Mag een leerling in de klas zeggen dat de islam een stomme religie is? Of dat homoseksualiteit niet natuurlijk is? Als het aan Halil Karaaslan ligt wel. De docent loopbaan en burgerschap op een mbo in Schiedam pleit voor een waardevrije houding bij docenten. Juist door leerlingen de ruimte te geven om hun mening te uiten, hoe extreem deze ook mag zijn, kun je gelijkwaardige discussies in het klaslokaal voeren waarbij niemand zich buitengesloten voelt.

Halil Karaaslan gaf eerder les op het voortgezet onderwijs in Kralingen en Rotterdam-Zuid. Daar merkte hij al dat het onderwijs niet inclusief is. “Het onderwijs in Nederland is gestoeld op het idee dat iedereen dezelfde behandeling, lesstof en aandacht in de klas moet krijgen. Dat lijkt op het eerste gezicht wel zo eerlijk, maar klopt dat wel als je weet dat niet elke leerling dezelfde startpositie heeft? Sommige leerlingen krijgen thuis bijvoorbeeld hulp van hun ouders bij het maken van hun huiswerk. Andere moeten het helemaal zelf doen, omdat hun ouders drie baantjes hebben om de eindjes aan elkaar te knopen. Zou het niet veel logischer zijn om jongeren die een slechtere startpositie hebben meer ondersteuning te geven?”

Bovendien ís het nou eenmaal niet zo dat elke leerling een gelijke behandeling krijgt, meent Karaaslan. De lesmethode en het referentiekader van een docent hebben daar invloed op. “Het uit zich vaak in subtiele keuzes, maar doet wel iets met de beeldvorming van leerlingen. Waarom hebben we het in geschiedenisboeken over barbaren en plunderaars als het volkeren buiten Europa zijn, maar spreken we van een Gouden Eeuw als het over de koloniale geschiedenis van Nederland gaat? En waarom is er wel twee minuten stilte in de klas als er een terroristische aanslag plaatsvindt in een westers land, maar niet als hetzelfde gebeurt in het Midden-Oosten? Welke boodschap geven we daarmee eigenlijk aan leerlingen?”

Niet schelden

In het klaslokaal zou veel meer ruimte moeten zijn voor kritische discussies, vindt Karaaslan. “Nu hebben docenten vaak de neiging om in te grijpen als er een mening geuit wordt die niet strookt met de zogenaamde Nederlandse normen en waarden. Maar als je iemand het zwijgen oplegt die het bijvoorbeeld zegt eens te zijn met IS, schiet niemand daar iets mee op. Die mening blijft buiten het klaslokaal gewoon bestaan. We moeten die gesprekken juist aangaan, jongeren uitdagen en proberen te winnen voor een positievere insteek.”

In Karaaslans lessen mag elke leerling dan ook zeggen wat hij of zij wil. “Dan kun je met de klas in debat gaan: denken leerlingen allemaal hetzelfde over een kwestie? Hoe zijn ze tot hun mening gekomen? En kunnen ze het beargumenteren?” Een paar regels zijn er wel. “Maar die gaan over fatsoen, niet over je persoonlijke standpunt. Er mag in mijn klas niet gescholden worden of op de man gespeeld worden.”

Extra energie

Hoeveel invloed heb je als docent om bij te dragen aan een inclusiever onderwijs? Daar is Karaaslan vrij nuchter in: “Weinig, buiten mijn eigen klas om. Er is een hiërarchie waar je als docent onderaan staat: je moet rekening houden met de wensen en eisen van steeds mondigere ouders, de lesmethode en de schooldirectie. En dan is er nog het onderwijssysteem, waar bijvoorbeeld de overheid en beleidsmakers onder vallen. Het is erg moeilijk om daar invloed op uit te oefenen vanuit je eigen positie.”

En zelfs in de klas is het moeilijk om genoeg tijd te steken in een alternatieve manier van lesgeven, erkent hij. “Je wordt geacht om je aan het lesprogramma te houden. Alles wat je daarnaast doet, doe je in je eigen tijd. Leraren krijgen al heel veel op hun bord, de meeste hebben nauwelijks ruimte over om zich op extra projecten te storten.” Toch is Karaaslan naast zijn baan op het mbo ook zzp’er: hij verzorgt workshops om andere docenten bewuster te maken van inclusie en uitsluiting in het onderwijs. “Dat ik het onderwerp persoonlijk zo belangrijk vindt, geeft me extra energie. Uiteindelijk moet er wel op alle niveaus in het onderwijs een omslag plaatsvinden en ik denk dat het behoorlijk lang zal duren voordat het zover is. Maar we moeten toch ergens beginnen?”