doet als Huis van de Wijk. In de
ene zithoek drinken ouderen een kopje koffie en maken ze een praatje, terwijl
een jonge moeder bij de kasten prentenboeken uitzoekt om haar kroost mee te
vermaken. Het had niet veel gescheeld of de bibliotheek was er niet meer
geweest, vertelde McElligott aan het begin van het gesprek. Het stond als een
van de eerste voorzieningen op de lijst om te verdwijnen na de samenvoeging met
Rotterdam. Maar McElligott en haar collega’s hadden alles op alles gezet om de
bibliotheek te behouden. Met succes.
“De bibliotheek, het voormalige gemeentehuis,
maar vooral de verenigingen: ze vormen de binding van ons dorp”, vervolgt
McElligott. “Als je over Rozenburg praat, kun je niet zeggen dat het een
monumentaal dorp is, of een trekpleister vanwege de omringende natuur of iets
dergelijks. Maar iedereen die hier woont zal wel zeggen dat de sociale sector
heel erg sterk is.”
Muziektheater De Ontmoeting, dat is
gevestigd in de oude kerk, is hiervoor illustratief, meent McElligott. “Er
zitten muziekverenigingen, koren, een naaicafé, theater: daar gebeurt van
alles”, zegt ze. “En het draait volledig op vrijwilligers. Rozenburg is een
dorp met veel vrijwilligers en veel vrijwilligersorganisaties: dat is de kern
van deze plek. We hebben dat als zelfstandige gemeente altijd gekoesterd, door
presentjes of soms financieel bij te springen, al vonden sommigen dat we de
verenigingen te veel verwenden.”
Die rijke traditie van verenigingen is
waardevol, omdat het burgerparticipatie – het politieke ideaal sinds grofweg
2013 – alleen maar aanwakkert, zo blijkt ook
uit de theorie van socioloog Erik Snel, waarin onder anderen de Amerikaanse
socioloog Sampson wordt aangehaald. “Sampsons centrale stelling is dat bewoners
meer participeren in lokale initiatieven en activiteiten wanneer er een
traditie en een infrastructuur van private initiatieven in de buurt aanwezig
zijn, zoals blijkt uit de aanwezigheid van lokale kranten, buurtorganisaties,
buurtpreventieprojecten, hulpverlenings- en welzijnsinstellingen, enzovoort.
Door zo’n organisatorische infrastructuur en een traditie van burgeractivisme
lukt het beter om burgers te mobiliseren om actief te worden dan in buurten
zonder zo’n traditie en netwerk van organisaties.” Maar wat gebeurt er als deze
rijke Rozenburgse traditie van burgeractivisme voor grote uitdagingen komt te
staan als gevolg van bestuurlijke veranderingen?
Van zelfstandige
gemeente naar stadsgebied
De organisatorische
infrastructuur en de traditie van burgeractivisme in stand houden was voor
Rozenburg als zelfstandige gemeente nooit een probleem, aldus McElligott. De
prijzen om een locatie te huren waren laag, subsidie aanvragen voor evenementen
was eenvoudig en er werd snel een oogje toegeknepen als bijvoorbeeld met de
hele straat werd gebarbecued in de openbare ruimte. Maar dat alles veranderde in
2010, toen Rozenburg van zelfstandige gemeente bestuurlijk overging in
stadsgebied van Rotterdam. Voor deze overgang werd al twee jaar lang nagedacht
over de toekomst van Rozenburg. Uit een onderzoek van de provincie Zuid-Holland
bleek namelijk dat de openbare orde en veiligheid niet op orde waren. In een
vervolgonderzoek naar bestuurskracht bleek Rozenburg ook op dat vlak niet te
voldoen. Het advies van de gedeputeerde staten luidde om de zelfstandigheid op
te geven. Maar waar kon Rozenburg bij aansluiten? Het tegenovergelegen
Maassluis kon op de minste draagvlaak rekenen van bewoners en Rotterdam werd
vooral geassocieerd met criminaliteit, mensen met migratieachtergrond en weinig
groen.
Toch stemde een onwaarschijnlijk nipte meerderheid van de Rozenburgse raadsleden (acht tegen zeven) op 10 juli 2008 voor aansluiting bij de gemeente Rotterdam. Los van alle bestuurlijke hervormingen die hiermee gepaard gingen, kwam ook het verenigingsleven niet onder veranderingen uit. Onder Rotterdams bewind, bleek marktdenken veel prominenter op de agenda te staan. Verenigingen moesten – net als gemeenten zelf – vercommercialiseren: in plaats van louter subsidie te ontvangen, moet – bijvoorbeeld – een zwembad vooral zelf inkomsten genereren.
Als gevolg van deze vercommercialisering van publieke voorzieningen, konden besturen niet meer even via de ons-kent-onsgemeenschap zaken regelen. Er moest een professionaliseringsslag gemaakt worden. McElligott: “Aan de ene kant was het heel goed dat besturen zich echt moesten gaan verdiepen in hun vereniging en noodgedwongen verder professionaliseerden, maar aan de andere kant gingen sommige bureaucratische regeltjes soms te ver. Als een vereniging bijvoorbeeld een halve gymzaal wilde huren, dan kostte dat – ik zeg maar wat – vijf euro per uur. En als je een half uur eerder kwam om je spulletjes vast klaar te zetten, dan was dat geen probleem – zolang je niemand in de weg zat, natuurlijk.”
Echter, sinds de
aansluiting bij Rotterdam, moeten gemeentelijke locaties kostendekkende huren
rekenen. “Als je dat half uur vooraf niet gereserveerd en niet betaald hebt,
krijg je de sleutel niet om je spullen klaar te zetten”, legt McElligott uit.
“Niet alleen voelt dat voor de verenigingen heel onpersoonlijk en heel
‘ondorps’, maar voor sommige werden de nieuwe regels ook financieel een
probleem. Voor hen was de enige manier om die hogere kosten te betalen, het
tarief voor de leden verhogen. Maar dan loop je het risico dat je leden
kwijtraakt, want Rozenburgers kunnen relatief gemakkelijk in Voorne-Putten gaan
sporten, waar de tarieven lager zijn.”
Het lijkt een duidelijk voorbeeld van de ‘BV Nederland’, waarbij meer oog is voor de korte termijn (‘verenigingen moeten zoveel mogelijk zichzelf zien te bedruipen’), dan voor de consequenties voor de burger op lange termijn (nabije (sport)voorzieningen verdwijnen). Politicologe, oud-politica en oud-burgemeester Johanneke Liemburg licht dit mechanisme toe in haar essay Het failliet van de BV Nederland: “Het marktdenken is gericht op het korte-termijnbelang van sommige individuen (aandeelhouders) en niet op de duurzame ontwikkeling van de samenleving als geheel. De BV is financieel-economisch en niet sociaal-cultureel van aard. Door de eenzijdige nadruk op effectiviteit en efficiency worden burgers geconfronteerd met meer regels, meer formulieren, meer controle, meer kosten, zonder dat hun problemen worden opgelost.”
Binding met
omliggende gemeenten
De noodzaak om
Rotterdam-conforme tarieven te hanteren, bleek voor verenigingen al snel een
groot probleem. Hoe kun je leden behouden als ze een paar kilometer verderop –
maar in een andere gemeente – hetzelfde kunnen doen voor minder geld? “Gelukkig
konden we dit probleem vrij snel met de gemeente Rotterdam bespreken”, zegt
McElligott. “Want als je hier strikt de tarieven uit Rotterdam zou hanteren,
zouden het zwembad en de sporthal leegstaan.” Rotterdam bleek op voor Rozenburg
cruciale punten bereidwillig om water bij de wijn te doen. “Allereerst wil
niemand dat die gebouwen leeg komen te staan”, zegt McElligott. “Maar vooral
wilden wij – en gelukkig ook gemeente Rotterdam – dat we zulke voorzieningen
gewoon voor ons eigen gebied konden behouden.”
Behoud van
voorzieningen specifiek voor Rozenburg, lijkt vooral van belang vanwege het
gebrek aan binding met Rotterdam. Rozenburgers voelen niet alleen weinig
binding met de stad vanwege de geografische afstand en slechte ontsluiting met
het openbaar vervoer, maar ook is er een culturele afstand. “De gerichtheid op
en identificatie met Rotterdam is beperkt en men voelt zich achtergesteld door
het gemeentebestuur”, zo staat te lezen in het rapport van Regioplan. Snel et
al. (2018) bevestigen dat mensen die meer ingebed zijn in de buurt, door
contacten en verbondenheid, eerder geneigd zijn deel te nemen aan
buurtactiviteiten.
McElligott herkende
tijdens de overgangsfase duidelijk de problemen die de fysieke en mentale
afstand tot het stadhuis opleverde voor verenigingen. “Het gaf in eerste
instantie best wel wat moeite”, zegt ze. “Het is de meeste besturen gelukt om
door te gaan. Maar, laten we eerlijk zijn, er waren ook bestuursleden die niet
konden omgaan met ‘administratieve rompslomp en bureaucratisch gedoe’. In die
gevallen zijn er wel nieuwe bestuursleden gekomen die het stokje hebben
overgenomen. We zitten nu weer in rustig vaarwater, maar het was een tijdje
niet niks.”
Tussen wal en schip:
de scouting
De scouting van Rozenburg was een van die organisaties waar het bestuurlijk even tegen zat. Met man en macht is geprobeerd geld bij elkaar te sprokkelen om het hoofd boven water te houden. “De afgelopen periode hebben we hard moeten werken voor het voortbestaan van de vereniging”, legt Bart van Harten, de huidige voorzitter van de scouting, uit. “Er zijn de afgelopen jaren wat wisselingen in het bestuur geweest, omdat sommigen voorheen wat steekjes hebben laten vallen. Denk dan aan subsidies die niet op tijd zijn aangevraagd, waardoor we nu achter de feiten aanlopen. We doen nog steeds hard ons best om ons hoofd boven water te houden, nog altijd verkeren we in zwaar weer door oude schulden.”
Het feit dat de
scouting letterlijk in twee gemeentes gevestigd is, maakt het er niet
gemakkelijker op. De scouting van de Albert Schweitzer Groep heeft namelijk een
zeeverkennerslocatie, die gevestigd is in Brielle, en een landtak met de
locatie op Rozenburg. “Op zich is het geen probleem dat we twee locaties
hebben”, zegt Van Harten. “Maar je moet wel wat meer moeite doen om de locaties
draaiende te houden. Als we subsidie aanvragen bij landelijke partijen, dan
vragen we die aan voor de vereniging – ongeacht de locatie. Maar voor
specifieke aanvragen, moeten we de ene keer aankloppen bij gemeente Rotterdam
en de andere keer bij gemeente Brielle.”
De bijzondere
constructie lijkt voor de leden echter niets uit te maken: de instroom blijft
op peil. “Rozenburg is geen grote gemeenschap, dus je hebt al vaak vriendjes of
klasgenootjes van leden die ook willen meedoen”, zegt Van Harten. “Genoeg
vrijwilligers vinden om leiding te geven, is een ander verhaal. Je kan niet
zomaar vijftig kinderen bij drie volwassenen zetten, dus we moeten de instroom
wel reguleren. Ouders springen vaak bij als er activiteiten zijn of klusjes,
maar bestuursleden of actieve leiding vinden: dat is lastig in een klein dorp
als Rozenburg. En wat dit betreft is Rotterdam toch echt te ver weg, daar
hebben ze bovendien hun eigen scoutingverenigingen.”
Vaste vrijwilligers vinden mag dan lastig zijn, aan betrokkenheid van de Rozenburgers zelf ligt het niet. Tijdens de coronacrisis hebben bewoners de scouting uit de financiële nood geholpen: dankzij een wafelactie van een van de leden kan de vereniging weer heel even rondkomen. Maar ook voor corona was de betrokkenheid al groot. “We zijn heel blij dat lokale ondernemers vaak met ons meedenken”, zegt Van Harten. “Als we een activiteit organiseren, sponsort bijvoorbeeld de lokale supermarkt wat eten en drinken. Soms is het wat schipperen tussen wal en kade, maar gelukkig zijn er veel mensen die met ons meedenken – ook van de gebiedscommissie.”
Gebrek aan vastgoed
Hoe hard de
gebiedscommissie ook haar best doet om met de verenigingen en organisaties mee
te denken, soms lopen ook gebiedscommissieleden tegen beperkingen aan.
Voorzieningen verdwijnen namelijk niet alleen om demografische of economische
redenen, maar vooral door een dreigend tekort aan maatschappelijke huisvesting.
“Sommige verenigingen of bewonersinitiatieven zijn genoodzaakt de handdoek in
de ring te gooien”, zegt McElligott, “simpelweg omdat er geen plek is.” Zo
verkeerde de biljartclub in zwaar weer. “Het pand waar de biljartclub is
gevestigd, dienstencentrum Het Anker, wordt gesloten”,
vertelt McElligot. “De biljartclub moet dus uit het gebouw, dat zorgverlener
Careyn heeft afgestoten om kosten te besparen. De vereniging ging hard op zoek
naar iets anders, maar het is niet zo eenvoudig om drie of meer van die flinke
biljarttafels zomaar ergens anders te plaatsen. Er moet echt een permanente
oplossing gevonden worden.”
McElligot wijst
daarbij op het sociale aspect van de biljartclub, dat met het pand verloren zou
gaan. “De club telt ongeveer tachtig leden, vooral mannen, en doen mee aan
regionale wedstrijden. Ze maken dagelijks gebruik van de ruimte, waar ook een
barretje in zat. Zie maar een nieuwe maatschappelijke locatie te vinden waar de
biljarttafels in passen en waar een barvergunning op gegeven kan worden. Ze hadden
tijdelijk in de oude sporthal terecht gekund, maar die staat op de slooplijst.
Bovendien kan hier de bar niet in en is het niet geschikt om bezoekers te ontvangen
als er een wedstrijd wordt gespeeld. Daarom zijn ze nog altijd op zoek naar een
geschikte locatie.”
De biljartclub is
niet de enige die lijdt onder het gebrek aan ruimte, al kunnen andere
verenigingen zich wat flexibeler opstellen. “Zo kon handbalvereniging Indus op
een gegeven moment alleen nog maar buiten trainen, omdat ze de kantine niet
konden betalen”, legt McElligott uit. “Dat was een aderlating, maar ze gingen
gewoon door. Uiteindelijk zijn ze gaan samenwerken met de Smooksnuivers, de
lokale carnavalsvereniging. Door de kantine te delen – en dus ook de kosten
daarvoor – konden ze allebei hun activiteiten voortzetten. Er moest alleen een
bijzondere constructie op papier verzonnen worden, want officieel mogen een
sportvereniging en een carnavalsvereniging niet samenwerken. Carnaval heeft
immers weinig met sport te maken. Door bemiddeling van de gebiedscommissie
lukte het dan toch om het contractueel voor elkaar te krijgen, maar dat soort
procedures duren gewoon ontzettend lang.”
Succesverhaal:
ouderenbond neemt heft in eigen handen
Ondanks nieuwe
regels, gebrek aan vastgoed en afstand tot het stadhuis, lijkt Rozenburg erin
geslaagd haar bewoners tevreden te houden over de voorzieningen. Hoewel het
voorzieningenniveau objectief gezien nagenoeg gelijk is gebleven (met een score
van 66 in 2014 ten opzichte van 65 in 2020), zijn Rozenburgers in de loop van
de jaren een stuk tevredener geworden over het voorzieningenniveau. Waar in
2014 slechts 34 procent van de huishoudens tevreden was over het aanbod aan
voorzieningen tezamen, is dit in 2020 gestegen naar 54 procent. Alleen een
bank, postkantoor en betere ov-aansluiting wordt door de meerderheid van de
Rozenburgers gemist (Cijfers: gemeente Rotterdam; OBI, Wijkprofiel 2014-2016-2018-2020).
Ondanks de opgelegde ‘marktwerking’ van zowel lokaal bestuur als organisaties en gebrek aan maatschappelijk vastgoed, lijkt de traditie van burgeractivisme en het ‘DNA van Rozenburg’ waar het verenigingsleven in gekerfd staat de overhand te houden. Natuurlijk geeft een enkele vereniging het op, maar de meeste lijken er linksom of rechtsom in te slagen om op de been te blijven. Soms doen ze dat door de samenwerking op te zoeken, soms door gewoon zelf de organisatie over te nemen als bewoners, zoals de Ouderenvereniging Rozenburg met groot succes deed.
Nadat de lokale
afdeling van de Algemene Nederlandse Bond voor Ouderen (ANBO) in 2016 wegviel
door herindeling en afgetreden bestuurders. In plaats van een wekelijkse
activiteit van de lokale afdeling, bleef er met geld van de landelijke ANBO
slechts ruimte voor een of twee activiteiten per jaar. Veel te weinig, vonden
Harry van den Ende en Fanny Zuur. Ze peilden de interesse voor een nieuwe
ouderenvereniging en op 14 januari 2016 werd de oprichtingsakte ondertekend bij
de notaris. Inmiddels heeft de vereniging meer dan tweehonderd leden,
organiseren ze wekelijks activiteiten en bieden ze hulp bij administratie of
rijbewijskeuring. “We doen ontzettend veel”, vertelt Zuur. “Eens per maand
organiseren we een bingo, op donderdagochtend organiseren we line-dance, we
hebben filmavonden en spelletjesmiddagen voor jong en oud – die we samen met
welzijnsorganisatie DIA hebben opgezet. Daarnaast organiseren we allerlei
andere activiteiten, zoals een gezondheidsmarkt of de Dag van de Ouderen, ieder
jaar op 1 oktober.”
Daarnaast
ondersteunen de vrijwilligers van de Ouderenvereniging Rozenburg ook op andere
manieren. Zo dienen ze als vraagbaak voor ouderen of spelen ze klachten door
naar de gemeente – bijvoorbeeld over ontoegankelijke stukken in de openbare
ruimte. Bovenal geven Van den Ende en Zuur de gebiedscommissie gevraagd en
ongevraagd advies en vormen ze een schakel tussen burgers en gemeente. “Op een
dag kwam ik terug van een bedevaart en moest ik ’s avonds naar de
gebiedscommissie”, vertelt Zuur. “Ik had er eigenlijk geen zin in, maar ik heb
me toch bij elkaar geraapt en ben gegaan. Daar werd ik meteen aangesproken: ‘Oh
Fan, jou moet ik hebben.’ Later was ik toch blij dat ik gegaan was, want ze
wilden ons betrekken bij een pilot voor de buitengebieden.”
Hoe goed het ook gaat met de ledenaantallen, de activiteiten en de adviesfunctie aan de gemeente, ook de Ouderenvereniging kampt met het gemis van een eigen locatie. “We zaten eerst in een pand van Careyn, de zorgorganisatie”, legt Zuur uit, “maar zij hebben dat afgestoten omdat het te duur werd. Van meerdere verenigingen horen we dat er behoefte is aan een eigen stek. Maar het gaat ook om de centen, dus misschien moeten we samen met een andere vereniging iets huren. Er staat hier een school met zes lokalen leeg, daar kunnen we een gezamenlijk verenigingshuis in maken. Zo’n lokaal, dat zie ik best wel zitten.”
Geraadpleegde
bronnen:
IDEM Rotterdam (2017). Gebiedsbeeld Rozenburg.
Signalen over integratie, discriminatie, v/m-emancipatie en lhbt-emancipatie
uit Rozenburg.
Oude Ophuis, Van
Dantzig & Renooy. Toekomstscenario’s kleine kernen Rotterdam – Trends,
ontwikkelingen en beïnvloedingsmaatregelen voor Hoek van Holland, Rozenburg en
Pernis. Regioplan, 2015.
Wijkprofiel
Rotterdam 2020. (Cijfers: gemeente
Rotterdam; OBI, Wijkprofiel 2014-2016-2018-2020)
Bock,
Bettina B. Van leefbaarheid naar toekomstkracht; inspiratie voor een nieuw
krimpbeleid. Uit: Land in samenhang: Krimp en regionale kansengelijkheid, 2019.
Soms zijn mensen blij met de naam die ze bij geboorte kregen. Soms zijn mensen er diepongelukkig mee. Soms bepaalt je naam de kansen die je krijgt. Soms zorgt je naam voor extra tegenslagen in je leven. Soms accepteer je je naam, soms verander je die. Soms neem je twee namen aan. Maar wat je ook met je naam doet, je naam doet wat met jou. Je naam bepaalt je identiteit. IDEM-netwerker Marsha de Koning-Man weet als geen ander hoeveel lief en leed er kleeft aan een naam.
Er is iets
aan de hand met je naam. Leg uit!
Klopt,
mijn naam wordt structureel verkeerd gebruikt. Toen we trouwden, hebben mijn man
en ik ervoor gekozen om elkaars naam te gebruiken: we hebben onze achternamen
achter elkaar geplakt en gebruiken die allebei, op dezelfde manier. We zochten
een nieuwe familienaam die recht deed aan de gelijkwaardigheid in onze relatie.
Dat vonden we in De Koning-Man. Echter, sinds ik deze naam gebruik, word ik
bijna altijd aangesproken of aangeschreven met alleen de naam van mijn man:
Marsha de Koning. Het lijkt erop alsof mensen er standaard van uitgaan dat ik
de naam van mijn man heb overgenomen en dus ‘ouderwets’ ben.
Het is
toch normaal om de meisjesnaam weg te laten als je bij het huwelijk de naam van
je man hebt aangenomen?
Vroeger
misschien, toen was het inderdaad standaard dat de vrouw de naam van haar man
aannam en haar meisjesnaam diep wegstopte, ergens in een keukenla tussen de
huishouddoekjes… Maar sinds 1994, al ruim 25 jaar dus, kunnen huwelijkspartners
kiezen welke achternaam ze willen gebruiken. Je kan een dubbele naam gebruiken,
die van jezelf en die van je partner, in allebei de volgordes, of je kan alleen
de naam van je partner kiezen. Het is confronterend als mensen bij een dubbele
achternaam er meteen van uitgaan dat het om de traditionele variant gaat. Die
aanname getuigt niet van emancipatie.
Als het om
een emancipatoire daad gaat, en niet om traditioneel gebruik van achternamen
bij een huwelijk, waarom staat jouw achternaam dan niet vooraan?
Dat is
puur vanwege de uitspraak. Als we het zouden omdraaien klinkt mijn naam als
Marsha Mandenkoning…
Wat
betekent het voor jou dat je alleen met de naam van je man wordt aangesproken?
Ten eerste
herken ik mij niet in de naam van mijn man, het is gewoon niet mijn naam. Mijn
meisjesnaam symboliseert een belangrijk onderdeel van mijn identiteit. Als die
naam niet meer gebruikt wordt, voelt het alsof ik een deel van mijn identiteit
verlies.
Ten tweede
hebben wij heel bewust gekozen voor deze nieuwe familienaam: eerst die van hem,
met die van mij eraan vastgeplakt. Door mij alleen aan te spreken met de naam
van mijn man, komt het over alsof die keuze niet gerespecteerd wordt.
Maar dat
doen mensen vast niet bewust. Waarom is het dan toch zo vervelend?
Het is
moeilijk uit te leggen waarom het zo kwetsend is, maar misschien herken je hoe
het voelt als je voornaam continu verkeerd uitgesproken wordt, of verkeerd
geschreven. Misschien herken je het gevoel als je een non-binair of trans
persoon bent, en continu met de verkeerde naam of het verkeerde voornaamwoord
aangesproken wordt. Je naam is je identiteit.
Begrijp me
niet verkeerd, natuurlijk kunnen mensen een foutje maken. Het is ook echt geen
punt als mijn naam een keer verkeerd geschreven wordt of als iemand mijn
achternaam onvolledig noemt. Bij mij gebeurt dat alleen dagelijks, ook als ik
mensen erop aanspreek of nadat ik heb gewezen op het verkeerd overnemen van
mijn naam. Als jij een mail verstuurt met eronder ‘Met vriendelijke groet,
Wilke’ en je krijgt in je reply ‘Hallo Willeke’, dan sta je toch ook raar te
kijken? Het is vaak gewoon uit snelheid of slordigheid dat mensen niet goed
naar de afzender kijken, dat vind ik van weinig respect getuigen.
Hoe is dit
voor je man? Vindt hij het ook erg als een van de twee namen weggelaten wordt?
Het gekke
is dat hem dit nooit overkomt. Zijn volledige achternaam wordt altijd zonder
commentaar overgenomen of goed uitgesproken. Er worden bijna nooit vragen over
gesteld, maar als hij de kans krijgt om toelichting te geven dan is er alleen
maar lof!
Die
dubbele maatstaf laat zien dat er nog een lange weg te gaan is op het vlak van
gendergelijkheid: als ik een dubbele achternaam hanteer, ben ik ouderwets, maar
als mijn man het doet, is hij vreselijk geëmancipeerd. Het komt erop neer dat
míjn naamskeuze pas gewaardeerd wordt als blijkt dat het ook de keuze van mijn
man is.
What’s in a name? That which we
call a rose / By any other name would smell as sweet. Dus Shakespeare had het mis?
Ik denk dat het inderdaad wat genuanceerder ligt. Er zit meer vast aan een naam dan gedacht. Misschien niet voor degene die noemt, maar wel voor de genoemde. Wie weet vindt een roos het ook wel heel vervelend als ze paardenbloem genoemd wordt, hoe lekker ze ook ruikt.
Nienke de
Wit is de nieuwe onderzoeker bij IDEM. Zij zal zich de komende tijd bezighouden
met onderzoeken op verschillende thema’s, evaluatie van de activiteiten die
IDEM de afgelopen jaren heeft ontplooid en helpen met de organisatie van nieuwe
(online) Kennisateliers en bijeenkomsten.
Aan welke
onderzoeken ga je de komende tijd meewerken?
Op dit
moment ben ik bezig met een onderzoek naar ervaren antisemitisme onder Joodse
mensen in Rotterdam, een onderzoek naar ervaringen met islamofobie onder moslima’s
en een onderzoek naar het betrekken van statushouders in inburgeringsbeleid van
de gemeente Vlaardingen. Heel interessant én relevant.
Waarom
ben je bij IDEM komen werken?
Ik vind het
sowieso fantastisch om onderzoek te doen, vooral kwalitatief onderzoek.
Onderzoeken draaien vaak om cijfers, maar ik vind het belangrijk om ook de
verhalen achter die cijfers te laten zien. En natuurlijk omdat er nog veel meer
aandacht nodig is voor de thema’s van IDEM. Ik wil mij daar graag voor
inzetten!
Waar komt
die interesse vandaan?
Tijdens mijn
studie Culturele Antropologie raakte ik geïnteresseerd in de processen die
achter ongelijkheid schuilen. Er zijn zoveel aspecten die kunnen zorgen voor
ongelijkheid in de samenleving, zoals gender, opleidingsniveau, huidskleur.
Tijdens mijn master Multiculturalisme bekeek ik wat er gebeurt in een
samenleving waar totaal verschillende culturen, normen en waarden bij elkaar
komen. Hoe ga je daar als beleidsmaker op inspelen?
Ben je op
diezelfde vragen ingegaan tijdens je werk na je studie?
Voordat ik
bij IDEM kwam, heb ik bij verschillende onderzoeksbureaus gewerkt. Ik deed vaak
onderzoek naar kwetsbare groepen, maar ik merkte dat belangrijke aspecten die
ongelijkheid veroorzaken niet altijd werden meegenomen. Gender werd
bijvoorbeeld vaak als bijzaak gezien. Ik was dan vaak degene die deze
‘bijzaken’ aandroeg als relevant. Gelukkig is dat hier bij IDEM anders: hier
worden deze aspecten wel als cruciaal gezien bij onderzoek naar ongelijkheid.
Waarom is
dit voor jou zo belangrijk?
Op een
gegeven moment realiseerde ik me dat veel mensen vooral vanuit zichzelf denken,
ook onderzoekers. Veel mensen zien hun werkelijkheid als dé werkelijkheid.
Natuurlijk hoef je het niet altijd met anderen eens te zijn, maar je hoeft ook
niet te willen dat iedereen denkt en doet zoals jij. Bewustwording van wat je
privileges zijn en welke niet, dat is hierbij essentieel.
Hoe ga je
dit uitdragen in je werk?
Vooral door
veel mensen te interviewen. Het is belangrijk dat beleid niet slechts van
bovenaf ingevuld wordt, maar gebaseerd is op ervaringen en verhalen van mensen
op wie dat beleid betrekking zal hebben. Alleen dan kan het effectief zijn.
Meerdere perspectieven laten zien is ook belangrijk voor degenen die het beleid
moeten uitvoeren en voor degenen die het ontvangen, de doelgroep. Daarbij
probeer ik er altijd voor te zorgen dat ik ook uit mijn eigen onderzoeksbubbel
kom en inzicht krijg in de leefwereld van andere mensen.
Heb je
nog een tip voor de professionals van Rotterdam om inclusiever te werken?
Spreek uit
welke gedachten door je hoofd gaan als je met iemand praat. Als ik iemand
interview voor een onderzoek, dan vertel ik diegene wat ik denk als ik twijfel
of ik het goed heb begrepen. Op die manier kunnen we erover in gesprek gaan en
kom ik erachter of de gedachte klopt of niet. Als je dat niet doet, trek je
mogelijk conclusies die niet terecht zijn. Toen ik bijvoorbeeld onderzoek deed
onder sekswerkers, dacht ik voorafgaand aan de interviews dat veel van hentegen
hun zin op de tippelzone stonden. Toen ik die gedachte begon uit te spreken,
kwam ik erachter dat een groot gedeelte zelf had gekozen om daar te werken. Zo
kon ik voorkomen dat mijn eigen vooroordelen sturend waren voor de gesprekken
en onbedoeld in mijn conclusies terecht zouden komen.
Welk
onderwerp kan wat jou betreft beter op de kaart in Rotterdam?
Straatintimidatie. Zowel naar vrouwen in het algemeen als specifiek
lhbti+’ers, dat zie je elke dag in het straatbeeld. Naroepen, uitschelden, noem
maar op. Wat mij betreft mag dat echt hoger op de agenda en harder aangepakt
worden. Iedereen moet zich veilig kunnen voelen op straat.
Stel je voor. Je wordt wakker in een ziekenhuisbed. Je haren zitten vol dennennaalden. Je voelt beurse plekken her en der op je lichaam. Je ondergoed is verdwenen. En je hebt geen idee waar je precies bent en hoe je er terecht bent gekomen. Het overkwam de Amerikaanse Chanel Miller in 2015. Vijf jaar later verschijnt ook in Nederland haar aangrijpend verhaal over de aanranding, maar vooral de juridische nasleep en het ontsnappen aan slachtofferschap.
Het had een doodgewone avond moeten zijn. Chanel Miller (1992)
besloot haar zusje en een vriendin te vergezellen naar een studentenfeestje, in
een studentenhuis op de campus van Stanford University. Hun moeder bracht hen
weg. Er werd gedronken, gedanst, gefeest. Totdat op een gegeven moment bij Miller
het licht uitging.
Het eerstvolgende dat ze zich kan herinneren is dat ze
wakker wordt in een ziekenhuisbed. Als ze naar het toilet gaat realiseert ze zich
dat ze geen ondergoed meer draagt. Niemand kan haar vertellen wat er aan de
hand is, maar ze wordt gehoord door politie en grondig onderzocht. Ook tussen
haar benen. Er worden wattenstaafjes in haar gestoken. Er worden foto’s
gemaakt.
Later leest ze op een nieuwswebsite wat haar overkomen is. Stukje
bij beetje wordt het haar duidelijk dat ze is aangerand, terwijl ze buiten
bewustzijn was. Twee Zweedse studenten fietsen langs toen het gebeurde en
hebben de dader staande gehouden toen hij wegrende. Maar wat er precies gebeurd
is, en hoeveel erger het had kunnen aflopen, blijft lang ongewis.
Slepende rechtsgang
Tijdens de eerste verhoren en onderzoeken wordt aan Miller
gevraagd of ze aangifte wil doen. Ze zegt ‘ja’, zonder te weten wat daar
precies mee samenhangt. Er blijkt een jarenlange rechtsgang op te volgen. Om
haar privacy te beschermen krijgt ze een nieuwe naam: Emily Doe. De verdachte –
Brock Turner – komt uit een welgestelde familie en er wordt niet bezuinigd op advocaten.
Als lezer is het bizar om te merken hoeveel invloed dat heeft: zo worden onder
meer privédetectives ingezet om Miller te achtervolgen en haar verleden door te
lichten. Er wordt alles op alles gezet om te ‘bewijzen’ dat ze promiscue is, en
dus vrijwillig met Brock mee zou zijn gegaan naar het donkere plekje achter de
vuilcontainers, vlakbij het dispuutshuis.
Gelukkig waren er getuigen, medische bewijzen en een jury die niet zomaar viel voor de aanpak van Brocks advocaten. Hij wordt schuldig bevonden. Alleen, hij krijgt ‘slechts’ zes maanden cel, veel minder dan de eis van zes jaar. Zijn veelbelovende carrière als zwemmer is in duigen gevallen, door alle media-aandacht is hij al genoeg gestraft: allerlei argumenten over zijn persoon werden aangevoerd om de celstraf te beperken.
Nieuwe identiteit
Wat Miller vooral overtuigend laat zien in haar boek, is hoe zij tot slachtoffer gereduceerd wordt. Geen van haar sporttijden worden vermeld, niets over haar studie, haar baan of de florissante carrière die ze had kunnen hebben als ze nooit te lijden had gehad onder de aanranding. In tegenstelling tot Brock, wiens zwemtijden zelfs in de media belangrijker leken dan zijn criminele daad – is Miller slechts ‘slachtoffer’. Ze was niemand voor de aanranding, niemand erna. In de hele zaak – die uiteindelijk enkele jaren in beslag neemt, onder meer wegens hoger beroep – is Miller nooit meer dan Emily Doe.
Met haar boek wil Chanel Miller haar naam – en daarmee haar identiteit
– terugclaimen. Voor de rechtszaak schreef ze al een lange slachtofferverklaring,
die later – met haar toestemming, maar anoniem – online werd geplaatst. Het
stuk ging viraal. Ze bleek een stem te hebben gegeven aan miljoenen
slachtoffers van seksueel geweld wereldwijd. “Je kent me niet, maar je bent in
me geweest”, opent haar verklaring, “daarom zijn we vandaag hier.”
#metoo avant la lettre
Hoewel de #metoo-beweging nog niet was losgebarsten tijdens
het schrijfproces, vindt haar verklaring grote weerklank. In haar boek gaat ze verder
in op hoe het leven als slachtoffer van seksueel geweld eruitziet. Niet alleen valt
je mond open van verbazing als je leest welke vragen zij in de rechtbank moest
beantwoorden (‘Wat had je aan?’, ‘Ga je vaak naar dispuutsfeestjes?’, ‘Wat heb
je die dag gegeten?’), ook geeft Miller goed weer wat de impact is van de juridische
nasleep, zowel praktisch als emotioneel.
Maar eigenlijk geeft het verhaal vooral goed weer wat het
betekent om een (jonge) vrouw te zijn. Continu moet je je verantwoorden: voor
wat je aanhebt, waarom je niet reageert op vreemde mannen die je naroepen,
waarom je überhaupt alleen over straat loopt ’s avonds, noem maar op. In een
samenleving waarin vrouwen continu op hun hoede (moeten) zijn, is het niet raar
dat ze vaak de schuld voor seksuele intimidatie of geweld bij zichzelf leggen. Miller
laat overtuigend zien dat die schuld niet bij vrouwen gezocht moet worden, maar
bij systemen, instituties en culturen die deze giftige mannelijkheid in stand
houden en zelfs lijken te koesteren.