Direct naar inhoud
Direct naar zijbalk

Hoe benader ik mensen die met angst of met dwang leven?

Angst en dwang in het kort

Veel mensen leven met angst en met dwanggedachten. Deze kunnen ontstaan door nare ervaringen, bijvoorbeeld door trauma. Soms ontstaan deze aandoeningen ook zonder duidelijke oorzaak.

Mensen met angst en dwang denken en doen vaak dingen die ze eigenlijk zelf niet willen. Daardoor kunnen ze discriminatie en uitsluiting meemaken in de maatschappij.

In dit artikel lees je meer over angst en dwang, en over praktische handvatten voor een inclusieve omgang. We gaan in op de volgende omstandigheden:

  • Fobieën
  • Complex trauma (C-PTSS)
  • OCD
  • Dwangmatig verzamelen
  • Tourette

(N.B.: niet iedereen in de hier beschreven omstandigheden herkent zich in woorden zoals stoornis, aandoening of beperking. Ook termen zoals problematiek, variatie, divergentie, diversiteit, conditie en kwetsbaarheid kunnen worden gebruikt, afhankelijk van iemands persoonlijke voorkeur.)

Fobieën

Een fobie is een hevige angst ergens voor. Bijvoorbeeld voor water, voor bloed, of voor injectienaalden. Door een fobie kunnen lichamelijke klachten en paniekaanvallen ontstaan.

Mensen met een fobie kunnen dingen ontwijken door deze angst. Het kan gebeuren dat een cliënt zorg of hulpverlening weigert omdat de angst te hevig is. Denk bij een fobie ook aan iemand die nooit naar sportles durft, of iemand die door angst niet zelfstandig kan winkelen. Sommige mensen met fobieën durven überhaupt de straat niet op, omdat zij teveel angst meemaken. Hierdoor kunnen zij in een isolement komen. Vaak is zelfs het uitspreken van de angst niet mogelijk.

Bij een inclusieve benadering kan er samen worden gekeken waar de hulpvraag ligt. Dat kan bijvoorbeeld door op een intakeformulier al te vragen naar fobieën. Let er wel op dat ook het aangeven van een fobie bij een intake een te hoge barrière is voor sommige mensen. Een hulpverlener of begeleider kan dus steeds opnieuw blijven benoemen dat de mogelijkheid bestaat om een angst, fobie of belemmering aan te geven. Op deze manier krijgen mensen herhaaldelijk de kans om hun hulpvraag te stellen.

Het kan helpend zijn om vervolgens samen te bespreken dat er iets wordt veranderd, zodat de cliënt minder belemmeringen ervaart. Als voorbeeld: men kan samen bespreken om injectienaalden uit het zicht te leggen in de tandartspraktijk. Of iemand kan in een zwembad het water rustig leren kennen zonder grote groep erbij. Met zulke vormen van maatwerk kan een persoon met een fobie beter meekomen.

Een fobie is te zien als een medische aandoening. Het is dus belangrijk om dit als medische privégegevens te beschouwen. Men kan in gedachten houden dat een persoon met een fobie misschien veel schuld, schaamte of onrealistische verwachtingen opgelegd krijgt vanuit de maatschappij. Een invoelende benadering kan daarom de sleutel zijn tot passende hulp.

Complex trauma

Mensen met complex trauma (C-PTSS) kunnen er moeite mee hebben om zich veilig te voelen. Ze kunnen bijvoorbeeld erg schrikken van een harde stem. Of het kan zijn dat ze altijd de uitgang van een ruimte willen kunnen zien, om zich veiliger te voelen. Daarom is het belangrijk om samen de tijd te nemen om over de behoeftes van de persoon te praten.

Iemand die met trauma leeft, schiet soms in een overlevingsstand: dat kan “vechten” zijn, maar ook “vluchten, bevriezen of vleien.” Iemand kan ook een flashback krijgen, en even niet meer goed het verschil kunnen zien tussen het verleden en het nu. Daarnaast kan iemand bijvoorbeeld veel opscheppen, of juist zichzelf naar beneden praten.

Op zo’n moment is het belangrijk om rustig te blijven, en om goed te luisteren naar wat diegene nodig heeft. Dat kan rust zijn, of dialoog, of de mogelijkheid om zonder oordeel uit te huilen. Men kan zich bedenken dat deze persoon reageert op veel nare ervaringen in het verleden, en niet alleen op wat er nú speelt.

In een professionele situatie, zoals op het werk, is vaak maatwerk nodig: denk daarbij aan bijvoorbeeld een rustige (prikkelarme) werkplek, of extra mogelijkheden voor thuiswerk.

OCD

Mensen met een obsessief-compulsieve stoornis (OCD) hebben vaak dwangmatige gedachtes. Deze kunnen gaan over handelingen, zoals dingen moeten tellen, lezen, aanraken of controleren. Maar de gedachtes kunnen bijvoorbeeld ook gaan over ziektes, over bezorgdheid om andere mensen, of over de angst: “ben ik een slecht mens?”. Hierdoor kan een sociaal isolement ontstaan.

Sommige vormen van OCD hebben effect op het lichaam, zoals compulsief haren trekken (trichotillomanie) of in de eigen huid bijten (dermatofagie).

Al deze klachten kunnen leiden tot stigma, discriminatie en uitsluiting.

Bij een inclusieve benadering gaat het om de mens, en niet om de stoornis. Een hulpverlener kan in het oog houden dat de dwangmatige gedachtes en handelingen niet vrijwillig zijn. Er ligt dus geen schuld bij de persoon die de aandoening heeft.

In sociale situaties, zoals op de werkvloer, is het belangrijk om een eventueel beleid samen met de persoon met OCD af te stemmen, en om tegelijk de medische privacy goed na te leven. Er kan bijvoorbeeld samen worden afgesproken dat andere mensen niet mogen weten dat er sprake is van OCD, maar dat de persoon met OCD wel meer tijd krijgt voor bepaalde taken.

Dwangmatig verzamelen

Mensen die dwangmatig verzamelen (Engels: “hoarding”) voelen een sterke drang om spullen of dieren te verzamelen. Als ze proberen om deze spullen of dieren weg te doen, voelen ze intens lijden.

Een verzamelstoornis begint vaak in de tienertijd, en wordt met de tijd intenser. Regelmatig zit de aandoening in de familie. Bij oudere volwassenen (55+) komt de aandoening drie keer zo vaak voor als bij jongvolwassenen.

Verzamelwoede kan ontstaan door een op zichzelf staande verzamelstoornis, maar ook bijvoorbeeld door hersenbeschadiging, door een obsessief-compulsieve stoornis, of door autisme. Om deze reden is het belangrijk om geen aannames te doen over de oorzaak van het probleem.

Mensen die compulsief verzamelen, kunnen hier veel geld, tijd en aandacht aan kwijt zijn. Ook kan hun leefomgeving sterk vervuild worden, of ontoegankelijk worden, door de hoeveelheid spullen. Zij kunnen hierdoor in een sociaal isolement raken. De verzamelde spullen (bijvoorbeeld lege verpakkingen) of dieren kunnen een gezondheidsrisico met zich meebrengen. Het beste kan de cliënt met verzamelwoede worden benaderd op een manier die dit gehele beeld in het oog houdt: de praktische leefomstandigheden, maar ook de sociale aspecten, de psychologische aspecten, eventuele schuldhulpverlening, en de lichamelijke gezondheid.

Gepaste hulp kan worden geboden door politie, psychologen, welzijnswerkers (evt. in combinatie met zelfstudie), of een gespecialiseerde professionele organizer. Een invoelende benadering kan hierbij heel waardevol zijn. Zo kan je ervoor kiezen om altijd met respect over de spullen te praten, en deze dus bijvoorbeeld geen “troep” of “afval” te noemen. Het is ook niet aan te raden om spullen zonder overleg aan te raken of weg te gooien — tenzij er sprake is van een acute noodsituatie, bijvoorbeeld gevaar voor de gezondheid van kinderen of dieren.

Als de cliënt vrijwillig of onvrijwillig de verzamelde spullen wegdoet, kan er een emotioneel “zwart gat” ontstaan. In deze periode kan de cliënt extra gevoelig zijn voor verslaving, depressie, zelfbeschadiging, of verdere sociale isolatie. Goede nazorg is dus een belangrijk onderdeel van het behandeltraject.

Tourette

Mensen met het syndroom van Gilles de la Tourette zeggen soms ongewild ongepaste dingen, zoals scheldwoorden.

Daarnaast kunnen mensen met Tourette nog veel meer klachten hebben die minder bekend zijn. Ze kunnen bijvoorbeeld ongewild geluiden maken, of ongewild hun lichaam bewegen.

Bij kinderen kan Tourette zich daarnaast uiten in extreme opstandigheid, die het kind zelf niet kan verklaren.

Dit alles kan leiden tot uitsluiting en discriminatie. Daarom is het belangrijk om iemands gelijkwaardigheid niet uit het oog te verliezen, en om als werkgever, zorgdrager of bondgenoot goed geïnformeerd te zijn. Men kan bijvoorbeeld de persoon met Tourette zelf in het beleid betrekken, en samen de omgeving over de situatie informeren.

Samenwerking is de sleutel

Samen met een cliënt kan worden gekeken waar er maatwerk nodig is. Als het mogelijk is, kan je de cliënt op een gelijkwaardige manier betrekken bij een plan.

Ook kan je ervoor kiezen om contact op te nemen met een belangenorganisatie, zoals een patiëntenvereniging.

Zo kan er in dialoog een passend beleid worden opgesteld.

Een lijst met links

Meer vragen over…