Wie denkt aan eenzaamheid, ziet vaak ouderen
voor zich. Echter, gebleken is dat jongeren tot de eenzaamste groepen in de
samenleving behoren. In de afgelopen jaren is er steeds meer aandacht gekomen
voor het thema eenzaamheid bij jongeren. Zo bracht Brandpunt+ in
september 2018 de documentaire ‘Jong
en Eenzaam’ uit.
Ondanks dat er veel aandacht is voor eenzame jongeren en er initiatieven zijn opgezet om dit tegen te gaan, heeft vooral de tweet van Nadï het stof doen opwaaien. In haar tweet vertelde ze over de eenzaamheid die zij ervaart en deed ze een oproep voor een sociaal netwerk bij haar in de buurt. Met de hashtag #eenzamejongeren en #maatjegezocht opende zij het gesprek over eenzaamheid. Haar tweet, die viraal ging, heeft ervoor gezorgd dat Stichting Join us op 4 september 2019 het Landelijk meldpunt voor eenzame jongeren heeft gelanceerd. Hier kunnen eenzame jongeren een melding maken om zo de urgentie van eenzaamheid bij jongeren zichtbaar te maken. Eenzaamheid kan leiden tot serieuze klachten die grote gevolgen kunnen hebben voor de fysieke en psychische gezondheid van mensen. Dit kan ervoor zorgen dat participatie in de samenleving wordt bemoeilijkt.
In deze Kenniskaart heeft IDEM-onderzoeker Larissa Chantre de cijfers, signalen en achtergrond van eenzaamheid onder jongeren op een rij gezet.
Integratie is een van de vier thema’s van IDEM, maar het begrip is allesbehalve eenduidig. Om die reden definieert IDEM de term integratie bewust heel breed: een koepelterm om te kunnen praten over onderwerpen die raken aan de verhoudingen tussen Rotterdammers, over de situatie van nieuwkomers in de stad en over tegenstellingen tussen personen en groepen. In dagelijkse gesprekken tussen Rotterdammers wordt er natuurlijk op andere manieren gekeken naar het begrip. Maar als iedereen iets anders bedoelt met integratie, is het lastig om over het onderwerp te praten. Uiteenlopende perspectieven op het begrip kunnen namelijk zorgen voor miscommunicatie en ‘langs elkaar heen werken’. Om zicht te krijgen op al die verschillende definities en ideeën die over de term integratie bestaan, heeft IDEM interviews gehouden met professionals en vrijwilligers die in verschillende Rotterdamse gebieden actief zijn op het vlak van integratie.
Het kabinet lanceerde in april een
campagne om het taboe op angststoornissen te doorbreken. In mei volgde een
campagne over dat op schulden. Ook in Rotterdam zijn er talloze initiatieven om
taboe-onderwerpen bespreekbaar te maken: van theatervoorstellingen tot
praatsessies. Taboes doorbreken lijkt een trend. Maar wat betekent deze trend
voor professionals in het maatschappelijk veld? Hoe gaan zij om met onderwerpen
die lastig bespreekbaar zijn?
In Delfshaven worden taboes als
belemmering in het welzijnswerk gezien. Dat blijkt uit het Gebiedsbeeld Delfshaven,
waarin IDEM Rotterdam in 2018 signalen en aanknopingspunten over de thema’s
integratie, discriminatie, vrouw/man-emancipatie en lhbti-emancipatie bundelde.
Welzijnswerkers ervaren dat zij niet alle bewoners bereiken en wijten dit aan de
vele ‘taboes’ die er bestaan. Vooral onderwerpen als seksualiteit en schulden bevinden
zich volgens hen in de taboesfeer, waardoor sommige Delfshavenaren moeilijker
de hulp krijgen die ze nodig hebben. Om meer inzicht te krijgen in het
onderwerp gingen we opnieuw het gesprek aan met welzijnswerkers in Delfshaven,
een stadsgebied dat rijk is aan verschillende culturen, tradities, normen en
waarden. Welzijnswerkers hebben de (gemeentelijke) opdracht om bewoners te
ondersteunen op alle levensdomeinen. Om inzicht te krijgen in iemands situatie
en problemen, is openheid noodzakelijk. Tegelijkertijd heeft iedere
welzijnswerker een persoonlijke stijl, waardoor de omgang met gevoelige
onderwerpen per professional verschilt. Tijdens een focusgroep en enkele
individuele gesprekken is daarom nader onderzocht op welke manier welzijnswerkers
in hun werk met taboes te maken krijgen. Wat verstaan zij zelf onder taboes en wat
is volgens hen de functie ervan? Is er een verband tussen taboes en de
diversiteit aan culturen in Delfshaven? En hoe gaan deze welzijnswerkers zelf
om met onderwerpen die lastig bespreekbaar zijn?
Taboe door de geschiedenis heen
Het woord taboe is in de Van Dale
gedefinieerd als “iets dat niet gedaan of gezegd mag worden”. De oorsprong van
het begrip ligt echter in Polynesië, namelijk bij het woord tabu, wat
‘van merkteken voorzien’, ‘voorbehouden’ of ‘verboden’ betekent. Eenmaal
opgenomen in de Engelse taal werd taboe gedefinieerd, volgens Dirk Vlasblom in
het NRC, als “een verzamelnaam voor alle sociale en religieuze
verbodsbepalingen die gelden voor woorden, voorwerpen, handelingen of mensen
die een groep, cultuur of samenleving als ongewenst beschouwt.” Vlasblom
beschrijft de eeuwenlange wetenschappelijke discussie over het begrip taboe en
concludeert: “op één punt bestaat consensus: ze [taboes] rusten op zaken en
handelingen die de sociale orde bedreigen; het zijn instrumenten van sociale
controle.” Verschillende onderzoeken en artikelen vatten taboes dan ook samen
als ‘ongeschreven regels’. Overtreding van de ongeschreven regels is niet
zonder consequenties, benoemt filosoof Marli Huijer in 2009 in Trouw: het kan
leiden tot “verlegenheid, schaamte en sociale uitsluiting”.
Vlasblom
beargumenteert in NRC dat taboes “sinds de jaren zestig in het Westen een
slechte naam hebben. (…) Taboes helpen de orde bewaren en (…) de gevestigde
orde moest (…) op de helling. Taboes waren achterlijk en moesten worden doorbroken.”
Huijer benoemt in Trouw dat taboes volgens haar altijd kritisch bediscussieerd
kunnen worden: “Het zijn uitdrukkingen van morele waarden die tijdgebonden zijn
en morele waarden en de taboes die ermee samenhangen kunnen ter discussie
gesteld worden.” Dit lijkt in Nederland nog steeds de tendens: het
bediscussiëren van taboes. Vanaf de jaren zestig is geprobeerd om allerlei
traditionele taboes uit de taboesfeer te halen, met name op het gebied van
seksualiteit. Denk bijvoorbeeld aan homoseksualiteit of seks voor het huwelijk.
Progressieve waarden zijn in het Nederlandse beleid en in de wet- en
regelgeving dominant.
Verschil van mens tot mens
Door het veelvuldige gebruik van het
begrip taboe en de verandering door de jaren heen van wat wel of geen taboe zou
zijn, lijkt de betekenis minder eenduidig te zijn geworden. Welzijnswerkers
noemen uiteenlopende voorbeelden van taboes die zij in hun werk tegenkomen:
seksualiteit, seksuele diversiteit, geld, niet kunnen lezen en schrijven, hulp vragen
in het algemeen, ziektes en vreemdgaan. Hilda, die veel met jongeren en ouders
werkt, vertelt: “Ik werk aan een flyer over seksuele voorlichting. Daarbij moet
ik goed nadenken over de woorden die ik gebruik. De opdrachtgever wil dat alles
heel voorzichtig wordt benaderd om geen ouders kwijt te raken.” Welzijnswerker Tica
geeft een ander voorbeeld: “Ik heb veel te maken met mensen die de taal niet
goed spreken of helemaal niet kunnen lezen of schrijven. Sommige mensen zijn al
lang analfabeet en praten daar niet over. Dit vermijden ze door bijvoorbeeld te
zeggen ‘oh ik heb mijn bril niet bij me’ of ‘ik heb het ingevulde formulier
thuisgelaten’.”
Als de definitie
van taboe ter sprake komt, vindt Lilia dat het begrip wel heel breed
geïnterpreteerd wordt: “Voor mij is een taboe iets wat onbesproken blijft. Iets
wat echt niet wordt gedeeld. Een taboe blijft misschien onzichtbaar, bijvoorbeeld
de dood. Voor mij is de dood een taboe, omdat mensen er niet over praten. Als
je er toch over begint, voelen mensen zich meteen ongemakkelijk.” Een ander
voorbeeld uit het gesprek – wat volgens Charlotte het beste voorbeeld van een
taboe is – betreft een vader en zoon die allebei weten dat de zoon homoseksueel
is; zij durven er wel met anderen over te praten, maar niet met elkaar. Henk
benadrukt dat taboes ook heel persoonlijk kunnen zijn: ze kunnen bijvoorbeeld
samenhangen met “je kijk op de dood en wat de dood voor je betekent”. Lilia is
het ermee eens dat taboes van mens tot mens verschillen: “Een taboe kan
eenzijdig zijn. Een vrouw die naar eigen zeggen niet met haar man over seks kan
praten, heeft dat misschien wel nooit geprobeerd. Vaak worden taboes door
jezelf in stand gehouden.”
Na gezamenlijk te concluderen dat welzijnswerkers enigszins verschillende interpretaties van het begrip taboe hebben, komt de functie ervan binnen de samenleving ter sprake. De meeste welzijnswerkers leggen de nadruk op de nadelen van taboes. Henk, echter, ziet dit anders: “In Nederland wonen we in een vrij open samenleving, waarin veel dingen bespreekbaar zijn. Maar soms is het volgens mij goed dat er taboes zijn. Ik denk dan aan het beschermen van de mens, zodat mensen niet denken dat alles maar kan naar elkaar toe. Er zijn grenzen. Dan kan een taboe juist goed zijn.” Binnen de focusgroep is hij in dit opzicht de uitzondering. Henk heeft naar eigen zeggen vanuit zijn geloofsovertuiging bepaalde taboes op het gebied van drugs, alcohol en seksualiteit, omdat hij denkt dat die zaken “niet goed voor je zijn, dat je er beter niet te veel over kan weten en er beter ver van kan blijven.”
Zijn taboes cultureel bepaald?
Weinig welzijnswerkers pleiten (openlijk)
voor het nut van traditionele waarden en taboes, al zien ze deze regelmatig bij
cliënten. De welzijnswerkers lijken er zelf afstand van te nemen door deze
waarden en taboes te verbinden aan ‘andere culturen’. “Bij taboes komt bij mij gelijk
het woord cultuur in me op”, zegt Sofie. “Of het nou te maken heeft met
seksualiteit of bepaalde genderrollen, bijvoorbeeld wanneer mannen en vrouwen
niet dezelfde dingen mogen. Daar heb ik de afgelopen week twee keer mee te
maken gehad.” Ook anderen spreken over taboes als “een cultuurdingetje”. Volgens
socioloog Paul Kapteyn zijn juist dit soort uitspraken typerend voor het begrip
taboe. Taboes wijzen op vanzelfsprekende vermijdingen, maar hebben overwegend
betrekking op anderen: “‘Zij’ zijn het die taboes bezitten en ‘wij’ zijn het
die dit doorzien.” Diegenen die het woord taboe gebruiken vinden volgens
Kapteyn dan ook vaak dat taboes onnuttig, onredelijk en overbodig zijn.
Welzijnswerker Hilda herkent de valkuil van vooroordelen over taboes van anderen: “Een mevrouw was er op tegen dat haar kind nog kusjes gaf aan haar opa. Toen dacht ik wel: ik ga eens vragen waarom. Ik kreeg een antwoord wat ik niet had verwacht. In haar geval vond ze namelijk dat opa een minder goede mondhygiëne heeft; het was een hygiënische keus dus. Het was maar goed dat ik niet mijn eigen invulling had opgelegd; ik had toch een beetje een vooroordeel. Het zette me aan het denken over vooroordelen en taboes. Het oordelen over andermans taboes, dat is wel een valkuil.”
Verschillen binnen ‘culturen’
Niet alle welzijnswerkers zijn zo
reflectief als Hilda. Zij lijken zich niet altijd voldoende bewust van het feit
dat een ‘cultuur’ geen statische eenheid is. Medisch antropoloog Cor Hoffer legt
in een interview met Zorg+Welzijn uit 2018 uit dat het een misvatting is om te
denken dat “cultuur een-op-een overeenkomt met een bevolkingsgroep of een
individu uit een bevolkingsgroep”. De cliënt in kwestie is namelijk een
individu. Naast cultuur spelen andere aspecten een rol bij attitudes en
beleving, zoals leeftijd en gender. Uit een paar voorbeelden van
welzijnswerkers blijkt dat er binnen ‘culturen’ belangrijke verschillen zijn
tussen generaties. Zo vertelt Sofie dat in het voorbeeld van de homoseksuele
jongen die hierover niet met zijn vader kan praten, dat opvattingen van de
grootmoeder mogelijk een rol spelen. Voor haar is homoseksualiteit een groot
taboe en vermoedelijk ziet vader op tegen haar reactie. Hilda voegt toe dat er
ook grote verschillen zijn tussen gezinnen: “Ik stap steeds meer af van mijn
eigen invulling van culturen. Er hangt zoveel af van gezinsculturen. Als ik
kijk naar de Bollenstreek waar ik ben opgegroeid, dan merk ik dat ik mazzel heb
gehad dat ik in een vrij open gezinscultuur ben opgegroeid. Veel
leeftijdgenoten hebben veel meer taboes meegekregen: over bepaalde dingen wordt
gewoon niet gesproken. Ik kom in mijn werk veel ouders tegen die aangeven dat
bij hen heel veel besproken kan worden, terwijl ze onderdeel uitmaken van een
cultuur waarover vooroordelen bestaan dat zij veel taboes hebben. Dus het
verschilt eerder van gezin tot gezin, dan van cultuur tot cultuur.”
Cultuursensitief
werken
In een
recent artikel op Sociale Vraagstukken beargumenteert arabist en turkoloog Rob
Ermers dat hulpverleners per individu of per gezin moeten onderzoeken welke
eventuele ‘taboes’ of problemen er spelen. Dit betekent dat bij elke cliënt de
vraag gesteld moet worden waarom iemand onderwerpen als schulden of
seksualiteit niet kan of wil bespreken. Ermers benadrukt dat ‘cultuur’ een zeer
vaag begrip is en dat het contraproductief is als hulpverleners ‘aannamen,
stereotypen en tendensen’ projecteren op individuele burgers. In de praktijk komt
een effectieve aanpak neer op cultuursensitief werken. Volgens kenniscentrum Rutgers
betekent cultuursensitief werken dat professionals zich bewust zijn van hun
eigen culturele opvattingen, normen en waarden. Tegelijkertijd moeten
professionals enige kennis hebben van andere culturen en levensbeschouwingen
dan die waarmee zij zelf zijn opgegroeid. Daardoor kunnen professionals
rekening houden met en ruimte creëren voor de culturele visie en beleving van
een cliënt.
Hilda vertelt hoe zij dit in Delfshaven in de praktijk brengt: “Ik let altijd op dat ik vragen stel over de antwoorden die bewoners geven. Doorvragen waar een antwoord vandaan komt vind ik belangrijk. We hebben namelijk allemaal vooroordelen, maar je kan er niet zomaar van uitgaan dat het komt door cultuur.” Ook Henk licht zijn houding toe: “In mijn werk je moet niet ‘OM-en’, niet oordelen en niet minachten. Iedereen heeft een eigen levensbeschouwing of geloofsovertuiging. Dat moet je respecteren van elkaar. Ik vind dat je daarover met elkaar in gesprek kan gaan.” Door zich open te stellen, nieuwsgierig te zijn en vooral door te vragen, kunnen professionals voorkomen dat ze eigen denkbeelden projecteren en de verklaringen voor een taboe invullen. Tijdens de gesprekken met welzijnswerkers blijkt dat cultuursensitief werken nog niet voor iedereen vanzelfsprekend is. “Ik denk dat welzijnswerkers nog te veel zitten op de verschillen die volgens hen cultureel bepaald zijn”, zegt Hilda. “Maar er zijn ook zoveel overeenkomsten tussen mensen, bijvoorbeeld liefde voor je kind en ouderschap. Als we meer naar de overeenkomsten zouden kijken, zouden we merken dat veel onderwerpen cultuuroverstijgend zijn.”
Handelingsverlegenheid
In de
praktijk kan het voor welzijnswerkers best ingewikkeld zijn om op een
effectieve manier met cliënten met andere waarden en opvattingen dan zijzelf te
spreken over gevoelige onderwerpen. Zeker tijdens bijeenkomsten in groepsverband
wordt de deur soms direct dichtgedaan. “Als het onderwerp seksualiteit boven
komt drijven, wordt door sommige bewoners direct de ‘taboe-, religie- of
cultuurkaart’ getrokken”, zegt Hilda. “Op deze manier proberen ze het bespreken
van seksualiteit af te houden.” Het is telkens weer een uitdaging om ervoor te
zorgen dat gevoelige onderwerpen toch op tafel komen. Welzijnswerkers zijn het
erover eens dat dit uiteindelijk wel is waar hun werk om draait: voor cliënten
ruimte creëren om over (taboe)onderwerpen te praten die ze elders niet kunnen
bespreken. Dit vraagt om een sensitieve aanpak en de investering in een vertrouwensband.
Een te directe aanpak kan namelijk averechts werken, zo licht Henk toe. “Je
moet altijd uitkijken dat je elkaar niet afstoot en geen geslotenheid creëert.
Het is zaak dat je een open gesprek houdt en als je merkt dat iemand moeite
heeft met een bepaald onderwerp, dan ben je daar wel voorzichtiger mee. Dat wil
niet zeggen dat je het niet aan de orde moet stellen, maar er moet eerst een
vertrouwensband ontstaan.” Sofie is het met hem eens. Soms betekent dit dat je
taboes respecteert: “Als iets voor mij helemaal geen taboe is, maar voor een
ander wel, dan laat ik het eerst even op een laag pitje staan zodat diegene
niet uit zijn comfortzone hoeft te stappen. Als het vertrouwen er dan is en
iemand zich kwetsbaar durft op te stellen, gaat het makkelijker om over
bepaalde onderwerpen te praten dan wanneer je iemand gaat pushen.”
Hilda ervaart dat onzekerheid bij professionals, met name over de manier waarop het onderwerp seksualiteit bespreekbaar gemaakt kan worden, kan leiden tot handelingsverlegenheid: “Ik merk, zeker wanneer het gaat over lhbti, dat er veel handelingsverlegenheid is, maar dat professionals dit niet benoemen. Zeker jongerenwerkers weten soms niet hoe ze moeten omgaan met bijvoorbeeld homoseksualiteit of met catcalling. Ik vind het moeilijk als niet gesproken wordt over handelingsverlegenheid.” Ook Charlotte erkent dat er onderling weinig wordt gepraat over het bespreekbaar maken van gevoelige onderwerpen, terwijl reflectie op eigen gevoelens van onzekerheid en ongemak tijdens het werk een cruciale eerste stap is om taboes te kunnen bespreken met cliënten. Dit creëert namelijk de noodzakelijke ruimte om effectief aan de slag te gaan met (veronderstelde) taboes en problemen van anderen. “Dat is interessant, want in ons werk zijn we heel veel met taboes bezig. Toch praten we onderling weinig over hoe lastig het is om over gevoelige onderwerpen te praten. Er lijkt wel een taboe op het praten over taboes.”
Geraadpleegde
bronnen
Dijk, Marc van (2009). Taboes blijven onmisbaar. Trouw.
Ermers, Rob (2019). Aannamen over ‘cultuur’ zetten hulpverleners op het verkeerde been. Sociale Vraagstukken.
Zorg + Welzijn (2018). Hoe kun je als sociaal professional cultuursensitief werken?
Rutgers. 5 elementen van cultuursensitief werken. Artikel op website seksindepraktijk.nl
Vlasblom, Dirk (2006). Niet doen, niet over praten, afblijven. NRC.
In Accenten & Tendensen bespreken we halfjaarlijks de belangrijkste ontwikkelingen op het gebied van integratie, discriminatie, vrouw/man-emancipatie en lhbti-emancipatie in Rotterdam.
Langzaamaankassa’s, vrijwilligers in de winkel en speciale
trainingen voor het personeel: Albert Heijn Hesseplaats is een van de eerste
supermarkten in Rotterdam waar dementievriendelijkheid onderdeel is van de
bedrijfscultuur. Hoe zorg je ervoor dat ouderen zich veilig en vertrouwd voelen
in je winkel? Hoe ga je om met mensen die vergeten te betalen? Nog voordat de
campagne Samen Dementievriendelijk het licht zag, begonnen ze ‘maar gewoon’.
Wat kunnen we leren van deze supermarkt die het voortouw nam in dementievriendelijke
service? IDEM-onderzoeker Arwen Hoogenbosch zocht het uit en ging in gesprek
met professionals en ervaringsdeskundigen in een van de meest vergrijsde
gebieden van Rotterdam: Prins Alexander.
‘Rollatorcity’ wordt Ommoord in de volksmond ook wel genoemd. Ommoord,
een buurt in het gebied Prins Alexander, is een van de sterkst vergrijsde
buurten van Rotterdam: nagenoeg één op de drie inwoners is 65 jaar of ouder. Een
van de plekken waar deze vergrijzing duidelijk zichtbaar is, is de Albert Heijn
op de Hesseplaats. Naast de vele rollators die tussen de extra brede rijen worden
voortgeduwd, komen bhv’ers regelmatig in actie vanwege een valpartij of iemand
die zich niet lekker voelt. Maar dat is niet het enige waar het personeel mee
te maken krijgt. Zo nu dan zijn er mensen die verward overkomen of ontremd
gedrag vertonen en bij wie vermoedelijk dementie een rol speelt. Mensen die bakjes
voorgesneden ananas oppeuzelen, de bloemen uit boeketten trekken of op zoek zijn
naar familieleden die in de winkel zouden werken. Taferelen als de pincode niet
meer weten of vergeten om boodschappen af te rekenen, laten zien dat de
supermarkt bij uitstek een plek is waar dementie zichtbaar wordt. Genoeg
redenen voor de toenmalige Albert Heijn-manager om Emile van der Steen,
destijds werkzaam bij welzijnsorganisatie DOCK, bestuurslid bij Stichting
Alzheimer Rotterdam en ervaringsdeskundige, zo’n drie jaar geleden in te schakelen
om een training aan het personeel te geven. Samen met een trainingsacteur
speelden Albert Heijn-medewerkers diverse situaties na, waarbij ze leerden omgaan
met mensen met dementie. De kern van de training is goed kijken en creatief
omgaan met de situatie. Een voorbeeld: geef een servetje aan mensen die in de
winkel hun boodschappen opeten en zeg tegen hen dat er nog wat kruimels in hun
mondhoek zitten. Op deze manier krijgen mensen de boodschap dat ze klaar zijn
met eten, zonder dat het een strijd wordt. Ook niet onbelangrijk: geef een
seintje aan de kassa zodat de opgegeten etenswaren nog worden afgerekend.
Er volgden andere aanpassingen in de winkel. Zo kwamen er ‘kassa’s
zonder haast’ en werden twee vrijwilligers benoemd die geld inzamelen voor het
goede doel en soms ouderen met hun boodschappen naar huis brengen. De Albert
Heijn op de Hesseplaats is sindsdien een voorbeeld van een winkel die een oogje
in het zeil houdt voor kwetsbare ouderen en hen net wat extra’s biedt. Ayse Özdemir,
huidig assistent-manager van Albert Heijn Hesseplaats, spreekt ook wel van een bedrijfscultuur
waarin dit een gewoonte is onder het personeel. Niet alleen worden klanten die
moeite hebben met de boodschappen soms naar huis gebracht, maar ook deelt Özdemir
geregeld haar zorgen over klanten met hulpverlenende organisaties in Prins
Alexander. Zo was er een vaste klant die er steeds onverzorgder ging uitzien en
op een gegeven moment op blote voeten door de winkel liep. Özdemir zocht daarop contact met de
vrijwilligers om te vragen of zij konden achterhalen wie deze persoon was en of
zij iemand konden inschakelen. Een andere belangrijke component van de bedrijfscultuur is volgens Özdemir dat je meegaat met de
klant, zonder diagnose te stellen of stempel op iemand te drukken. Het maakt
niet uit of iemand wel of niet dementie heeft, want om klantvriendelijk te zijn
doet dat er niet toe.
Dementievriendelijk en omgevingszorg
De supermarkt is slechts één terrein van ons dagelijks leven waar de
vergrijzing en hieraan gerelateerde toename van dementie opvalt. Ook op andere
terreinen is dementie zichtbaar, zoals in de buitenruimte waar mensen met
dementie verdwalen, wat de stijging in het aantal E33-meldingen over personen
met ‘verward gedrag’ deels verklaart. Of binnen zorg- en welzijnsorganisaties
waar personeel of andere cliënten te maken krijgen met seksistische opmerkingen
door een verminderde impulsregulatie, wat een symptoom kan zijn van dementie. Ook
voor woningbouwcorporaties heeft dementie consequenties, bijvoorbeeld wanneer
mensen het gas vergeten uit te draaien en explosiegevaar ontstaat.
De grootste impact heeft dementie echter op de persoon zelf en haar of
zijn directe naasten, want dementie krijg je samen. Het zijn vaak partners of kinderen die belast worden met de zorg voor hun
naaste. Zeker nu mensen steeds langer thuis wonen en verzorgingshuizen geen
voor de hand liggende oplossing meer zijn. Niet voor niets werd in 2016
de nationale campagne Samen Dementievriendelijk in het leven geroepen. De
gedachte bij deze campagne is dat we als samenleving moeten leren leven met
mensen met dementie om de kwaliteit van leven voor hen te vergroten, met behoud
van zelfbeschikking en autonomie. Dementiedeskundige Anneke van de Plaats spreekt
ook wel over ‘omgevingszorg’. Dat betekent dat we rekening houden met de
aantasting van het brein bij de inrichting van onze (leef)omgeving. Dat kan
heel praktisch zijn, bijvoorbeeld door op de stoep looproutes te tekenen naar belangrijke
plaatsen in een buurt, zoals de supermarkt of een zorgcentrum. Omgevingszorg
kan ook om abstractere aanpassingen gaan, zoals in communicatie of in onze
houding naar mensen met dementie. Wat betekent dat voor professionals in het
sociaal-maatschappelijke domein en welke uitdagingen gaan hiermee gepaard?
Aanpassen van communicatie
Het servetje aanbieden is een mooi voorbeeld van beïnvloeding met
behoud van iemands autonomie en waardigheid. Zonder iemand terecht te wijzen en
een strijd aan te gaan, communiceer je de norm. Bovendien zet je met deze
subtiele boodschap niemand voor schut. Maar wat doe je als een persoon geen
duidelijke grens overschrijdt, maar je wel vermoedt dat iets niet klopt?
Bijvoorbeeld wanneer een oudere klant voor de derde dag op rij twintig zakken
drop wil afrekenen? Dementievriendelijkheid brengt dan ook altijd een ethische afweging
met zich mee, want wat is juist handelen en wiens waarden staan daarbij centraal?
Die van de persoon die zin heeft in drop of van degene die in de positie is om in
te grijpen?
Mensen met dementie ervaren het verlies van zelfbeschikking en autonomie vaak als ergste component van hun ziekte. Daarom is het belangrijk om deze ethische afweging altijd in het achterhoofd te houden. Aanpassen van onze communicatie is een essentieel onderdeel van dementievriendelijkheid, waardoor mensen hun autonomie kunnen behouden en betrokken blijven in gesprekken en besluiten die hen aangaan. Dat klinkt simpel, maar vraagt een hoop. Naast goed naar de persoon met dementie kijken en creatieve oplossingen zoals de servet bedenken, vraagt het professionals, mantelzorgers en andere betrokkenen om hun waarden te herdefiniëren. En dat kan wringen. Veel mensen is geleerd om met respect met ouderen te praten, bijvoorbeeld door vragen te stellen uit beleefdheid. Zo hoort Van der Steen regelmatig verzorgend personeel uit beleefdheid aan een persoon met dementie vragen: ‘Wilt u douchen?’ Echter, met een dergelijke vraag zet je mensen aan het werk op “een gebied waar ze heel zwak in zijn”. Beter kun je iemand aan de hand nemen, bijvoorbeeld door te zeggen ‘Het is zo’n mooie zonnige dag, kom we gaan douchen en dan doen we een leuk jurkje aan.’ Dementievriendelijkheid gaat dus ook over reflectie op beelden die je hebt over ouderen en mensen met dementie en op welke manier die beelden doorwerken in jouw manier van communiceren met die persoon. Als professional moet je op zoek naar de balans in communicatie, rekening houdend met de zelfbeschikking van de persoon, zonder te betuttelen.
Beeldvormingsprobleem
Mensen denken bij dementie
vaak aan iemand die wezenloos voor zich uit zit te staren en niet meer in staat
is om mee te praten of besluiten te nemen. Dementie heeft dan ook een sterk beeldvormingsprobleem dat zich richt op
de laatste fase van het ziekteproces, zo stelt Marcel Olde Rikkert, hoofd
geriatrie in het Radboudumc en coördinator van het Alzheimer-centrum, in een
uitzending van Nieuwsuur. Hierdoor heerst er veel angst om de
ziekte te krijgen, is het lastig voor mensen om toe te geven dat hun geheugen (of
dat van hun naaste) achteruit gaat en heerst het idee dat het zielige, oude
mensen zijn die niet zelfstandig kunnen wonen en hun leven niet meer positief
kunnen beoordelen. Hierdoor wordt het onderwerp vaak vermeden, wat sociale
isolatie tot gevolg kan hebben. “Als iemand de diagnose dementie krijgt, weten mensen
in de omgeving onmiddellijk niet meer hoe ze daarmee moeten omgaan. Dan
ontstaat iets wat besmettelijk is en blijft iedereen weg”, vult Van der Steen
aan.
Om sociaal isolement te voorkomen zijn er in Prins Alexander diverse
activiteiten voor mensen met geheugenklachten. Ook bij deze activiteiten is te
merken dat er een stigma zit op dementie. Professionals in het gebied moeten
bijvoorbeeld erg hun best doen om mensen naar voorzieningen te trekken. Zo merkt
Mia Bronder van het Odensehuis in het Huis van de Wijk Lage Land geregeld op
dat mensen binnenlopen om informatie te vragen. Het is zogenaamd voor iemand
anders, maar Bronder vermoedt dat het om die persoon zelf gaat. Ook Saskia van
der Zijden van Het Geheugenpaleis merkt dit op. Ze was positief verrast toen
onlangs een man langskwam en zich voorstelde met ‘Ik ben Piet en ik heb de ziekte
van Alzheimer’. Dementie wordt soms zelfs gezien als doodvonnis, wat de
kwaliteit van leven voor degene zelf en zijn directe omgeving niet ten goede
komt. Het is dan ook van belang je ervan bewust te zijn dat met dementie goed
te leven valt. Onderzoek onderbouwt dat. Zo blijkt dat zo’n 70 tot 80 procent
van de mensen met dementie een goed gevoel heeft over zijn of haar eigen leven
en zo’n 75 procent van de mensen met dementie thuis woont. Het is voor
professionals belangrijk om hun eigen
beeld bij te stellen en vervolgens bij te dragen aan verandering van het
stereotiepe beeld over dementie.
Dementie is ook een diversiteitsvraagstuk
Albert Heijn Hesseplaats laat zien dat een supermarkt een signalerende
functie kan hebben voor een buurt en een sociale functie voor veel ouderen. Het
is een verkapte buurtsoos, waar mensen onder het genot van een gratis kopje
koffie kunnen buurten met elkaar. Echter, een supermarkt is niet voor alle
ouderen een vanzelfsprekende plek om samen te komen. Zo wonen er in Rotterdam
steeds meer oudere mensen met een migratieachtergrond, die mogelijk andere
behoeftes hebben. Ruthmila Cicilia, werkzaam voor Stichting Alzheimer
Rotterdam, werkt met Caribische ouderen in Prins Alexander. Zij geeft aan dat migrantenouderen graag samenkomen
op een plek waar ze dezelfde taal kunnen spreken en activiteiten ondernemen die
met eten uit hun thuisland te maken hebben. Eten is voor alle mensen met dementie
belangrijk. Enerzijds omdat zij een vergroot risico lopen op ondervoeding, anderzijds
omdat eten herinneringen kan ophalen, wat een gevoel van veiligheid kan creëren.
Maar boerenkool met worst is niet voor iedereen een jeugdherinnering. Het is
lastiger om eten met herinneringen te serveren aan migrantenouderen dan aan mensen
die hun hele leven in Nederland hebben gewoond. Zo missen veel Caribische
ouderen volgens Cicilia de markt in de buurt waar zij tropische groente en
fruit kunnen kopen.
Migrantenouderen met dementie zijn ook op andere manieren extra
kwetsbaar. Zo kunnen zij als gevolg van dementie de Nederlandse taal vergeten,
wat het contact met hulpverleners, kinderen en kleinkinderen kan bemoeilijken. Volgens
Cicilia kampen migrantenouderen bovendien met een informatieachterstand rondom
dementie doordat zij de Nederlandse taal slecht beheersen en er minder
bekendheid bij hen is over geheugenproblematiek. Daardoor trekken zij minder
snel aan de bel bij een arts. Ten slotte lopen migrantenouderen meer risico op
sociale isolatie en leven zij vaker van een laag inkomen, waardoor zij niet
altijd de middelen hebben om gebruik te maken van voorzieningen. Dementievriendelijkheid
is dus ook een diversiteitsvraagstuk: hoe zorgen we ervoor dat we de kwaliteit
van leven voor iedereen vergroten? Misschien vraagt omgevingszorg om diverse
aanpassingen, afhankelijk van iemands culturele achtergrond en de uitdagingen
waar iemand gedurende zijn of haar leven tegenaan is gelopen of nog steeds
tegenaan loopt. Maar ook vraagt het van de professional om op diverse locaties te
signaleren. De supermarkt kan voor sommige groepen ouderen een logische plek
zijn om dementie te signaleren, maar voor migrantenouderen die slecht Nederlands
spreken is dat mogelijk niet het geval. Misschien bestaat zelfs het risico dat
bepaald gedrag, zoals vergeten af te rekenen, aan hun migratieachtergrond wordt
gekoppeld, in plaats van aan hun dementie.
Niet alleen een migratieachtergrond kan de uitdaging voor professionals
die werken met mensen met dementie vergroten, maar ook is het belangrijk om
rekening te houden met mensen die afwijken van de heteroseksuele cis-gendernorm
(‘cis’ staat voor de genderidentiteit die overeenkomt met het biologische geslacht van geboorte). Bij ouderen
die zich identificeren als lesbisch, homoseksueel, biseksueel, trans of
intersekse (hierna lhbti-personen) is namelijk vaker sprake van een late
diagnose van dementie. Dit komt doordat oudere lhbti-personen vaker
alleenstaand zijn en geen kinderen hebben, waardoor zij directe naasten missen
die vergeetachtigheid en andere gedragsveranderingen kunnen signaleren.
Daarnaast hebben oudere lhbti-personen vaker slechte ervaringen met artsen en
andere hulpverleners vanwege hun seksuele gerichtheid of genderidentiteit. Voor
hen heeft een bezoek aan een arts of hulpverlener daardoor een extra hoge
drempel. Dit komt ook doordat zij opnieuw ‘de kast uit moeten komen’ wanneer
hen gevraagd wordt naar partners. Een voorbeeld van een slechte ervaring van
een lhbti-personen met hulpverleners is wanneer zij ‘homofiel’ worden genoemd,
zoals beschreven door IDEM in het Gebiedsbeeld Prins Alexander. De term ‘homofiel’
was vroeger gebruikelijk, maar tegenwoordig kan dit woord als kwetsend worden
ervaren. Een ander voorbeeld betreft een partner van een homoseksuele patiënt
die niet mee de spreekkamer in mag bij een huisarts. Bovendien is bekend dat
oudere lhbti-personen bij generieke activiteiten vaak ‘terug de kast in gaan’,
omdat zij bang zijn voor discriminatie door heteroseksuele ouderen of
zorgpersoneel. Doordat zij dit soort
activiteiten uit de weg gaan, lopen zij een groter risico op sociaal isolement.
Dementievriendelijkheid houdt
ook in dat we ons beeld bijstellen van de leeftijd van personen met dementie. Het
zijn namelijk niet altijd mensen van boven de 65 jaar; er zijn steeds vaker
jong dementerenden. Jong dementerenden zijn in een andere tijdsgeest opgegroeid
en hebben daardoor andere behoeften. Hetzelfde geldt voor ouderen over pakweg
tien à twintig jaar. Zij passen mogelijk voor activiteiten als bingo en
sjoelen. Het blijft daarom belangrijk om continu je activiteiten bij te stellen
en te laten aansluiten bij de groepen met wie je werkt. Bronder betrapt zichzelf
er regelmatig op dat als je het hebt over mensen met dementie ze denkt aan
“gehaakte tafelkleedjes met een suikerpotje erop”. Van dat idee moeten we weg.
De toekomstige ouderen vragen andere bezigheden en activiteiten.
Inclusieve dementievriendelijkheid
Albert Heijn Hesseplaats laat zien dat een supermarkt een belangrijke signalerende functie kan hebben voor mensen met dementie en dat het sociale isolatie kan tegengaan door een welkome plek te zijn voor ouderen voor een gratis kopje koffie en een praatje. Daarnaast laat deze supermarkt zien hoe je tijdig kunt inspelen op nieuwe ontwikkelingen bij je doelgroep door hen continu onder de loep te nemen en opnieuw te leren kennen. Dit zijn belangrijke lessen voor het Rotterdamse maatschappelijke middenveld als het gaat om dementievriendelijkheid. Door continu te onderzoeken wie de mensen zijn die leven met dementie en welke aanpassingen van onze leefomgeving nodig zijn, kunnen we de kwaliteit van leven voor alle mensen met dementie vergroten. Jong en oud dementerend, met en zonder migratieachtergrond, hetero- en homoseksueel, cisgender of anders. In hoeverre het koffiebankje interessant blijft voor toekomstige ouderen is maar de vraag, maar de Albert Heijns van de toekomst hebben hier straks vast een creatief antwoord op. Commercieel denken is zo gek nog niet.
Misschien dat een enkel sultannetje
of emirtje vanuit het treinraam een blik heeft geworpen op de haven en de
Groote Kerk en heeft gedacht: wat een bliksems mooi stadje, maar de meeste
potentaten zullen er geen moment bij hebben stilgestaan dat ze door Maassluis
reden – zo’n wonderlijke, in zichzelf besloten gemeenschap. Zoveel
eigenaardige, scheefgegroeide malloten bij elkaar, knorrig, gemelijk, gesloten
naar vreemden toe, maar onderling vol grappen, gekkigheden en geintjes. En als
zo’n sultannetje per ongeluk zou zijn uitgestapt, zouden ze hem vierkant in
zijn gezicht hebben uitgelachen. Want de Maassluizer heeft lak aan gezag, zoals
mijn vader altijd zei. Als er hier een nieuwe dominee kwam, begon die al na een
halfjaar te bidden of ze hem ergens anders wilden beroepen.
Het beeld
van een gesloten samenleving, zoals Maarten ’t Hart beschreef in zijn
autobiografische roman Magdalena, bestaat niet alleen over Maassluis. Vele
dorpen en buurten hebben eenzelfde predicaat. Soms bestaan zulke beelden ook
over andere gemeenschappen, zoals een moslimgemeenschap of groepen mensen met
een migratieachtergrond. In een ons-kent-ons-cultuur zou het wij-zij-denken
overheersen. Taboes, angst en intolerantie tegenover ‘het vreemde’ zouden welig
tieren. Deze beelden bestaan ook binnen Rotterdam, zo bleek uit de
IDEM-Gebiedsbeelden uit 2016. Vooral Pernis, Rozenburg en Hoek van Holland
werden aangemerkt als ‘gesloten gemeenschap’.
Op basis van
gesprekken met in het gebied werkende professionals, wordt Hoek van Holland in het
Gebiedsbeeld uit 2016 omschreven “als een dorpse samenleving die gekenmerkt
wordt door een grote sociale samenhang, een actief verenigingsleven en een hoge
mate van sociale controle” (p.2). “Dat betekent aan de ene kant dat bewoners
elkaar kennen en elkaar ondersteunen. Aan de andere kant leidt het tot
uitsluiting van nieuwkomers, zoals bewoners met een migratieachtergrond of
mensen die vanuit Rotterdam of omliggende gemeenten in Hoek van Holland zijn
komen wonen.” De veronderstelde geslotenheid heeft niet alleen gevolgen voor de
wijze waarop nieuwkomers worden ontvangen. Het zou ook negatieve gevolgen
hebben voor Hoekenaren zelf. Een fenomeen als eenzaamheid wordt bijvoorbeeld door
die professionals (mede) verklaard vanuit de relatieve geslotenheid van de
gemeenschap “door ‘groepjesvorming’ in het dorp, gesloten sociale structuren,
met name bij ouderen, en resulterende uitsluiting” (p.16).
Hoe beleven
mensen uit zo’n verondersteld gesloten gemeenschap dit soort beelden zelf?
Hebben zij het idee dat ze een ‘gesloten gemeenschap’ vormen en hoe kijken zij
naar de ‘buitenwereld’? Hebben ze last van dat beeld van geslotenheid? Om hier
meer zicht in te krijgen is in mei van dit jaar met een achttal actieve burgers
uit Hoek van Holland gesproken. Hun eerste reactie op dit predicaat van
geslotenheid is vooral de vraag waar dat beeld vandaan komt, al herkennen ze zich
wel in het beeld dat nieuwkomers of bezoekers zich moeten aanpassen aan Hoekse
normen en waarden. “Wat ik herken is dat mensen in Hoek verwachten dat mensen
die daar wonen of recreëren zich aanpassen aan de normale waarden en normen.” Echter,
zij geven direct aan zich niet te herkennen in een begrip als ‘geslotenheid’.
Zo wijst een bewoner erop dat “mensen die in bepaalde wijken wonen, die uit
Rotterdam zijn gekomen, ander gedrag hebben. Ze vallen dan soms ook minder
makkelijk in het pulletje van Hoek. Maar de vraag is of dat komt doordat er
andere normen en waarden gelden. Ik denk dat er in Hoek geen rare normen en
waarden gelden. En dat iedereen hier welkom is.”
Wat is
een gemeenschap?
Een term als
‘gesloten gemeenschap’ roept ten eerste de vraag op wat een gemeenschap eigenlijk
is. Feitelijk hebben we het hier over een groep mensen, op een of andere manier
met elkaar verbonden. Dat kan zijn door de plek waar ze wonen of waar ze vandaan
komen, door taal, door geschiedenis, gebruiken of tradities; eigenlijk door
vele, uiteenlopende zaken. Soms wordt religie of herkomst – al gaat dat
generaties terug – als definieerbare scheidslijn tussen gemeenschappen beschouwd.
Afhankelijk van dominante scheidslijnen kun je tot meerdere gemeenschappen
behoren. Ajax- en Feyenoord-supporters worden gezien als twee gescheiden ‘gemeenschappen’.
Maar als ze naar een wedstrijd van het Nederlands elftal gaan vormen ze
onderdeel van de ‘Oranje-gemeenschap’.
Mensen
kunnen een groep waartoe ze menen te behoren zelf als gemeenschap zien, maar
‘buitenstaanders’ kunnen hen ook als zodanig definiëren. In de verbeelding van
gemeenschappen (Anderson, 1983) speelt altijd de vraag wie er wel en wie er
niet toe behoort. Deze verbeelde gemeenschappen worden vaak (impliciet) gepresenteerd
alsof zij op zichzelf een homogene eenheid vormen. Die homogeniteit is veelal beeldvorming,
want zodra binnen zo’n ‘eenheid’ langs andere scheidslijnen wordt gekeken
blijkt vaak een grote diversiteit te bestaan.
Tijdens het
gesprek in Hoek van Holland kwamen hiervan twee mooie voorbeelden naar voren
over de muziekvereniging en de rugbyclub. Kijken we alleen naar woonplaats dan
is er een onderscheid tussen leden die in Hoek van Holland wonen en leden uit omliggende
gemeenten. Maar bij de muziekvereniging en bij de rugbyclub speelt de
scheidslijn naar woonplaats niet zozeer een rol. Juist de passie voor muziek of
rugby zorgt voor verbinding. Zo wordt het beeld van geslotenheid en
intolerantie tegenover ‘het vreemde’ dat bestaat over Hoekenaren tenietgedaan. “Als
mensen uit Westland of Delft mee komen spelen, zijn ze verrast over de openheid
en hoe ze ontvangen worden. En dat men geaccepteerd wordt zoals men is.” Een
ander vult aan: “Ik denk dat tegenstellingen bij jullie weinig uitmaken, omdat
muziek de bindende factor is. Dan heb je een andere insteek.” Eenzelfde
ervaring heeft men binnen de rugbyvereniging. “Rugby heeft sowieso zijn eigen
cultuur. De rugbycultuur is al open.”
Gemeenschapsvorming
Om te achterhalen
in welke mate Hoek van Holland een ‘gesloten gemeenschap’ is, is het van belang
te bekijken wat mensen beweegt om een gemeenschap te vormen. Aarts et al.
(2005) wijzen op drie drijfveren voor gemeenschapsvorming. Het is ten eerste
een zoektocht van individuen om ‘ergens bij te horen’, die ook altijd gepaard
gaat met het scheppen van afstand ten opzichte van anderen. Ten tweede wil de
mens de eigen individuele identiteit verankeren in een bredere, omvattender,
stabielere identiteit om zo onzekerheid te verkleinen en betekenis te geven aan
het leven. Ten derde kan de bundeling van belangen en sociaal kapitaal
bijdragen tot gemeenschapsvorming.
De wil of
gevoelde noodzaak om zich duidelijk(er) te onderscheiden van de omgeving kan er
in deze processen van gemeenschapsvorming aan bijdragen dat de ‘gemeenschap’
geslotener wordt. In extremis, zie je dit wel eens als een wijk of een gemeenschap
volgens hen voor de zoveelste maal negatief in het nieuws komt door een
incident. De rijen lijken zich dan te sluiten en bijvoorbeeld journalisten worden
weggejaagd.
In deze
processen van gemeenschapsvorming speelt ‘identiteit’ een belangrijke rol voor
onderlinge verbondenheid. Aarts et al. onderscheiden hierbij een legitimerende
identiteit, veelal van dominante maatschappelijke krachten (bijvoorbeeld vanuit
instituties); een weerstandsidentiteit, met name onder groepen die zich
achtergesteld of uitgesloten voelen door overheersers; en projectidentiteit,
vooral gecreëerd door visionaire bewegingen die maatschappijverandering
nastreven.
Aarts et al.
geven aan dat gemeenschappen die gevormd zijn vanuit een dominante
weerstandsidentiteit sterk(er) gesloten kunnen raken in relatie tot hun
omgeving. Zij wijzen er daarbij nadrukkelijk op dat de vraag niet zozeer is of
een gemeenschap open of gesloten is, want een harde grens is niet te geven. Een
mate van geslotenheid – in de richting en beeldvorming van zichzelf en anderen –
is volgens hen sowieso dynamisch. Het hangt sterk af van de dominante en/of
gepercipieerde scheidslijnen tussen gemeenschappen – denk aan de rugby- en
muziekvereniging. Wel is het zo dat ruimtelijke afstand tussen de gemeenschap
en de omgeving een stimulerende of beperkende invloed kan hebben op
gemeenschapsvorming en dienovereenkomstig op eventuele geslotenheid. Dit zou
het beeld van de geslotenheid van Hoek van Holland kunnen verklaren.
Slechte
naam
Het predicaat gesloten gemeenschappen heeft
een negatieve bijklank. Impliciet worden allerlei kwaliteiten, oordelen
en gedragingen opgehangen aan de verondersteld homogene gemeenschap. Vaak gaat
het dan (impliciet) om kwaliteiten en oordelen die als negatief of
problematisch worden beschouwd, zoals taboes, intolerantie tegenover ‘anderen’
en de onbereikbaarheid voor zorg-, welzijn- en hulpinstanties. Zo’n
problematisering geldt onder andere ook in allerlei bespiegelingen over
gemeenschappen van mensen met een specifieke religieuze of migratieachtergrond.
De diversiteit binnen deze groepen, ook wat betreft hun migratieachtergrond of
hun eventuele relatie met religie, wordt vervolgens niet meer gezien en in de
beeldvorming worden zij als een homogene, gesloten gemeenschap gepresenteerd. In
dit geval wordt de problematisering versterkt omdat die veronderstelde
geslotenheid als een van de barrières wordt gezien voor hun integratie in en
daarmee voor hun kansen en mogelijkheden binnen de mainstream samenleving.
Zo wijst
Ellian (2018) erop dat de ‘open samenleving’ staat voor democratie en wordt
deze neergezet tegenover de gesloten, tribale en zelfs tirannieke gemeenschap,
waarin mogelijk fundamentele vrijheden van godsdienst, meningsuiting en
democratie worden aangetast. Bervoets en Bruinsma (2017) wijzen erop dat in een
relatief gesloten gemeenschap (in hechte dorpen of stadsbuurten) “en daarmee
samenhangend teveel aan informele sociale controle een voedingsbodem kan zijn
voor misdaad en ongepast gedrag. (…) De wijze waarop de informele sociale
controle en wederzijdse afhankelijkheid werken in dat soort groepen, maakt
immers dat mensen elkaar lang niet altijd aanspreken op afwijkend gedrag en er
liever over zwijgen” (p.33).
Hoe zit
het in Hoek van Holland?
Uit de
gesprekken met professionals in 2016 voor het Gebiedsbeeld komt een
geproblematiseerd beeld naar voren met verwijzing naar de veronderstelde
geslotenheid van de Hoekse gemeenschap. Zo wordt gesproken over Hoek van
Holland met een hoge mate van sociale controle, intolerantie tegenover of zelfs
uitsluiten van nieuwkomers, maar bijvoorbeeld ook dat mensen moeilijk
bereikbaar zijn voor instanties, zoals hulpverlening. De eerste reactie van de actieve
burgers in Hoek in mei 2019 – “Waar komt dat gesloten beeld vandaan? Wie zegt
dat?” – laat zien dat het predicaat ‘gesloten gemeenschap’ ook voor hen een
negatieve connotatie heeft. De verrassing van muziekverenigingsleden uit het
Westland en Delft over de wijze van openheid van en ontvangst door Hoekse leden
laat ook zien dat zij eerst meer geslotenheid verwacht hadden.
De gesprekspartners zijn het over een ding nadrukkelijk eens: de veronderstelde geslotenheid van de Hoekse gemeenschap is niet aan de orde. Zij spreken veeleer over Hoek van Holland als een dorpsgemeenschap. Dit is een veel meer waardevrij predicaat en verwijst vooral naar feiten, zoals de bevolkingsomvang (10.000 inwoners) en de geografische ligging van Hoek van Holland. Natuurlijk kent Hoek van Holland zowel een ruimtelijk, als geografisch als cultureel verschil met (de rest van) het 30 kilometer verderop gelegen Rotterdam (nog afgezien van het feit dat er tussen Hoek van Holland en stad Rotterdam drie andere gemeenten liggen). Aan deze verschillen worden echter niet bij voorbaat (waarde-)oordelen verbonden door Hoekers zelf.
Afstand
met Rotterdam: cultureel en identiteit
Het gesprek met
de actieve burgers richt zich sterk op de relatie met Rotterdam, waarbij de
afstand tussen beide nadrukkelijk aan de orde wordt gesteld: in kilometers, qua
bevolkingsomvang, maar – misschien nog wel belangrijker – gevoelsmatig en
functioneel. Vooral de relatie met het stadhuis wordt vaak aangehaald in het
gesprek: de cultuur is anders. “Ik heb weleens horen vertellen dat een
ambtenaar in Rotterdam niet eens weet dat Hoek bij Rotterdam hoort”, aldus een
van de actieve burgers. De uitspraak wordt door andere gesprekspartners onderstreept.
“In de stad is de zelfredzaamheid vaak minder dan in een dorpsomgeving. In Hoek
heb ik het gevoel dat er een stuk zelfredzaamheid is: je kent mekaar en je
helpt mekaar. Een servicegerichte houding van de overheid is in de stad heel
logisch, want mensen verwachten dat de overheid alles voor ze doet. Terwijl
hier de verwachting ten aanzien van de overheid is: ‘Ik weet wat ik kom doen,
dus val me niet lastig.’” Een ander stelt dat hij meer denkt in kracht. “De
positieve kant van het feit dat je dorps met elkaar omgaat, is dat je elkaar
gaat vinden. Ook als er gedoe is, durf je elkaar nog aan te spreken. Ik zie dat
meer als kracht dan als kwetsbaarheid.”
Rotterdamse
aandacht voor Hoek van Holland wordt als gering ingeschat. Een van de
gesprekspartners wijst erop dat in een grootstedelijke aanpak cijfers heel
belangrijk zijn. Grote getallen maken voorzieningen en middelen mogelijk. Voor
Hoek van Holland zijn de getallen relatief klein. “Terwijl je hier op een
gegeven moment verder moet kijken dan het getal. Je moet kijken: Wat is
gemeenschappelijk? Wat is het gemeenschappelijk belang dat je dient? Ook kun je
in de stad Rotterdam voor een voorziening nog weleens iets verderop terecht.
Maar voor Hoek betekent dit meteen 30 kilometer verderop.”
Juist door
die afstand tot voorzieningen bestaat onder de gesprekspartners de angst dat
groepen binnen de Hoekse samenleving – al dan niet langzaam – uit de
gemeenschap vertrekken. “Het risico is dat, als er voor de jeugd heel veel
dingen niet aanwezig zijn, je ze vanaf twaalf jaar kwijt bent.” Een ander vult
aan: “Mensen met een beperking vallen overal buiten. Die zie je niet in Hoek,
want die vallen eigenlijk allemaal buiten de gewone sportverenigingen, buiten
de reguliere patronen. Ze zijn er wel, maar de voorzieningen zijn niet aanwezig.
Dat is echt iets dat aandacht moet hebben.”
De verhalen van enkele gesprekspartners laten zien hoe moeilijk het in hun beleving is om in de stad iets voor elkaar te krijgen voor Hoek van Holland. “Als je bijvoorbeeld naar de hulpverlening kijkt, dan heeft de centrale overheid gezegd dat we dat op gemeentelijk niveau gaan regelen. Maar nou regelen ze het in Rotterdam. Dat is 30 kilometer weg. Een soort deelgemeente weet veel beter wat in het dorp speelt dan Rotterdam. Dat is hen niet kwalijk te nemen, want ze wonen 30 kilometer verderop. Maar het is wel jammer dat die beslissingsbevoegdheid, die op bepaalde gebieden de deelgemeente vroeger had, nu weg is.”
Bovendien sluit
de regelgeving van bestuurders in Rotterdam of Den Haag lang niet altijd aan op
een dorpse gemeenschap. Zo is privacywetgeving een sta in de weg voor de signaleringsfunctie
die vroeger onderdeel was van het verenigingsleven. De gesprekspartners zijn
erg geschrokken van signalen dat jonge kinderen als mantelzorger functioneren. In
het verleden werd over signalen van zulke problemen onder jongere leden met
instellingen gecommuniceerd. “De nieuwe privacywetgeving blokkeert nu allemaal
communicatie- en verbindingslijnen die je vroeger wel had. In een dorpsgemeenschap
was je gewend dingen met elkaar te delen, ook vanuit verenigingen. Dat mag niet
meer. Wij hebben zicht op sommige probleemkinderen, maar kunnen er niks meer
mee.”
Wie
waarneemt bepaalt?
De Engelse
taal kent de uitdrukking “beauty is in the eye of the beholder”. Dit betekent
dat schoonheid een subjectieve, persoonlijke beleving is en meer zegt over de
waarnemer dan hetgeen als schoonheid wordt gezien. Dit geldt op individueel
niveau, maar kan zeker ook op een collectiever niveau gelden – dat van een
organisatie, een sector. Het kan zelfs een dominant maatschappelijk predicaat
zijn. In relatie tot de ‘gesloten gemeenschap’ zou hetzelfde principe van
toepassing kunnen zijn. Zegt het gebruik van deze term – met allerlei impliciete
oordelen en kwalificaties – niet op zijn minst veel over de gebruiker(s) van
dat predicaat? Zo kan Hoek van Holland het predicaat ‘gesloten’ krijgen van buitenstaanders,
waaronder ook menig professional of ambtenaar. Andersom kan ‘het stadhuis’ – als
bestuurlijk, ambtelijk apparaat – op zichzelf door Hoekenaren als ‘gesloten
gemeenschap’ worden beschouwd.
Een van de
gesprekspartners uit Hoek van Holland stelt dat burgemeester Aboutaleb weleens
heeft gezegd te betwijfelen of Hoekenaren zich voldoende op het stadhuis laten
zien als ze een probleem hebben. “Dat hoort ook bij dat dorpse. Je lost je
eigen dingen op, in je eigen gemeenschap. Dus ik vraag me af of ze op het
stadhuis weleens hoofd- of buikpijn hebben van die gemeenschap. In die zin denk
ik dat de bal voor een deel in Hoek zelf ligt om op het stadhuis zicht- en
hoorbaar te zijn.”
Voor welzijn
en hulpverlening geldt mogelijk eveneens dat het principe “in the eye of the
beholder” geldt als het gaat om de geslotenheid van de Hoekse samenleving. Onderzoek
naar ‘moeilijk bereikbare jongeren’ liet zien dat die jongeren best goed
bereikbaar waren voor de onderzoekers (FORUM, 2008). De vraag wordt dan
opgeworpen wie moeilijk bereikbaar waren? De jongere of de instantie? Mogelijk
vereist welzijnswerk en hulpverlening in Hoek van Holland een andere aanpak,
maar ook een andere uitstraling en bedrijfscultuur (lees: belevingsgericht en
cultuursensitief werken).
Benadering
op maat
In het
gesprek wordt de wijze waarop aangeboden hulp kan botsen met de verwachting
genoemd. “Neem als voorbeeld de stadswinkel hier”, vertelt een van de
gesprekspartners. “Was er zelf nog nooit geweest, maar hoorde alleen dat mensen
zeiden: ‘Nou, als dat laagdrempelig is?!’ Toen ging ik erheen en bleek dat
inderdaad waar te zijn. Je komt binnen en een man, in mijn beleving iemand van
de bewaking, vraagt me wat ik kom doen. Dus ik zeg dat ik een nummertje kom
trekken. Ik maak zelf wel uit waarvoor. Die man hoeft toch niet te weten waar
ik voor kom? Dus als iemand anders dat meemaakt, denkt die meteen: ‘Daar ga ik
niet naartoe’.”
Natuurlijk
bestaan er verschillen tussen de dorpse Hoekse en stadse Rotterdamse omvang, inwoneraantallen,
bevolkingssamenstelling, culturen en gewoonten, die versterkt worden door de
geografisch ligging en afstand. Door de dorpse samenleving van Hoek van Holland
het predicaat ‘gesloten’ te geven, worden die verschillen niet beslecht, maar
eerder versterkt en van impliciete waardeoordelen en kwalificaties voorzien. Het
gevaar van een selffulfilling prophecy ligt dan op de loer: juist door die
(impliciete en expliciete) problematisering van de veronderstelde geslotenheid
en door mensen uit (en belangen van) die ‘gemeenschap’ als zodanig te
benaderen, neemt het risico op daadwerkelijke geslotenheid van een gemeenschap
toe.
Een alternatieve strategie is om de verschillen en de ruimtelijke en culturele afstand als werkelijkheid te accepteren. Belevingsgericht en cultuursensitief werken zou hierbij een geschikte aanpak zijn. Dit begint ermee door nadrukkelijk uit te zoeken op welke wijze contact, vertrouwen, bekendheid en bereikbaarheid worden gecreëerd binnen (delen van) de Hoekse gemeenschap. Het aanbod wordt vervolgens specifiek gericht en op de Hoekse maat toegesneden. De Hoekse ‘gemeenschap’ kan dan mogelijkheden en faciliteiten worden gegeven om (meer) ‘zijn eigen boontjes te doppen’, zodat voorzieningen op maat beter mogelijk zijn. Ook als dit betekent dat deze voorzieningen dichterbij de directe woonomgeving van Hoek van Holland – in samenwerking met buurgemeenten – geïnitieerd en gerealiseerd moeten worden in plaats van te verwachten dat Hoekenaren 30 kilometer verderop van voorzieningen gebruik (gaan) maken. Dit draagt tegelijk bij aan vermindering van een in Hoek van Holland aanwezige en mogelijk zelfs groeiende weerstandsidentiteit.
Gebruikte
literatuur
Aarts, N., R. During, J. Eshuis & R. van Dam (2005) Closed communities. Een verkennend onderzoek naar geslotenheid van gemeenschappen in Nederland, Wageningen: Wageningen Universiteit en Researchcentra.
Anderson, B. (1983/2003) Imagined Communities, Londen: Verso
Bervoets, E. & M. Bruinsma (2017) Opsporing in dorpen en stadsbuurten met een gesloten leefgemeenschap, Den Haag: SDU.
Ellian, A. (2018) De open samenleving en haar gesloten gemeenschappen, Leiden: Universiteit Leiden
FORUM (2008) Jongeren doen mee… ook de moeilijk bereikbare. Handleiding voor jeugdparticipatie, Utrecht: FORUM.
IDEM (2016) Gebiedsbeeld Hoek van Holland. Signalen over integratie, discriminatie, v/m-emancipatie en lhbt-emancipatie uit Hoek van Holland, Rotterdam: IDEM