Even voorstellen: Afiah Vijlbrief, onderzoeker bij IDEM

Even voorstellen: Afiah Vijlbrief, onderzoeker bij IDEM

Afiah Vijlbrief is de nieuwe onderzoeker bij IDEM Rotterdam. Zij gaat zich de komende tijd bezighouden met onderzoeken naar verschillende minderheidsgroepen en onderzoek op diverse thema’s, zoals islamofobie, gender en seksuele diversiteit.

Met welk onderzoek ga je je nieuwe baan bij IDEM Rotterdam aftrappen?

Het eerste onderzoek dat ik voor IDEM Rotterdam ga uitvoeren, is een nieuw onderzoek naar islamofobie. Het onderzoek gaat over de ervaringen van moslima’s met islamofobie op de arbeidsmarkt in Rotterdam. Of ze nu een baan zoeken of al ergens werkzaam zijn: voor dit onderzoek gaan we in gesprek met deze vrouwen om in kaart te brengen wat ze meemaken, waar en welke impact dat heeft.

Waarom gaat het onderzoek alleen over vrouwen?

Het is belangrijk om onderzoek specifiek te richten op vrouwen. Ten eerste zijn de meeste onderzoeken gericht op mannen en wordt het vrouwelijke perspectief te vaak buiten beschouwing gelaten. Ten tweede is het vrouwelijk perspectief bij islamofobie extra van belang, omdat moslima’s symbool staan voor ‘de islam’. Door hun hoofddoek, lichaams- of gezichtsbedekkende kleding is bij deze vrouwen direct zichtbaar dat zij islamitisch zijn. Dat maakt hen extra kwetsbaar voor islamofobie.

En wat zijn daarna de plannen?

Als het goed is ga ik meer soortgelijke onderzoeken doen. Het is voor mij heel belangrijk om de doelgroep zelf de ruimte te geven om over het onderzoeksonderwerp te praten. Bovendien probeer ik dit onderzoek te linken aan andere onderzoeken van IDEM, zoals dat over antisemitisme. De mechanismen die achter de discriminatie of uitsluiting schuilen, zijn namelijk dezelfde. Op welke manier worden deze doelgroepen gediscrimineerd? Wat kunnen we aanpakken? Daarvoor ga ik niet alleen in gesprek met degene die gediscrimineerd worden, maar ook met degene die discrimineert. Op die manier kunnen we overlap tussen de groepen zien, maar ook belangrijke verschillen.

Waarom ben je bij IDEM Rotterdam komen werken?

Het sprak mij heel erg aan dat IDEM een project is van antidiscriminatiebureau RADAR en Art. 1, het kenniscentrum discriminatie Nederland. Op die manier zit ik voor mijn gevoel dichter op het vuur en hoop ik sneller iets in de praktijk te kunnen bijdragen.

Daarnaast vind ik de Rotterdamse context heel erg interessant. Hier wonen zoveel mensen met verschillende achtergronden, gender- en seksuele identiteiten. Bovendien kom ik zelf uit deze omgeving en ben ik er gedeeltelijk opgegroeid. Ik ben een echt stadsmens. De stad boeit me het meest, daar bruist het en daar zit de schuring en de spanning.

Als er geen grenzen waren wat betreft opdrachtgevers of budget, wat zou je willen onderzoeken?

Het zou sowieso een intersectioneel onderzoek worden. Voor een intersectionele aanpak zorg ik nu al. Maar als alles zou kunnen, denk ik op dit moment aan sekswerkers, omdat dat een hele interessante beroepsgroep is, waarvan we weten dat daarin vaak ook veel transgender personen werkzaam zijn. Ook zou ik het interessant vinden om specifiek onderzoek te doen naar transgender jongeren. Ik heb het idee dat trans identiteiten voor de generaties onder mij minder een issue is dan voor oudere generaties.

Heb je een tip voor de Rotterdamse professionals, op basis van je werk en ervaring tot nu toe met betrekking tot de IDEM-thema’s?

Wees je bewust van je eigen positie. Wees je bewust van welke privileges je wel en niet hebt, en hoe dat zich verhoudt tot andere groepen. Probeer de belevingswereld van de ander echt te kennen, door je erin onder te dompelen. Anders wordt het moeilijk om een ander optimaal te begrijpen en te helpen.

Hoe zou je dat volgens jou het beste kunnen doen?

Ga in gesprek met degenen om wie het gaat. Je kan veel leren uit boeken, maar vergeet niet de ander te vragen wat diegene nodig heeft. Laat daarbij je eigen kwetsbaarheid zien en vraag hoe je het zelf beter kan doen.

Zelfstandige gemeente of deelgebied: verenigingsleven blijft in DNA van Rozenburg

Zelfstandige gemeente of deelgebied: verenigingsleven blijft in DNA van Rozenburg

Van oudsher heeft Rozenburg een rijk verenigingsleven: er is een biljartclub en een tennisclub, een carnavalsvereniging en een breiclub, een scouting en een ouderenbond. Wie een nieuwe vereniging wilde oprichten werd enthousiast onthaald en als een vereniging even financieel in de knel zat, kreeg ze bijval vanuit de gemeente. Echter, sinds Rozenburg in 2010 bestuurlijk is opgegaan in het veel grotere Rotterdam, loopt het allemaal anders. Regels zijn veranderd en worden strikter nageleefd; provisorische oplossingen zijn niet meer genoeg. Toch is Rozenburg erin geslaagd om haar rijke verenigingsleven te behouden. IDEM-redacteur Wilke Martens en Sophie van der Spek van RADAR zochten uit hoe dat is gelukt. “Geen ouderenbond meer? Dan beginnen we er toch zelf een!”

Schotse Hooglanders staan gulzig te grazen, terwijl op de achtergrond de zware industrie van de Rotterdamse haven onafgebroken doorbuldert. Rozenburg is omringd door water. Het kleine dorpje op het gelijknamige eiland is van oorsprong een agrarische gemeenschap, maar na de Tweede Wereldoorlog veranderde het in een dorp vol havenarbeiders. Inmiddels is het een plek waar natuur en industrie naast elkaar bestaan: op de landtong is volop ruimte voor groen en recreatie, terwijl in de verte de haven continu in bedrijf is. De meeste bewoners van Rozenburg werken in de haven, of bij een van de bedrijven op bedrijventerrein Pothof, maar zijn niet ‘op het dorp’ geboren. Toch wonen de meeste bewoners er al jaren en willen ze er ook niet weg. Want met nog geen dertienduizend inwoners blijft Rozenburg een dorp, of het bestuurlijk nu bij Rotterdam hoort of niet.

Rijk verenigingsleven

Rozenburg heeft van oudsher een rijk verenigingsleven. Hoeveel verenigingen er precies zijn is onduidelijk, maar volgens de laatste – overigens nog niet afgeronde – inventarisatie van welzijnsorganisatie DIA zijn het er ten minste vijftig. Van de carnavalsvereniging tot de breiclub: ze krijgen allemaal een plekje. Volgens Marjon McElligot, huidig gebiedscommissielid en voormalig raadslid van Rozenburg, zit dat in het DNA van het dorp. “We hebben hier verenigingen die al meer dan honderd jaar oud zijn”, vertelt ze tijdens een gesprek in de bibliotheek van Rozenburg, die tevens dienst doet als Huis van de Wijk. In de ene zithoek drinken ouderen een kopje koffie en maken ze een praatje, terwijl een jonge moeder bij de kasten prentenboeken uitzoekt om haar kroost mee te vermaken. Het had niet veel gescheeld of de bibliotheek was er niet meer geweest, vertelde McElligott aan het begin van het gesprek. Het stond als een van de eerste voorzieningen op de lijst om te verdwijnen na de samenvoeging met Rotterdam. Maar McElligott en haar collega’s hadden alles op alles gezet om de bibliotheek te behouden. Met succes.

“De bibliotheek, het voormalige gemeentehuis, maar vooral de verenigingen: ze vormen de binding van ons dorp”, vervolgt McElligott. “Als je over Rozenburg praat, kun je niet zeggen dat het een monumentaal dorp is, of een trekpleister vanwege de omringende natuur of iets dergelijks. Maar iedereen die hier woont zal wel zeggen dat de sociale sector heel erg sterk is.”

Muziektheater De Ontmoeting, dat is gevestigd in de oude kerk, is hiervoor illustratief, meent McElligott. “Er zitten muziekverenigingen, koren, een naaicafé, theater: daar gebeurt van alles”, zegt ze. “En het draait volledig op vrijwilligers. Rozenburg is een dorp met veel vrijwilligers en veel vrijwilligersorganisaties: dat is de kern van deze plek. We hebben dat als zelfstandige gemeente altijd gekoesterd, door presentjes of soms financieel bij te springen, al vonden sommigen dat we de verenigingen te veel verwenden.”

Die rijke traditie van verenigingen is waardevol, omdat het burgerparticipatie – het politieke ideaal sinds grofweg 2013 – alleen maar aanwakkert, zo blijkt ook uit de theorie van socioloog Erik Snel, waarin onder anderen de Amerikaanse socioloog Sampson wordt aangehaald. “Sampsons centrale stelling is dat bewoners meer participeren in lokale initiatieven en activiteiten wanneer er een traditie en een infrastructuur van private initiatieven in de buurt aanwezig zijn, zoals blijkt uit de aanwezigheid van lokale kranten, buurtorganisaties, buurtpreventieprojecten, hulpverlenings- en welzijnsinstellingen, enzovoort. Door zo’n organisatorische infrastructuur en een traditie van burgeractivisme lukt het beter om burgers te mobiliseren om actief te worden dan in buurten zonder zo’n traditie en netwerk van organisaties.” Maar wat gebeurt er als deze rijke Rozenburgse traditie van burgeractivisme voor grote uitdagingen komt te staan als gevolg van bestuurlijke veranderingen?

Van zelfstandige gemeente naar stadsgebied

De organisatorische infrastructuur en de traditie van burgeractivisme in stand houden was voor Rozenburg als zelfstandige gemeente nooit een probleem, aldus McElligott. De prijzen om een locatie te huren waren laag, subsidie aanvragen voor evenementen was eenvoudig en er werd snel een oogje toegeknepen als bijvoorbeeld met de hele straat werd gebarbecued in de openbare ruimte. Maar dat alles veranderde in 2010, toen Rozenburg van zelfstandige gemeente bestuurlijk overging in stadsgebied van Rotterdam. Voor deze overgang werd al twee jaar lang nagedacht over de toekomst van Rozenburg. Uit een onderzoek van de provincie Zuid-Holland bleek namelijk dat de openbare orde en veiligheid niet op orde waren. In een vervolgonderzoek naar bestuurskracht bleek Rozenburg ook op dat vlak niet te voldoen. Het advies van de gedeputeerde staten luidde om de zelfstandigheid op te geven. Maar waar kon Rozenburg bij aansluiten? Het tegenovergelegen Maassluis kon op de minste draagvlaak rekenen van bewoners en Rotterdam werd vooral geassocieerd met criminaliteit, mensen met migratieachtergrond en weinig groen.

Toch stemde een onwaarschijnlijk nipte meerderheid van de Rozenburgse raadsleden (acht tegen zeven) op 10 juli 2008 voor aansluiting bij de gemeente Rotterdam. Los van alle bestuurlijke hervormingen die hiermee gepaard gingen, kwam ook het verenigingsleven niet onder veranderingen uit. Onder Rotterdams bewind, bleek marktdenken veel prominenter op de agenda te staan. Verenigingen moesten – net als gemeenten zelf – vercommercialiseren: in plaats van louter subsidie te ontvangen, moet – bijvoorbeeld – een zwembad vooral zelf inkomsten genereren.

Als gevolg van deze vercommercialisering van publieke voorzieningen, konden besturen niet meer even via de ons-kent-onsgemeenschap zaken regelen. Er moest een professionaliseringsslag gemaakt worden. McElligott: “Aan de ene kant was het heel goed dat besturen zich echt moesten gaan verdiepen in hun vereniging en noodgedwongen verder professionaliseerden, maar aan de andere kant gingen sommige bureaucratische regeltjes soms te ver. Als een vereniging bijvoorbeeld een halve gymzaal wilde huren, dan kostte dat – ik zeg maar wat – vijf euro per uur. En als je een half uur eerder kwam om je spulletjes vast klaar te zetten, dan was dat geen probleem – zolang je niemand in de weg zat, natuurlijk.”

Echter, sinds de aansluiting bij Rotterdam, moeten gemeentelijke locaties kostendekkende huren rekenen. “Als je dat half uur vooraf niet gereserveerd en niet betaald hebt, krijg je de sleutel niet om je spullen klaar te zetten”, legt McElligott uit. “Niet alleen voelt dat voor de verenigingen heel onpersoonlijk en heel ‘ondorps’, maar voor sommige werden de nieuwe regels ook financieel een probleem. Voor hen was de enige manier om die hogere kosten te betalen, het tarief voor de leden verhogen. Maar dan loop je het risico dat je leden kwijtraakt, want Rozenburgers kunnen relatief gemakkelijk in Voorne-Putten gaan sporten, waar de tarieven lager zijn.”

Het lijkt een duidelijk voorbeeld van de ‘BV Nederland’, waarbij meer oog is voor de korte termijn (‘verenigingen moeten zoveel mogelijk zichzelf zien te bedruipen’), dan voor de consequenties voor de burger op lange termijn (nabije (sport)voorzieningen verdwijnen). Politicologe, oud-politica en oud-burgemeester Johanneke Liemburg licht dit mechanisme toe in haar essay Het failliet van de BV Nederland: “Het marktdenken is gericht op het korte-termijnbelang van sommige individuen (aandeelhouders) en niet op de duurzame ontwikkeling van de samenleving als geheel. De BV is financieel-economisch en niet sociaal-cultureel van aard. Door de eenzijdige nadruk op effectiviteit en efficiency worden burgers geconfronteerd met meer regels, meer formulieren, meer controle, meer kosten, zonder dat hun problemen worden opgelost.”

Binding met omliggende gemeenten

De noodzaak om Rotterdam-conforme tarieven te hanteren, bleek voor verenigingen al snel een groot probleem. Hoe kun je leden behouden als ze een paar kilometer verderop – maar in een andere gemeente – hetzelfde kunnen doen voor minder geld? “Gelukkig konden we dit probleem vrij snel met de gemeente Rotterdam bespreken”, zegt McElligott. “Want als je hier strikt de tarieven uit Rotterdam zou hanteren, zouden het zwembad en de sporthal leegstaan.” Rotterdam bleek op voor Rozenburg cruciale punten bereidwillig om water bij de wijn te doen. “Allereerst wil niemand dat die gebouwen leeg komen te staan”, zegt McElligott. “Maar vooral wilden wij – en gelukkig ook gemeente Rotterdam – dat we zulke voorzieningen gewoon voor ons eigen gebied konden behouden.”

Behoud van voorzieningen specifiek voor Rozenburg, lijkt vooral van belang vanwege het gebrek aan binding met Rotterdam. Rozenburgers voelen niet alleen weinig binding met de stad vanwege de geografische afstand en slechte ontsluiting met het openbaar vervoer, maar ook is er een culturele afstand. “De gerichtheid op en identificatie met Rotterdam is beperkt en men voelt zich achtergesteld door het gemeentebestuur”, zo staat te lezen in het rapport van Regioplan. Snel et al. (2018) bevestigen dat mensen die meer ingebed zijn in de buurt, door contacten en verbondenheid, eerder geneigd zijn deel te nemen aan buurtactiviteiten.

McElligott herkende tijdens de overgangsfase duidelijk de problemen die de fysieke en mentale afstand tot het stadhuis opleverde voor verenigingen. “Het gaf in eerste instantie best wel wat moeite”, zegt ze. “Het is de meeste besturen gelukt om door te gaan. Maar, laten we eerlijk zijn, er waren ook bestuursleden die niet konden omgaan met ‘administratieve rompslomp en bureaucratisch gedoe’. In die gevallen zijn er wel nieuwe bestuursleden gekomen die het stokje hebben overgenomen. We zitten nu weer in rustig vaarwater, maar het was een tijdje niet niks.”

Tussen wal en schip: de scouting

De scouting van Rozenburg was een van die organisaties waar het bestuurlijk even tegen zat. Met man en macht is geprobeerd geld bij elkaar te sprokkelen om het hoofd boven water te houden. “De afgelopen periode hebben we hard moeten werken voor het voortbestaan van de vereniging”, legt Bart van Harten, de huidige voorzitter van de scouting, uit. “Er zijn de afgelopen jaren wat wisselingen in het bestuur geweest, omdat sommigen voorheen wat steekjes hebben laten vallen. Denk dan aan subsidies die niet op tijd zijn aangevraagd, waardoor we nu achter de feiten aanlopen. We doen nog steeds hard ons best om ons hoofd boven water te houden, nog altijd verkeren we in zwaar weer door oude schulden.”

Het feit dat de scouting letterlijk in twee gemeentes gevestigd is, maakt het er niet gemakkelijker op. De scouting van de Albert Schweitzer Groep heeft namelijk een zeeverkennerslocatie, die gevestigd is in Brielle, en een landtak met de locatie op Rozenburg. “Op zich is het geen probleem dat we twee locaties hebben”, zegt Van Harten. “Maar je moet wel wat meer moeite doen om de locaties draaiende te houden. Als we subsidie aanvragen bij landelijke partijen, dan vragen we die aan voor de vereniging – ongeacht de locatie. Maar voor specifieke aanvragen, moeten we de ene keer aankloppen bij gemeente Rotterdam en de andere keer bij gemeente Brielle.”

De bijzondere constructie lijkt voor de leden echter niets uit te maken: de instroom blijft op peil. “Rozenburg is geen grote gemeenschap, dus je hebt al vaak vriendjes of klasgenootjes van leden die ook willen meedoen”, zegt Van Harten. “Genoeg vrijwilligers vinden om leiding te geven, is een ander verhaal. Je kan niet zomaar vijftig kinderen bij drie volwassenen zetten, dus we moeten de instroom wel reguleren. Ouders springen vaak bij als er activiteiten zijn of klusjes, maar bestuursleden of actieve leiding vinden: dat is lastig in een klein dorp als Rozenburg. En wat dit betreft is Rotterdam toch echt te ver weg, daar hebben ze bovendien hun eigen scoutingverenigingen.”

Vaste vrijwilligers vinden mag dan lastig zijn, aan betrokkenheid van de Rozenburgers zelf ligt het niet. Tijdens de coronacrisis hebben bewoners de scouting uit de financiële nood geholpen: dankzij een wafelactie van een van de leden kan de vereniging weer heel even rondkomen. Maar ook voor corona was de betrokkenheid al groot. “We zijn heel blij dat lokale ondernemers vaak met ons meedenken”, zegt Van Harten. “Als we een activiteit organiseren, sponsort bijvoorbeeld de lokale supermarkt wat eten en drinken. Soms is het wat schipperen tussen wal en kade, maar gelukkig zijn er veel mensen die met ons meedenken – ook van de gebiedscommissie.”

Gebrek aan vastgoed

Hoe hard de gebiedscommissie ook haar best doet om met de verenigingen en organisaties mee te denken, soms lopen ook gebiedscommissieleden tegen beperkingen aan. Voorzieningen verdwijnen namelijk niet alleen om demografische of economische redenen, maar vooral door een dreigend tekort aan maatschappelijke huisvesting. “Sommige verenigingen of bewonersinitiatieven zijn genoodzaakt de handdoek in de ring te gooien”, zegt McElligott, “simpelweg omdat er geen plek is.” Zo verkeerde de biljartclub in zwaar weer. “Het pand waar de biljartclub is gevestigd, dienstencentrum Het Anker, wordt gesloten”, vertelt McElligot. “De biljartclub moet dus uit het gebouw, dat zorgverlener Careyn heeft afgestoten om kosten te besparen. De vereniging ging hard op zoek naar iets anders, maar het is niet zo eenvoudig om drie of meer van die flinke biljarttafels zomaar ergens anders te plaatsen. Er moet echt een permanente oplossing gevonden worden.”

McElligot wijst daarbij op het sociale aspect van de biljartclub, dat met het pand verloren zou gaan. “De club telt ongeveer tachtig leden, vooral mannen, en doen mee aan regionale wedstrijden. Ze maken dagelijks gebruik van de ruimte, waar ook een barretje in zat. Zie maar een nieuwe maatschappelijke locatie te vinden waar de biljarttafels in passen en waar een barvergunning op gegeven kan worden. Ze hadden tijdelijk in de oude sporthal terecht gekund, maar die staat op de slooplijst. Bovendien kan hier de bar niet in en is het niet geschikt om bezoekers te ontvangen als er een wedstrijd wordt gespeeld. Daarom zijn ze nog altijd op zoek naar een geschikte locatie.”

De biljartclub is niet de enige die lijdt onder het gebrek aan ruimte, al kunnen andere verenigingen zich wat flexibeler opstellen. “Zo kon handbalvereniging Indus op een gegeven moment alleen nog maar buiten trainen, omdat ze de kantine niet konden betalen”, legt McElligott uit. “Dat was een aderlating, maar ze gingen gewoon door. Uiteindelijk zijn ze gaan samenwerken met de Smooksnuivers, de lokale carnavalsvereniging. Door de kantine te delen – en dus ook de kosten daarvoor – konden ze allebei hun activiteiten voortzetten. Er moest alleen een bijzondere constructie op papier verzonnen worden, want officieel mogen een sportvereniging en een carnavalsvereniging niet samenwerken. Carnaval heeft immers weinig met sport te maken. Door bemiddeling van de gebiedscommissie lukte het dan toch om het contractueel voor elkaar te krijgen, maar dat soort procedures duren gewoon ontzettend lang.” 

Succesverhaal: ouderenbond neemt heft in eigen handen

Ondanks nieuwe regels, gebrek aan vastgoed en afstand tot het stadhuis, lijkt Rozenburg erin geslaagd haar bewoners tevreden te houden over de voorzieningen. Hoewel het voorzieningenniveau objectief gezien nagenoeg gelijk is gebleven (met een score van 66 in 2014 ten opzichte van 65 in 2020), zijn Rozenburgers in de loop van de jaren een stuk tevredener geworden over het voorzieningenniveau. Waar in 2014 slechts 34 procent van de huishoudens tevreden was over het aanbod aan voorzieningen tezamen, is dit in 2020 gestegen naar 54 procent. Alleen een bank, postkantoor en betere ov-aansluiting wordt door de meerderheid van de Rozenburgers gemist (Cijfers: gemeente Rotterdam; OBI, Wijkprofiel 2014-2016-2018-2020).

Ondanks de opgelegde ‘marktwerking’ van zowel lokaal bestuur als organisaties en gebrek aan maatschappelijk vastgoed, lijkt de traditie van burgeractivisme en het ‘DNA van Rozenburg’ waar het verenigingsleven in gekerfd staat de overhand te houden. Natuurlijk geeft een enkele vereniging het op, maar de meeste lijken er linksom of rechtsom in te slagen om op de been te blijven. Soms doen ze dat door de samenwerking op te zoeken, soms door gewoon zelf de organisatie over te nemen als bewoners, zoals de Ouderenvereniging Rozenburg met groot succes deed.

Nadat de lokale afdeling van de Algemene Nederlandse Bond voor Ouderen (ANBO) in 2016 wegviel door herindeling en afgetreden bestuurders. In plaats van een wekelijkse activiteit van de lokale afdeling, bleef er met geld van de landelijke ANBO slechts ruimte voor een of twee activiteiten per jaar. Veel te weinig, vonden Harry van den Ende en Fanny Zuur. Ze peilden de interesse voor een nieuwe ouderenvereniging en op 14 januari 2016 werd de oprichtingsakte ondertekend bij de notaris. Inmiddels heeft de vereniging meer dan tweehonderd leden, organiseren ze wekelijks activiteiten en bieden ze hulp bij administratie of rijbewijskeuring. “We doen ontzettend veel”, vertelt Zuur. “Eens per maand organiseren we een bingo, op donderdagochtend organiseren we line-dance, we hebben filmavonden en spelletjesmiddagen voor jong en oud – die we samen met welzijnsorganisatie DIA hebben opgezet. Daarnaast organiseren we allerlei andere activiteiten, zoals een gezondheidsmarkt of de Dag van de Ouderen, ieder jaar op 1 oktober.”

Daarnaast ondersteunen de vrijwilligers van de Ouderenvereniging Rozenburg ook op andere manieren. Zo dienen ze als vraagbaak voor ouderen of spelen ze klachten door naar de gemeente – bijvoorbeeld over ontoegankelijke stukken in de openbare ruimte. Bovenal geven Van den Ende en Zuur de gebiedscommissie gevraagd en ongevraagd advies en vormen ze een schakel tussen burgers en gemeente. “Op een dag kwam ik terug van een bedevaart en moest ik ’s avonds naar de gebiedscommissie”, vertelt Zuur. “Ik had er eigenlijk geen zin in, maar ik heb me toch bij elkaar geraapt en ben gegaan. Daar werd ik meteen aangesproken: ‘Oh Fan, jou moet ik hebben.’ Later was ik toch blij dat ik gegaan was, want ze wilden ons betrekken bij een pilot voor de buitengebieden.”

Hoe goed het ook gaat met de ledenaantallen, de activiteiten en de adviesfunctie aan de gemeente, ook de Ouderenvereniging kampt met het gemis van een eigen locatie. “We zaten eerst in een pand van Careyn, de zorgorganisatie”, legt Zuur uit, “maar zij hebben dat afgestoten omdat het te duur werd. Van meerdere verenigingen horen we dat er behoefte is aan een eigen stek. Maar het gaat ook om de centen, dus misschien moeten we samen met een andere vereniging iets huren. Er staat hier een school met zes lokalen leeg, daar kunnen we een gezamenlijk verenigingshuis in maken. Zo’n lokaal, dat zie ik best wel zitten.”

Geraadpleegde bronnen:

What’s in a name: “Meer dan Shakespeare ooit had gedacht”

What’s in a name: “Meer dan Shakespeare ooit had gedacht”

Soms zijn mensen blij met de naam die ze bij geboorte kregen. Soms zijn mensen er diepongelukkig mee. Soms bepaalt je naam de kansen die je krijgt. Soms zorgt je naam voor extra tegenslagen in je leven. Soms accepteer je je naam, soms verander je die. Soms neem je twee namen aan. Maar wat je ook met je naam doet, je naam doet wat met jou. Je naam bepaalt je identiteit. IDEM-netwerker Marsha de Koning-Man weet als geen ander hoeveel lief en leed er kleeft aan een naam.

Er is iets aan de hand met je naam. Leg uit!

Klopt, mijn naam wordt structureel verkeerd gebruikt. Toen we trouwden, hebben mijn man en ik ervoor gekozen om elkaars naam te gebruiken: we hebben onze achternamen achter elkaar geplakt en gebruiken die allebei, op dezelfde manier. We zochten een nieuwe familienaam die recht deed aan de gelijkwaardigheid in onze relatie. Dat vonden we in De Koning-Man. Echter, sinds ik deze naam gebruik, word ik bijna altijd aangesproken of aangeschreven met alleen de naam van mijn man: Marsha de Koning. Het lijkt erop alsof mensen er standaard van uitgaan dat ik de naam van mijn man heb overgenomen en dus ‘ouderwets’ ben.

Het is toch normaal om de meisjesnaam weg te laten als je bij het huwelijk de naam van je man hebt aangenomen?

Vroeger misschien, toen was het inderdaad standaard dat de vrouw de naam van haar man aannam en haar meisjesnaam diep wegstopte, ergens in een keukenla tussen de huishouddoekjes… Maar sinds 1994, al ruim 25 jaar dus, kunnen huwelijkspartners kiezen welke achternaam ze willen gebruiken. Je kan een dubbele naam gebruiken, die van jezelf en die van je partner, in allebei de volgordes, of je kan alleen de naam van je partner kiezen. Het is confronterend als mensen bij een dubbele achternaam er meteen van uitgaan dat het om de traditionele variant gaat. Die aanname getuigt niet van emancipatie.

Als het om een emancipatoire daad gaat, en niet om traditioneel gebruik van achternamen bij een huwelijk, waarom staat jouw achternaam dan niet vooraan?

Dat is puur vanwege de uitspraak. Als we het zouden omdraaien klinkt mijn naam als Marsha Mandenkoning…

Wat betekent het voor jou dat je alleen met de naam van je man wordt aangesproken?

Ten eerste herken ik mij niet in de naam van mijn man, het is gewoon niet mijn naam. Mijn meisjesnaam symboliseert een belangrijk onderdeel van mijn identiteit. Als die naam niet meer gebruikt wordt, voelt het alsof ik een deel van mijn identiteit verlies.

Ten tweede hebben wij heel bewust gekozen voor deze nieuwe familienaam: eerst die van hem, met die van mij eraan vastgeplakt. Door mij alleen aan te spreken met de naam van mijn man, komt het over alsof die keuze niet gerespecteerd wordt.

Maar dat doen mensen vast niet bewust. Waarom is het dan toch zo vervelend?

Het is moeilijk uit te leggen waarom het zo kwetsend is, maar misschien herken je hoe het voelt als je voornaam continu verkeerd uitgesproken wordt, of verkeerd geschreven. Misschien herken je het gevoel als je een non-binair of trans persoon bent, en continu met de verkeerde naam of het verkeerde voornaamwoord aangesproken wordt. Je naam is je identiteit.

Begrijp me niet verkeerd, natuurlijk kunnen mensen een foutje maken. Het is ook echt geen punt als mijn naam een keer verkeerd geschreven wordt of als iemand mijn achternaam onvolledig noemt. Bij mij gebeurt dat alleen dagelijks, ook als ik mensen erop aanspreek of nadat ik heb gewezen op het verkeerd overnemen van mijn naam. Als jij een mail verstuurt met eronder ‘Met vriendelijke groet, Wilke’ en je krijgt in je reply ‘Hallo Willeke’, dan sta je toch ook raar te kijken? Het is vaak gewoon uit snelheid of slordigheid dat mensen niet goed naar de afzender kijken, dat vind ik van weinig respect getuigen.

Hoe is dit voor je man? Vindt hij het ook erg als een van de twee namen weggelaten wordt?

Het gekke is dat hem dit nooit overkomt. Zijn volledige achternaam wordt altijd zonder commentaar overgenomen of goed uitgesproken. Er worden bijna nooit vragen over gesteld, maar als hij de kans krijgt om toelichting te geven dan is er alleen maar lof!

Die dubbele maatstaf laat zien dat er nog een lange weg te gaan is op het vlak van gendergelijkheid: als ik een dubbele achternaam hanteer, ben ik ouderwets, maar als mijn man het doet, is hij vreselijk geëmancipeerd. Het komt erop neer dat míjn naamskeuze pas gewaardeerd wordt als blijkt dat het ook de keuze van mijn man is.

What’s in a name? That which we call a rose / By any other name would smell as sweet. Dus Shakespeare had het mis?

Ik denk dat het inderdaad wat genuanceerder ligt. Er zit meer vast aan een naam dan gedacht. Misschien niet voor degene die noemt, maar wel voor de genoemde. Wie weet vindt een roos het ook wel heel vervelend als ze paardenbloem genoemd wordt, hoe lekker ze ook ruikt.

Even voorstellen: Nienke de Wit – onderzoeker bij IDEM

Even voorstellen: Nienke de Wit – onderzoeker bij IDEM

Nienke de Wit is de nieuwe onderzoeker bij IDEM. Zij zal zich de komende tijd bezighouden met onderzoeken op verschillende thema’s, evaluatie van de activiteiten die IDEM de afgelopen jaren heeft ontplooid en helpen met de organisatie van nieuwe (online) Kennisateliers en bijeenkomsten.

Aan welke onderzoeken ga je de komende tijd meewerken?

Op dit moment ben ik bezig met een onderzoek naar ervaren antisemitisme onder Joodse mensen in Rotterdam, een onderzoek naar ervaringen met islamofobie onder moslima’s en een onderzoek naar het betrekken van statushouders in inburgeringsbeleid van de gemeente Vlaardingen. Heel interessant én relevant.

Waarom ben je bij IDEM komen werken?

Ik vind het sowieso fantastisch om onderzoek te doen, vooral kwalitatief onderzoek. Onderzoeken draaien vaak om cijfers, maar ik vind het belangrijk om ook de verhalen achter die cijfers te laten zien. En natuurlijk omdat er nog veel meer aandacht nodig is voor de thema’s van IDEM. Ik wil mij daar graag voor inzetten!

Waar komt die interesse vandaan?

Tijdens mijn studie Culturele Antropologie raakte ik geïnteresseerd in de processen die achter ongelijkheid schuilen. Er zijn zoveel aspecten die kunnen zorgen voor ongelijkheid in de samenleving, zoals gender, opleidingsniveau, huidskleur. Tijdens mijn master Multiculturalisme bekeek ik wat er gebeurt in een samenleving waar totaal verschillende culturen, normen en waarden bij elkaar komen. Hoe ga je daar als beleidsmaker op inspelen?

Ben je op diezelfde vragen ingegaan tijdens je werk na je studie?

Voordat ik bij IDEM kwam, heb ik bij verschillende onderzoeksbureaus gewerkt. Ik deed vaak onderzoek naar kwetsbare groepen, maar ik merkte dat belangrijke aspecten die ongelijkheid veroorzaken niet altijd werden meegenomen. Gender werd bijvoorbeeld vaak als bijzaak gezien. Ik was dan vaak degene die deze ‘bijzaken’ aandroeg als relevant. Gelukkig is dat hier bij IDEM anders: hier worden deze aspecten wel als cruciaal gezien bij onderzoek naar ongelijkheid.

Waarom is dit voor jou zo belangrijk?

Op een gegeven moment realiseerde ik me dat veel mensen vooral vanuit zichzelf denken, ook onderzoekers. Veel mensen zien hun werkelijkheid als dé werkelijkheid. Natuurlijk hoef je het niet altijd met anderen eens te zijn, maar je hoeft ook niet te willen dat iedereen denkt en doet zoals jij. Bewustwording van wat je privileges zijn en welke niet, dat is hierbij essentieel.

Hoe ga je dit uitdragen in je werk?

Vooral door veel mensen te interviewen. Het is belangrijk dat beleid niet slechts van bovenaf ingevuld wordt, maar gebaseerd is op ervaringen en verhalen van mensen op wie dat beleid betrekking zal hebben. Alleen dan kan het effectief zijn. Meerdere perspectieven laten zien is ook belangrijk voor degenen die het beleid moeten uitvoeren en voor degenen die het ontvangen, de doelgroep. Daarbij probeer ik er altijd voor te zorgen dat ik ook uit mijn eigen onderzoeksbubbel kom en inzicht krijg in de leefwereld van andere mensen.

Heb je nog een tip voor de professionals van Rotterdam om inclusiever te werken?

Spreek uit welke gedachten door je hoofd gaan als je met iemand praat. Als ik iemand interview voor een onderzoek, dan vertel ik diegene wat ik denk als ik twijfel of ik het goed heb begrepen. Op die manier kunnen we erover in gesprek gaan en kom ik erachter of de gedachte klopt of niet. Als je dat niet doet, trek je mogelijk conclusies die niet terecht zijn. Toen ik bijvoorbeeld onderzoek deed onder sekswerkers, dacht ik voorafgaand aan de interviews dat veel van hentegen hun zin op de tippelzone stonden. Toen ik die gedachte begon uit te spreken, kwam ik erachter dat een groot gedeelte zelf had gekozen om daar te werken. Zo kon ik voorkomen dat mijn eigen vooroordelen sturend waren voor de gesprekken en onbedoeld in mijn conclusies terecht zouden komen.

Welk onderwerp kan wat jou betreft beter op de kaart in Rotterdam?

Straatintimidatie. Zowel naar vrouwen in het algemeen als specifiek lhbti+’ers, dat zie je elke dag in het straatbeeld. Naroepen, uitschelden, noem maar op. Wat mij betreft mag dat echt hoger op de agenda en harder aangepakt worden. Iedereen moet zich veilig kunnen voelen op straat.

Chanel Miller schrijft aangrijpend boek over heftige #metoo-ervaring

Chanel Miller schrijft aangrijpend boek over heftige #metoo-ervaring

Stel je voor. Je wordt wakker in een ziekenhuisbed. Je haren zitten vol dennennaalden. Je voelt beurse plekken her en der op je lichaam. Je ondergoed is verdwenen. En je hebt geen idee waar je precies bent en hoe je er terecht bent gekomen. Het overkwam de Amerikaanse Chanel Miller in 2015. Vijf jaar later verschijnt ook in Nederland haar aangrijpend verhaal over de aanranding, maar vooral de juridische nasleep en het ontsnappen aan slachtofferschap.

Het had een doodgewone avond moeten zijn. Chanel Miller (1992) besloot haar zusje en een vriendin te vergezellen naar een studentenfeestje, in een studentenhuis op de campus van Stanford University. Hun moeder bracht hen weg. Er werd gedronken, gedanst, gefeest. Totdat op een gegeven moment bij Miller het licht uitging.

Het eerstvolgende dat ze zich kan herinneren is dat ze wakker wordt in een ziekenhuisbed. Als ze naar het toilet gaat realiseert ze zich dat ze geen ondergoed meer draagt. Niemand kan haar vertellen wat er aan de hand is, maar ze wordt gehoord door politie en grondig onderzocht. Ook tussen haar benen. Er worden wattenstaafjes in haar gestoken. Er worden foto’s gemaakt.

Later leest ze op een nieuwswebsite wat haar overkomen is. Stukje bij beetje wordt het haar duidelijk dat ze is aangerand, terwijl ze buiten bewustzijn was. Twee Zweedse studenten fietsen langs toen het gebeurde en hebben de dader staande gehouden toen hij wegrende. Maar wat er precies gebeurd is, en hoeveel erger het had kunnen aflopen, blijft lang ongewis.  

Slepende rechtsgang

Tijdens de eerste verhoren en onderzoeken wordt aan Miller gevraagd of ze aangifte wil doen. Ze zegt ‘ja’, zonder te weten wat daar precies mee samenhangt. Er blijkt een jarenlange rechtsgang op te volgen. Om haar privacy te beschermen krijgt ze een nieuwe naam: Emily Doe. De verdachte – Brock Turner – komt uit een welgestelde familie en er wordt niet bezuinigd op advocaten. Als lezer is het bizar om te merken hoeveel invloed dat heeft: zo worden onder meer privédetectives ingezet om Miller te achtervolgen en haar verleden door te lichten. Er wordt alles op alles gezet om te ‘bewijzen’ dat ze promiscue is, en dus vrijwillig met Brock mee zou zijn gegaan naar het donkere plekje achter de vuilcontainers, vlakbij het dispuutshuis.

Gelukkig waren er getuigen, medische bewijzen en een jury die niet zomaar viel voor de aanpak van Brocks advocaten. Hij wordt schuldig bevonden. Alleen, hij krijgt ‘slechts’ zes maanden cel, veel minder dan de eis van zes jaar. Zijn veelbelovende carrière als zwemmer is in duigen gevallen, door alle media-aandacht is hij al genoeg gestraft: allerlei argumenten over zijn persoon werden aangevoerd om de celstraf te beperken.

Nieuwe identiteit

Wat Miller vooral overtuigend laat zien in haar boek, is hoe zij tot slachtoffer gereduceerd wordt. Geen van haar sporttijden worden vermeld, niets over haar studie, haar baan of de florissante carrière die ze had kunnen hebben als ze nooit te lijden had gehad onder de aanranding. In tegenstelling tot Brock, wiens zwemtijden zelfs in de media belangrijker leken dan zijn criminele daad – is Miller slechts ‘slachtoffer’. Ze was niemand voor de aanranding, niemand erna. In de hele zaak – die uiteindelijk enkele jaren in beslag neemt, onder meer wegens hoger beroep – is Miller nooit meer dan Emily Doe.

Met haar boek wil Chanel Miller haar naam – en daarmee haar identiteit – terugclaimen. Voor de rechtszaak schreef ze al een lange slachtofferverklaring, die later – met haar toestemming, maar anoniem – online werd geplaatst. Het stuk ging viraal. Ze bleek een stem te hebben gegeven aan miljoenen slachtoffers van seksueel geweld wereldwijd. “Je kent me niet, maar je bent in me geweest”, opent haar verklaring, “daarom zijn we vandaag hier.”

#metoo avant la lettre

Hoewel de #metoo-beweging nog niet was losgebarsten tijdens het schrijfproces, vindt haar verklaring grote weerklank. In haar boek gaat ze verder in op hoe het leven als slachtoffer van seksueel geweld eruitziet. Niet alleen valt je mond open van verbazing als je leest welke vragen zij in de rechtbank moest beantwoorden (‘Wat had je aan?’, ‘Ga je vaak naar dispuutsfeestjes?’, ‘Wat heb je die dag gegeten?’), ook geeft Miller goed weer wat de impact is van de juridische nasleep, zowel praktisch als emotioneel.  

Maar eigenlijk geeft het verhaal vooral goed weer wat het betekent om een (jonge) vrouw te zijn. Continu moet je je verantwoorden: voor wat je aanhebt, waarom je niet reageert op vreemde mannen die je naroepen, waarom je überhaupt alleen over straat loopt ’s avonds, noem maar op. In een samenleving waarin vrouwen continu op hun hoede (moeten) zijn, is het niet raar dat ze vaak de schuld voor seksuele intimidatie of geweld bij zichzelf leggen. Miller laat overtuigend zien dat die schuld niet bij vrouwen gezocht moet worden, maar bij systemen, instituties en culturen die deze giftige mannelijkheid in stand houden en zelfs lijken te koesteren.

Ik heb een naam is verschenen bij Xander Uitgevers (paperback 20,99 euro; ebook 9,99 euro)