Het was even schrikken voor de bewoners van Mathenesserweg, Burgemeester Meineszstraat en omgeving toen de achtergronden van de anti-terreuractie in hun buurt bekend werden: internationale netwerken, mogelijke explosieven in de huizen. Terwijl in de gemeenteraad een verhit debat werd gevoerd, reageert de buurt juist opvallend kalm op de gebeurtenissen. Toch is het niet verwonderlijk dat de situatie ook vragen en zorgen oproept: heeft Rotterdam wel voldoende zicht op mogelijke extremisten? Moeten we nu al onze vage gevoelens en vermoedens melden? Is er reden om bang te zijn of valt het allemaal wel mee?

10 jaar radicaliseringsbeleid

Wat je in de discussie op Twitter, in de kranten en in de kroeg niet altijd terug hoort, is hoe de praktijk van de Rotterdamse aanpak van radicalisering en extremisme eruitziet. Eind 2015 verscheen een uitgebreid rapport over de ontwikkeling van deze aanpak in Rotterdam, Amsterdam en Den Haag door de jaren heen. Het rapport begint met de geruststellende conclusie dat het “signaleren en voorkomen van radicalisering, alsmede het interveniëren, c.q. bestrijden hiervan … geenszins in de kinderschoenen” staat. Er valt dan ook veel te leren uit de tien jaar ervaring van deze drie steden.

Wat is radicalisering

De drie onderzoekers zijn op zoek gegaan naar de geleerde les en definiëren radicalisering als “de resultante van een proces van vervreemding en verwijdering van de gevestigde samenleving en haar stelsel van normen en waarden”. Ze benadrukken dat dit proces niet altijd of automatisch leidt tot (gewelddadig) extremisme of terrorisme. Terwijl individuele factoren uiteraard mede bepalen of een persoon wel of niet radicaliseert, draagt ook de context in hoge mate bij aan radicalisering.

Hetzelfde geldt voor de aanpak of het beleid: lokale, nationale en internationale ontwikkelingen zorgen ervoor dat er soms veel en soms weinig aandacht is voor het onderwerp. De moord op Theo van Gogh in 2004 vormt de opmaat voor de ontwikkeling van een radicaliseringsaanpak in Rotterdam en Amsterdam. De financiële en economische crisis leidt tot een inperking van deze aanpak na 2010/11. En sinds 2014 zorgt de oorlog in Syrië ervoor dat ook het lokale beleid weer wordt aangescherpt.

Vallen en opstaan

Wie het Rotterdamse antiradicaliseringsbeleid door de jaren heen bekijkt, komt een verhaal van vallen en opstaan tegen. Rotterdam loopt, net als Amsterdam, voor op landelijke ontwikkelingen en ontwikkelt in 2005 als een van de eerste gemeenten een expliciet antiradicaliseringsbeleid met het actieprogramma Meedoen of achterblijven. De oprichting van het Informatieschakelpunt Radicalisering (ISPR), later omgevormd tot het Meld- en Adviespunt Radicalisering (MAR), vormt de kern van de aanpak waarin preventie van radicalisering (in de zin van integratie en participatie) gepaard gaat met maatschappelijke vroegsignalering en persoonsgerichte interventie of repressie.

Opvallend, volgens de onderzoekers, is dat niet alleen de drie lijnen – preventie, signalering, repressie – maar ook de inhoudelijke insteek – meedoen of achterblijven – nog steeds de kern van het Rotterdamse beleid vormen. Zo herkennen zij in de woorden van burgermeester Aboutaleb “als je het niet zit zitten dat humoristen een krantje maken, ja… mag ik het zo zeggen: rot toch op!” de “doe-mee-of-rot-op-houding die Rotterdam feitelijk al tien jaar voorstaat”.

Van radicalisering naar polarisatie

Opvallend is ook dat Rotterdam, anders dan Amsterdam en Den Haag, in de afgelopen tien jaar geen concrete dreigings- of conflictsituaties meemaakt. De analyses van het ISPR signaleren geen specifieke maatschappelijke onrust, maar verbreden na verloop van tijd het perspectief van radicalisering naar polarisatie. Dat is ook te zien in de begeleidende – zowel geslaagde als minder geslaagde – beleidsinitiatieven door de jaren heen. Die richten zich vooral op de brede samenleving en op het institutionele proces. Denk hierbij aan de islamdebatten, de Rotterdam Code en “Ieder zijn rol”-trainingen.

De opmars van IS in Syrië en Irak en de sterkere focus op Syriëgangers en terugkeerders zorgen ervoor dat het huidige college van B en W in het programma #Veilig010 weer naar een “geïntensiveerde aanpak van radicalisering” streeft. Toch blijft het brede perspectief behouden met de Wij-bijeenkomsten die iets later worden opgestart en tot doel hebben om de dialoog en het gesprek tussen burgers te begeleiden.

Radicalisering blijft lastig

Rotterdam wijkt op een aantal punten af van de andere twee steden. Waar bijvoorbeeld in het beleid van de gemeente Den Haag maar met moeite een duidelijke lijn is te ontdekken, houden de opeenvolgende stadsbesturen in Rotterdam vast aan eenzelfde richting. Ook springt Rotterdam eruit door de geïnstitutionaliseerde banden tussen het lokale bestuur en de moslimgemeenschappen in de vorm van SPIOR. Ten slotte benadrukken de onderzoekers de rol van burgemeester Aboutaleb, die als moslim op een eigen manier het gesprek over radicalisering aan kan gaan.

Toch beschikken alle drie de steden inmiddels over een gelijksoortig systeem van radicaliseringsaanpak waarin een persoonsgerichte aanpak samengaat met netwerkvorming met moslimgemeenschappen, beleid gericht op de inwoners, professionals en hun organisaties en op de gemeentelijke organisatie zelf. Daarbinnen bestaan genoeg dilemma’s die ook Rotterdammers bezig zullen blijven houden: het onderscheid tussen radicalisering en terrorisme, de balans tussen repressie en preventie, de (grenzen aan) openbaarheid en de juiste manier van communicatie.

Want ook al heeft Rotterdam inmiddels meer dan tien jaar ervaring met dit specifieke beleidsveld, ook volgens de onderzoekers geldt: “radicalisering blijft een lastig dossier”.

Lees het rapport:  Met brede(re) ervaring de toekomst in: 10 jaar beleid en praktijk van signalering en aanpak radicalisering in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag

Meer publicaties over radicalisering in de Kennisbank van IDEM.