Niemand is de norm

Niemand is de norm

Intersectionaliteit: ineens hoor je dit begrip overal. Niet alleen lees je erover, ook op steeds meer werkvloeren hoor je de term. Maar wat is intersectionaliteit, of kruispuntdenken, eigenlijk? In dit essay legt IDEM-onderzoeker Inte van der Tuin uit wat het begrip inhoudt, waar het vandaan komt en hoe het een plaats heeft binnen IDEM.

Intersectionaliteit gaat over iedereen. Kort gezegd maakt een intersectionele benadering inzichtelijk hoe verschillende dimensies van de identiteiten van mensen – zoals gender, etniciteit, sociaaleconomische positie en seksuele oriëntatie – van invloed zijn op hun specifieke ervaringen in de maatschappij. De sociale positie van ieder mens is een complex samenspel van deze dimensies. Dit klinkt ingewikkeld, maar is vrij gemakkelijk concreet te maken door het op mijzelf te betrekken. Als ik naar dimensies van mijn eigen identiteit kijk, dan wordt duidelijk dat ik als volwassen cisgender[1] vrouw in veel opzichten in het “standaard plaatje” pas, ofwel binnen de norm. Ik ben wit en heteroseksueel en leef samen met mijn witte vriend en onze peuterzoon. Wij behoren tot de middenklasse en zijn niet religieus. Dit zijn dimensies van mijn identiteit die niemand in Rotterdam opvallend vindt. Ik hoef bijvoorbeeld nooit uit te leggen dat ik met een man samenleef en ervoor heb gekozen om een kind te krijgen. Mensen vinden dit volkomen normaal. Voor mijn lesbische moeders was dit anders. In de jaren tachtig kozen zij ervoor om samen twee kinderen te krijgen met een bekende donorvader. Dit was toen – nog meer dan nu – zeker niet vanzelfsprekend. Zij besloten samen dat zij ons als gelijkwaardige ouders zouden opvoeden, maar voor mijn niet-biologische moeder was er geen enkele mogelijkheid om vast te leggen dat mijn zusje en ik haar kinderen zijn. Door het ontbreken van een biologische band werd haar positie als moeder niet wettelijk erkend. Heteroseksuele adoptieouders hadden in die tijd meer rechten dan mijn moeder die al ver voor de bevruchting betrokken was bij het leven van mij een mijn zusje. Naast deze wettelijke ontkenning van haar moederschap, hadden onbekenden de neiging om mijn moeders te confronteren met het feit dat zij in hun ogen onmogelijk allebei onze moeder konden zijn. ‘Wie is de échte moeder?’ was een veelgestelde vraag. Mijn vriend en ik krijgen nooit zulke vragen. Dit laat zien dat de maatschappelijke ervaringen van lesbische moeders specifiek zijn en je deze niet kunt vergelijken met die van hetero-ouders.  

Hoewel je niet aan mij kunt zien dat ik twee lesbische moeders heb, bepaalt dit wel – in samenspel met andere dimensies – mijn identiteit en mijn ervaringen in de samenleving. Ik word nooit ongewild geconfronteerd met mijn opvallende gezinssituatie en kan zelf beslissen of ik deze informatie met anderen deel of niet. Maar als ik over mijn moeders vertel, word ik weleens geconfronteerd met vooroordelen. Soms krijg ik bijvoorbeeld vragen als: ‘Ben je dan zelf niet ook lesbisch?’ Of: ‘Heb je geen vader gemist in je opvoeding?’ Ook kunnen mensen mij onbedoeld kwetsen met negatieve opmerkingen over homoseksualiteit. Het kwetst mij namelijk als de keuzes van mijn moeders of de gezinssituatie waarin ik ben opgegroeid, worden veroordeeld of afgewezen. Het voelt alsof een vormend deel van mijn leven – wat een deel van mijn identiteit is – er niet zou mogen zijn. Hoewel ik het idee heb dat ik ook een deel van de pijn van mijn niet-biologische moeder voel, is er een cruciaal verschil tussen mijn sociale positie en die van haar. Mijn mogelijkheden in de samenleving worden op geen enkele manier beperkt door de gezinssituatie waarin ik ben opgegroeid, terwijl mijn moeder als ouder wel te maken had met een gebrek aan (wettelijke) mogelijkheden. Opnieuw maakt dit duidelijk dat ervaringen altijd specifiek zijn. Dit geldt voor alle mensen. Ervaringen in de samenleving worden altijd bepaald door de verschillende zichtbare en onzichtbare dimensies van iemands identiteit. Op welke manier precies hangt af van de persoon of personen die je treft en de situatie waarin je je bevindt.

Ontstaan intersectioneel denken

Het is van belang om te benadrukken dat intersectionaliteit zich heeft ontwikkeld in activistische kringen: binnen de Amerikaanse en later Nederlandse zwarte, migranten- en vluchtelingen- vrouwenbeweging. Het doel van deze vrouwen was om aandacht te vragen voor kwesties en problemen waarmee zij te maken kregen die voor witte vrouwen onbekend waren. Het ging met name om racisme. De vrouwen beargumenteerden dat seksisme voor hen anders uitpakt dan voor witte vrouwen door de wisselwerking ervan met racisme en discriminatie. Activisten als Sojourner Truth (1797-1883) of Angela Davis (1944) benadrukten dat zij als zwarte vrouwen dubbel gediscrimineerd worden: zowel om hun vrouw-zijn als om hun huidskleur. Pas wanneer ook antiracisme werd geïntegreerd in de feministische strijd zou er volgens hen voor de belangen van álle vrouwen worden opgekomen.[2] In 1989 werd de theorie over intersectionaliteit in de wetenschap geïntroduceerd door de Amerikaanse hoogleraar in de rechten Kimberlé Crenshaw. Later werd sociaaleconomische positie, naast etniciteit en gender, ook een belangrijk onderdeel van intersectionaliteit. Ook iemands sociaaleconomische positie en factoren die daarmee samenhangen zoals inkomen, huisvesting en sociaal netwerk hebben immers veel invloed op maatschappelijke ervaringen. In Nederland is intersectionaliteit binnen vrouwenstudies onder de aandacht gebracht door wetenschappers Gloria Wekker en Helma Lutz. Zij gebruiken het als een theoretisch instrument waarmee inzichtelijk gemaakt kan worden hoe de verschillende dimensies van iemands sociale positie continu bepalen hoe mensen en groepen op elkaar reageren en zich ten opzichte van elkaar gedragen. De IDEM-thema’s integratie, discriminatie, lhbti-emancipatie en man/vrouw-emancipatie draaien om deze sociale interactie.

Tegenwoordig verschillen de meningen van activisten en wetenschappers over de legitimiteit van de verbreding van intersectionaliteit naar andere discriminatiegronden zoals seksuele oriëntatie en religie. Zo is professor sociologie Akwugo Emejulu van mening dat ras of etniciteit, gender en sociaaleconomische positie altijd nadrukkelijk centraal moeten staan in een intersectionele analyse. Intersectionaliteit draait volgens haar om het inzichtelijk maken van marginalisering, waarbij deze drie dimensies altijd een hoofdrol spelen. Wanneer je verbreedt naar ongelijkheid op basis van andere dimensies mis je volgens Emejulu waar het bij intersectionaliteit om gaat.[3] Zonder een standpunt in te nemen in deze discussie of de geschiedenis van intersectionaliteit onrecht aan te willen doen, kies ik er in dit essay voor om te verbreden. De reden hiervoor is dat IDEM Rotterdam als stedelijk expertisecentrum voor de thema’s integratie, discriminatie, lhbti-emancipatie en man/vrouw-emancipatie zich met meer dimensies bezighoudt dan etniciteit, gender en sociaaleconomische positie. Een tweede reden is dat een intersectionele benadering ook in andere gevallen kan leiden tot relevante inzichten.

Van hokjesdenken naar intersectionaliteit

De IDEM-thema’s integratie, discriminatie en emancipatie gaan over alle Rotterdammers. Het is gebruikelijk om bij diversiteit vooral (en soms alleen) aan verschil in nationaliteit en/of etniciteit te denken. Dit is een versimpeling van de werkelijkheid. Er zijn veel meer dimensies van invloed op de uiteenlopende identificaties en sociale posities van Rotterdammers. Naast etnische achtergrond hebben gender, sociaaleconomische positie en seksuele identiteit een grote invloed op iemands sociale positie en mogelijkheden, net als religie, levensfase en talenten en beperkingen.[4] Zo is het bijvoorbeeld van belang om te erkennen dat de ervaringen van een religieuze transgender jongere die opgroeit in een middenklasse gezin, anders zijn dan die van een transgender jongere met een niet-religieuze alleenstaande moeder met een laag inkomen. Net als het feit dat de ervaringen van een hoogopgeleide vrouw met een hoofddoek die op latere leeftijd in een rolstoel belandde verschillen van die van een hindoestaanse man in een rolstoel die door zijn aangeboren beperking nooit heeft kunnen studeren en werken.  

Hoewel het een open deur lijkt dat ieders sociale positie een samenspel van dimensies is, zijn mensen geneigd om te kijken vanuit een eendimensionaal perspectief en niet vanuit meerdere perspectieven tegelijkertijd. Iemand is of het één of het ander. De verschillende dimensies worden van elkaar gescheiden. De volgende voorbeelden, vertaald naar de thema’s van IDEM, maken dit duidelijk:

  • Bij het onderwerp emancipatie wordt alleen of vooral aan vrouwen gedacht (niet aan mannen), en specifieker aan witte vrouwen (waardoor de invloed van etniciteit over het hoofd wordt gezien). Denk bijvoorbeeld aan het maatschappelijk debat over de ondervertegenwoordiging van vrouwen in topposities.
  • Bij integratie wordt alleen of vooral aan mensen met een migratieachtergrond gedacht (niet aan mensen met een Nederlandse achtergrond), en specifieker aan mannen. Denk bijvoorbeeld aan het gebruik van de termen ‘allochtoon’ en ‘autochtoon’. 

Mensen gaan er – onbewust – van uit dat de categorie ‘vrouwen’ en de categorie ‘allochtonen’ duidelijk afgebakende groepen betreffen. Op het moment dat je hierover nadenkt, kom je al snel tot de conclusie dat deze groepen helemaal niet helder en afgebakend zijn. Zo zijn vrouwen in Nederland en Rotterdam zeer divers en geldt hetzelfde voor mensen met een migratieachtergrond. Het gevolg van de desondanks gangbare ‘of-of’-denkwijze is dat bepaalde groepen gemakkelijk over het hoofd gezien worden. Waar zijn de vrouwen met een migratieachtergrond in bovenstaande voorbeelden gebleven?[5] Intersectionaliteit gaat uit van ‘en-en’ en sluit daarmee niemand uit. Het gaat ervan uit dat de verschillende dimensies gelijktijdig werkzaam zijn en niet afzonderlijk van elkaar beschouwd kunnen worden. De ‘en-en’-denkwijze leidt tot een complexer en vollediger beeld.

Machtsverschillen

Mensen bepalen hun sociale positie en identiteit voor een deel zelf, maar ook anderen zijn hierbij van invloed. Sommige dimensies die dit bepalen kun je zelf kiezen – of er in elk geval invloed op uitoefenen – en andere dimensies liggen vast. Zo heb je bijvoorbeeld geen invloed op waar je wordt geboren, bij welke ouders en welke huidskleur je hebt. Op je religie en je opleiding heb je als individu wel in meer of mindere mate invloed. Uiterlijke kenmerken lijken een belangrijke invloed te hebben op iemands sociale positie. Deze zijn immers direct zichtbaar voor anderen. De maatschappelijke betekenis die aan de verschillende dimensies, waaronder uiterlijke kenmerken, wordt gegeven speelt een belangrijke rol. Door het scheiden van de verschillende dimensies van sociale positie en het denken in ‘of-of’ ontstaat een hiërarchie. In alle gevallen is een van de tegenstellingen de norm of de vanzelfsprekendheid. De norm bepaalt welke positie de meeste maatschappelijke waardering krijgt. Hierdoor is sprake van structurele ongelijkheid, want de norm heeft voor groepen mensen die er niet aan voldoen een onderdrukkend effect. Die ongelijkheid heeft grote invloed op alle sociale interactie.

In Nederland, en in Rotterdam in mindere mate, is de witte etniciteit de norm, net als man-zijn. Zo vindt iedereen het vanzelfsprekend dat witte mannen politieke macht hebben en worden de posities van vrouwen en van mensen met een migratieachtergrond veel vaker ter discussie gesteld in het maatschappelijk debat. Deze normen betekenen dat wit en man-zijn meer maatschappelijke status hebben dan andere etniciteiten en vrouw-zijn. Enkele andere voorbeelden van normen zijn heteroseksualiteit en cisgender zijn. De meeste mensen gaan er vanzelfsprekend – en daardoor vaak ook impliciet en onbewust – van uit dat een ieders genderidentiteit overeenkomt met het biologische geslacht waarmee zij geboren zijn en dat een ieder zich seksueel aangetrokken voelt tot mensen van het andere geslacht. Vaak wordt de norm – onbewust – beschouwd als een soort neutrale positie. Dit heeft tot gevolg dat mensen die aan de norm voldoen – vaak onbewust – voordelen ervaren. Voor deze ‘privileges’ is meestal weinig aandacht.[6] De aandacht gaat vooral uit naar discriminatie die groepen ervaren die afwijken van de norm. Volgens de theorie van intersectionaliteit zijn er geen neutrale posities. Alle maatschappelijke posities worden bevraagd en er zijn geen vanzelfsprekendheden en blinde vlekken. Hierdoor worden met deze manier van kijken zowel de voor- als nadelen inzichtelijk gemaakt die dimensies van sociale positie met zich meebrengen.      

De andere vraag stellen

In de praktijk komt intersectionaliteit neer op ‘de andere vraag stellen’[7]: doorvragen om inzicht te krijgen in de verschillende dimensies die in een situatie van invloed zijn. Altijd spelen verschillende dimensies van iemands sociale positie gelijktijdig een rol. Om een volledig beeld te krijgen is het belangrijk om hierbij stil te staan én om te erkennen dat er binnen de dimensies een grote verscheidenheid is. Anders dan de hiërarchische – normbepalende – tegenstellingen suggereren, zitten er allerlei gradaties tussen bijvoorbeeld hetero en homo en seculier en religieus.   

Intersectionaliteit is gericht op het zichtbaar maken van mensen die over het hoofd worden gezien om op die manier onderdrukking aan te pakken. De theorie kan ook worden ingezet om een gesprek te voeren over privileges. De klassieke vragen van intersectionaliteit richten zich op belangrijke onderdrukkende mechanismen in de samenleving: is er sprake van racisme of discriminatie – bijvoorbeeld vanwege huidskleur of religie? Speelt seksisme mogelijk een rol? Zijn homofobie of transfobie misschien aan de orde? In deze vragen komen de vier thema’s van IDEM terug. Door steeds een nieuwe vraag te stellen wordt de samenhang tussen de verschillende dimensies van iemands sociale positie en tussen de thema’s van IDEM inzichtelijk. Het stellen van vragen staat dan ook centraal in de benaderingswijze van IDEM. Het doel hiervan is het vergroten van het bewustzijn van Rotterdamse professionals over hun betrokkenheid bij de thema’s integratie, discriminatie, lhbti-emancipatie en man/vrouw-emancipatie. Professionals hebben veel kennis en tegelijkertijd regelmatig blinde vlekken, net als de meeste mensen. Ook voor mij betekent intersectioneel denken dat ik continu kritisch moet zijn op mezelf en mijn eigen aannames ter discussie moet stellen. Ik probeer om voorbeelden uit mijn eigen leven in mijn achterhoofd te houden en steeds te beseffen dat niemand in de standaard hokjes past – ook niet de mensen bij wie dit op het eerste gezicht wel zo lijkt.    

Meer lezen over de toepassing van intersectionaliteit binnen jouw organisatie?

Het Belgische ella, kenniscentrum gender en etniciteit, heeft een mooie handleiding geschreven voor professionals die intersectionaliteit willen toepassen in de eigen organisatie. Dit document is te vinden op hun website: http://www.ellavzw.be/node/4/publicaties/handleiding-intersectioneel-denken

Emancipator schreef een document met tips voor organisaties: Intersectionaliteit in de praktijk. Tien tips voor intersectioneel denken en doen. Dit document is te vinden op hun website: https://www.emancipator.nl/wp-content/uploads/2019/09/Tien-Tips-Intersectionaliteit.pdf


[1] Cisgender is een Engelse term om mensen mee aan te duiden van wie de genderidentiteit overeenkomt met het biologische geslacht waarmee zij geboren zijn.

[2] M. Botman, N. Jouwe en G. Wekker (red. 2001). Caleidoscopische visies. De zwarte, migranten en vluchtelingenbeweging in Nederland. Amsterdam: Koninklijk Instituut voor de Tropen.

[3] Stuk Rood Vlees Podcast, aflevering 32 – Intersectionality and activism, with Akwugo Emejulu via stukroodvlees.nl

[4] Deze dimensies zijn gebaseerd op de eerste Nederlandse publicatie over het ‘kruispuntdenken’: M. Botman, N. Jouwe en G. Wekker (red. 2001). Caleidoscopische visies. De zwarte, migranten en vluchtelingenbeweging in Nederland. Amsterdam: Koninklijk Instituut voor de Tropen.

[5] Zoals hierboven wordt besproken is precies dit gebrek aan aandacht voor vrouwen met een migratieachtergrond de basis voor intersectionaliteit of kruispuntdenken. Ook de zwarte, migranten- en vluchtelingenvrouwenbeweging in Nederland uitte kritiek op de reguliere vrouwenbeweging die geen/weinig aandacht had voor de ervaringen van vrouwen met een migratieachtergrond. Zij beargumenteerden dat de ervaringen van deze diverse groep vrouwen fundamenteel anders is dan die van witte vrouwen en dat antiracisme in de feministische strijd geïntegreerd moest worden om op te komen voor de belangen van alle vrouwen. Wekker, G. & Lutz, H., (2001). ‘Een hoogvlakte met koude winden. De geschiedenis van het gender- en etniciteitsdenken in Nederland’, In: M. Botman, N. Jouwe en G. Wekker (red.), Caleidoscopische visies. De zwarte, migranten en vluchtelingenbeweging in Nederland. Amsterdam: Koninklijk Instituut voor de Tropen.

[6] Het begrip ‘privilege’ is net als intersectionaliteit of kruispuntdenken ontwikkeld door een wetenschapper die actief is binnen vrouwenstudies: Peggy McIntosh (1988). ‘White Privilege and Male Privilege: A Personal Account of Coming to See Correspondences Through Work in Women’s Studies’.

[7] Wekker, G. & Lutz, H., (2001). ‘Een hoogvlakte met koude winden. De geschiedenis van het gender- en etniciteitsdenken in Nederland’, In: M. Botman, N. Jouwe en G. Wekker (red.). Caleidoscopische visies. De

zwarte, migranten en vluchtelingenbeweging in Nederland. Amsterdam: Koninklijk Instituut voor de Tropen.

“Niemand vraagt ooit hoe het is op Zuid” –  de ervaringen van jongeren in ‘verhippend’ Feijenoord

“Niemand vraagt ooit hoe het is op Zuid” – de ervaringen van jongeren in ‘verhippend’ Feijenoord

‘Stijlvolle lofts gevestigd op Katendrecht, het meest roemruchte schiereiland van Nederland’ of ‘een uniek schakelpunt tussen twee werelden, de Kop van Zuid en Afrikaanderwijk’. Het contrast tussen Rotterdam-Zuid en de rest van de Maasstad wordt in brochures voor nieuwbouwprojecten op Zuid afgeschilderd als uniek en historisch cultureel erfgoed. Onder invloed van deze ‘verhipping’ verandert Feijenoord in rap tempo: sociale woningbouw moet wijken voor dure, luxe nieuwbouwprojecten die nieuwe mensen naar het gebied moeten trekken. Maar hoe voelt dit voor Rotterdammers die in ‘achterstandswijk’ Feijenoord zijn opgegroeid? IDEM-onderzoeker Inte van der Tuin ging in gesprek met professionals en jongeren van Zuid.

Op de hoek van de Pretorialaan en de Bloemfonteinstraat trekken de felgele luifels en vrolijk gekleurde terrasstoeltjes je naar espressobar Pretoria. Het retro interieur valt niet langer uit de toon in deze wijk. Het winkelaanbod van Feijenoord verandert de laatste jaren: naast Turkse slagers verrijzen er hippe koffiezaakjes, vegan winkels en creatieve ondernemers. Een paar straten verderop staan de panden er minder florissant bij: in de Tweebosbuurt staat een groot aantal woningen te wachten op de sloopkogel. Een deel van de bewoners voert nog steeds een (juridische) strijd tegen woningcorporatie Vestia. In Feijenoord is duidelijk sprake van gentrificatie. Kort gezegd komt dat neer op opwaardering van wijken door de komst van kapitaalkrachtige inwoners, met als gevolg een stijging van de huur- en huizenprijzen. In Rotterdam is deze ontwikkeling nadrukkelijk gemeentebeleid. Naast de aanpassing van het woningaanbod stimuleert de gemeente met subsidieregelingen de vestiging van ondernemers uit andere delen van de stad in Rotterdam-Zuid, zoals de eigenaresse van de vegan bakkerij op de Hillelaan. Op de vraag of ze jongeren uit de buurt in dienst heeft, is haar antwoord dat het “helaas niet is gelukt om die te vinden.”

Hoe ervaren jongeren die in Feijenoord zijn geboren en getogen deze veranderingen? Hebben zij (veelal jongeren met migratieachtergrond) het idee dat het stigma van Rotterdam-Zuid als het ‘slechte’ deel van de stad aan kracht verliest? Gaan er met de bevolkingsverandering ook andere dingen verloren? En wat krijgen zij zelf mee van deze zogenaamde ‘upgrade’ van hun wijk? Om inzicht te krijgen in de ervaringen van jongeren tussen de 16 en 30 jaar, legde ik contact met verschillende professionals die met de doelgroep werken. Ik kreeg de kanttekening dat er veel tijd en inlevingsvermogen nodig is om de ervaringen van jongeren werkelijk te begrijpen. Een terechte opmerking, want voor dit artikel zou ik niet lang genoeg de tijd hebben om onderzoek te doen. Mede hierdoor is het alleen gelukt om jongeren te spreken die een opleiding volgen. Via de professionals kwam ik namelijk als eerste met hen in contact. Toch hebben de professionals en jongeren die ik heb gesproken contact met een brede groep jongeren, die wel een afspiegeling vormen van Feijenoord. Hierdoor kreeg ik toch een interessant kijkje in de levens van jongeren in Feijenoord. “Niemand vraagt me ooit hoe het is op Zuid”, zegt een van hen. “Mensen hebben altijd allerlei aannames.”

Opgroeien in Feijenoord

De jeugdervaringen van jongeren staan in sterk contrast met de promotieteksten over Katendrecht als ‘hippe plek en gewilde woonwijk’ en Afrikaanderwijk als ‘intieme buurt’. Criminaliteit, vandalisme en overlast komen al snel ter sprake. Gabriel, een welbespraakte mbo-student van 18 jaar, vertelt over de wijk waar hij opgroeide: “Er was altijd veel geluid: je hoorde auto’s hard rijden, mensen maakten ruzie, er werden dingen kapotgemaakt. Achteraf gezien was het overlast, maar iedereen was eraan gewend en het voelde als iets normaals. Ik besef dat het niet normaal is, maar ik weet: op Zuid is het wel normaal. Zo zie ik het. Over het algemeen is die chaos niet goed, maar ik ben er zo in opgegroeid dat het me niet meer zoveel boeit.”

Jongeren hebben het idee dat het bijvoorbeeld in de Afrikaanderwijk rustiger is geworden dan vroeger. De 17-jarige mbo-studente Nour zegt dat er vaker schietpartijen, inbraken en branden waren toen zij jonger was. Zij denkt dat het gemeentebeleid een aandeel heeft gehad in deze verandering. Door de sloop van woningen zijn mensen die met elkaar zijn opgegroeid, onder andere in de Tweebosbuurt, uit elkaar gehaald. “Dat is wel vervelend”, zegt ze, “maar er is minder chaos. Als je elkaar kent en je bent er opgegroeid dan doe je dingen.” Met die ‘dingen’ doelt ze op criminele activiteiten. Het mag rustiger zijn geworden in Feijenoord, menen ook de professionals, maar de ‘straatcultuur’ is nog steeds vrij dominant aanwezig. Joany Muskiet, die zich met haar Stichting Helderheid al jaren als ‘moeder van de wijk’ inzet voor jongeren in Feijenoord, vertelt dat de thuissituatie van jongeren van invloed is op de aantrekkingskracht die de straatcultuur op hen heeft: “Voor het afmaken van een opleiding heb je stimulans en bemoediging nodig. Iemand die steeds zegt: je redt het wel. Als een kind dat niet heeft en hij zit op straat met gasten met wie hij kan chillen, dan kies je daar toch voor. Ze weten dat je altijd geld kunt verdienen met drugs.”

Jongeren bevestigen de invloed die ouders hebben op de mate waarin jongeren in aanraking komen met straatcultuur. Ze vertellen dat niet alle kinderen en jongeren van hun ouders de ruimte krijgen om zich met straatcultuur in te laten. Zo vertelt Roebia, een 20-jarige hbo-studente, dat zij nooit buiten mocht spelen, omdat haar moeder Rotterdam-Zuid ‘gevaarlijk’ vond. Zij denkt dat zij een uitzondering was en dat veel kinderen juist heel vrij werden gelaten, ook als het ging om hun schoolprestaties. Volgens Gabriel krijgt een deel van de jongeren niet van huis uit mee dat ze allerlei mogelijkheden hebben en daardoor het idee krijgen dat school niets voor hen is: “Ze denken: de straat is stoer, ik ga niet naar school, school is niet voor mij weggelegd. Zeker als ze de citotoets hebben gemaakt en zien dat ze geen havo-materiaal of hoger zijn. Dat zien ze als iets negatiefs. Als ze havo of vwo hebben dan heb ik wel gezien dat ze soms anders naar de wereld gaan kijken, dat ze meer van hun potentie gaan gebruiken. Omdat ze denken: oh, ik ben slim. Maar ik zie ook mensen die havo deden of vwo en nu mbo niveau 2. Ze zijn bezig met dealen of hebben thuis problemen en denken dat ze het niet ver gaan brengen.”  

Sociale verbondenheid

Opgroeien in Feijenoord heeft volgens jongeren ook positieve kanten. Veel van hen groeien op in de nabijheid van familie en vrienden. Zij zijn over het algemeen positief over hun wijk, zo ook de jongeren die meewerkten aan dit artikel. Het recente kwantitatieve onderzoek Maasstad aan de monitor door de Erasmus Universiteit onderstreept dat bewoners met lage inkomens in een buurt als Afrikaanderwijk regelmatig veel lokaal ‘sociaal kapitaal’ bezitten en dus veel contacten hebben in hun wijk. Deze sociale verbondenheid zorgt ervoor dat hun wijk waardevol voor hen is. Twee jonge ondernemers die zijn opgegroeid in Afrikaanderwijk en op Katendrecht hebben goede herinneringen aan de onderlinge betrokkenheid. “Opgroeien in de Afrikaanderwijk was leuk”, vertelt een van hen. “Er was een gezonde sociale controle. De deur kon je open laten staan. Andere kant was dat er naalden lagen op een braakliggend terrein waar wij als kinderen speelden. Maar ik had geen last van het stigma van achterstandswijk. Het is jouw wijk en je voelt je er thuis.”

In kwalitatief onderzoek naar de betekenis van de buurt voor jongeren met een migratieachtergrond die opgroeien in vergelijkbare (‘achterstands’)wijken als die in Feijenoord, komt naar voren dat sociale contacten voor hen van groot belang zijn. Uit twee onderzoeken van antropoloog Martijn Koster en van socioloog Patricia Wijntuin onder jongeren in Utrechtse ‘achterstandswijken’ blijkt bijvoorbeeld dat jongeren hun wijk vaak als ‘gezellig’ karakteriseren. ‘Gezellig’ omdat zij er vrienden hebben wonen, goed contact hebben met de buren, mensen elkaar op straat begroeten en er gezamenlijke activiteiten in de wijk worden gedaan. Een onderzoek van sociaal geograaf Kirsten Visser, dat is uitgevoerd in de Feijenoordse wijken Afrikaanderwijk, Bloemhof, Hillesluis, Feijenoord en Vreewijk, laat zien dat ook hier de meeste jongeren hun wijk positief waarderen, grotendeels vanwege de betrokkenheid van bewoners.

Hechte contacten en vriendschappen ontstaan vooral tussen jongeren met dezelfde levensstijl en vaak dezelfde etnische of religieuze achtergrond, toont een recent onderzoek van Kennisplatform Integratie & Samenleving naar identiteitsbeleving en gevoelens van binding van jongeren met een migratieachtergrond. Logischerwijs ontstaat er gemakkelijker een hechte band als jongeren gedeelde normen en waarden hebben en elkaar begrijpen. Een verbindende factor binnen wijken in Feijenoord die etnische en religieuze verschillen overstijgt, is de gedeelde straattaal en -cultuur, die in gesprekken met jongeren en professionals uit Feijenoord ter sprake komt. Jongeren vertellen dat die manier van praten zo vertrouwd is dat ze soms niet eens beseffen dat ze straattaal gebruiken en geen Standaardnederlands. Pas als ze merken dat ze niet door iedereen worden begrepen, hebben ze dit door. Zo’n gedeelde taal schept een band, die volgens Muskiet voor een groot deel van de jongeren ook op een gedeelde ervaring is gebaseerd: “Sinds ik mij voor jongeren van de straat ben gaan inzetten heb ik ontdekt dat zij hun eigen cultuur hebben ontwikkeld; de straatcultuur. Als ze elkaar ontmoeten zeggen ze ook altijd: hee niffo, broer, hoe gaat het, geven ze elkaar een box, een brasa. Ik wilde weten wat de band was die hen bij elkaar bracht en door de jaren heen heb ik dat ontdekt: het was afwijzing, door ouders, door de maatschappij. Want je hebt allerlei jongeren van elke cultuur, ze hebben die band met elkaar. Dat vind ik bijzonder.”    

Trots op hun wijk

Jongeren delen ook hun trots op de wijk en het gebied waar ze wonen. Jongeren houden van hun omgeving, benadrukt Muskiet: “Mijn overleden zoon had het altijd over Zuidzijde, 5314 – de zone van de metro. Zo trots zijn ze.” Muskiet is de moeder van rapper Helderheid, die in 1995 samen met een aantal andere rappers uit Zuid de Tuigcommissie oprichtte. De Tuigcommissie introduceerde het gebruik van 5314 in rapteksten, geïnspireerd door graffiti-artiesten die het spoten, staat in de publicatie Roffa 5314. Sindsdien is de metrozone van Rotterdam Zuid populair bij jongeren die aan anderen duidelijk willen maken wat hun ‘terrein’ is. Ook het bovengenoemde onderzoek in Feijenoord laat zien dat jongeren over het algemeen trots zijn op hun wijk en zich (sterk) identificeren met deze plaats en de gemeenschap. Hun wijk is meestal één van hun favoriete plekken in Rotterdam. Opnieuw komt in het onderzoek hun identificatie met de zone van het openbaar vervoer, 5314, naar voren als uitdrukking van hun trots. Het getal 5314 komt regelmatig terug in graffiti-tags, op muren in toiletten, op schooltassen en in statussen op sociale media. Deels is de trots van jongeren volgens onderzoeker Visser een reactie op de negatieve beeldvorming over Feijenoord en Rotterdam-Zuid in het geheel. Zij zijn zich bewust van het beeld van ‘probleemwijk’ en ‘achterstandsbuurt’ dat veel buitenstaanders hebben. Dit doet echter weinig af aan hun eigen identificatie met hun wijk. Mogelijk versterkt de beeldvorming deze identificatie volgens de onderzoeker juist.          

Verdwijnt de leefwereld van jongeren?

Op dit moment is de gentrificatie in het gebied Feijenoord nog grotendeels geconcentreerd in de wijken langs de Maas. De transformatie van Katendrecht is het opvallendst. De jonge ondernemer die er is opgegroeid en veel met jongeren werkt, vindt dat het schiereiland wordt ‘gehypet’ en zegt dat jongeren die er wonen “niets hebben” aan de veranderingen. Volgens hem pakken de veranderingen juist negatief voor hen uit: “Jongeren zien hun leefwereld kleiner worden. De plekken waar ze vroeger speelden verdwijnen. Er wordt heel veel gebouwd. Nieuwe bewoners lopen met een boog om jongeren heen. Daarvan zijn zij zich bewust: ‘We weten wel hoe ze naar ons kijken.’”

Ook in andere delen van Feijenoord verdwijnen parkjes om plaats te maken voor dure huizen en appartementen. De nieuwe bewoners die deze woningen kunnen betalen hebben over het algemeen een totaal andere belevingswereld dan de jongeren die in Feijenoord zijn geboren en getogen. “En van beide kanten geldt: onbekend maakt onbemind”, zegt een professional. Uit eerder onderzoek van Martijn Koster blijkt dat jongeren, die zelf vooral in sociale woningbouw wonen, de delen van de wijk met koopwoningen niet beschouwen als ‘hun wijk’. Sociale contacten zijn heel belangrijk voor hun beleving van de wijk. Op basis van die contacten identificeren zij zich wel of niet met delen ervan. Door sloop van sociale huurwoningen en de bouw van woningen in een hoger segment worden in zekere zin delen van de wijk afgenomen van jongeren. Nour, die grotendeels bij haar tante in Afrikaanderwijk is opgegroeid, beschrijft hoe zij de herstructurering van de wijk ervaart: “Mijn oom woonde in de Tweebosbuurt, die wordt gesloopt, en hij is nu verhuisd naar Ridderkerk. Hij is daar wel tevreden. De verbouwing van Afrikaanderwijk moet nog beginnen, maar het is al wel veranderd doordat er veel mensen zijn verhuisd. Er moeten wel dingen worden veranderd, maar ik vind het niet leuk. Het is toch je jeugd.”  

Stigma van Rotterdam-Zuid

Hoe positief de wijken van Feijenoord in het promotiemateriaal voor nieuwbouwprojecten ook worden gepresenteerd, aan de negatieve invloed die het stigma van Zuid heeft op de levens van jongeren die er zijn opgegroeid lijkt weinig veranderd. Sterker nog, zij lijken nadeel te ondervinden van het stigma, terwijl het van witte bewoners met een goed inkomen en nieuwbouwwoning vanzelf afglijdt. Door reacties van anderen en berichtgeving in de media, beseffen de jongeren goed dat zij zijn opgegroeid in een impopulair deel van de stad. Mbo-studenten vertellen dat zij met de negatieve beeldvorming over Zuid werden geconfronteerd toen zij in een ander deel van de stad naar school gingen. “Iedereen kwam bijna uit Noord en leerlingen keken mij gelijk aan toen ze hoorden dat ik uit Zuid kwam”, vertelt Gabriel over zijn ervaring op een middelbare school in Rotterdam Noord. “En dan begin je je te schamen dat je in Zuid woont. Een weekje werden er ook grappen gemaakt van: je woont in Zuid, je bent arm hè. Zulke dingen.”  

Roebia ging in Barendrecht naar een ‘witte school’. Daar werd ze gepest. Medeleerlingen schreeuwden onder andere ‘Rotterdam Zuid’ naar haar. Zelfs mbo-docenten reageerden met opmerkingen als “getto hoor”, toen Nour vertelde dat zij in Zuid woont. De mbo-studenten vertellen verder dat medestudenten die in andere delen van de stad wonen vaak niet in Zuid willen “chillen”. Ze zijn nooit naar Rotterdam-Zuid geweest en willen er ook niet heen. Nour is bang dat het voor haar moeilijker zal zijn om na haar opleiding een baan te vinden. “Soms denk ik wel dat het moeilijk gaat worden om werk te zoeken omdat ik in Zuid woon”, vertelt ze. “Ik denk dat iemand die in Kralingen woont eerder wordt aangenomen dan ik. Dat weet ik niet zeker, maar ik heb dat gevoel.”     

Jongeren hebben het idee dat de negatieve associaties die mensen hebben bij Zuid, zoals criminaliteit en drugsgebruik, invloed hebben op het beeld dat anderen van hen hebben. Een recent onderzoek van stadsgeograaf Fenne Pinkster naar de stigmatisering van de Amsterdamse Bijlmer bevestigt dat bewoners inderdaad last kunnen hebben van negatieve beeldvorming over hun wijk en dat herstructurering hier (op korte termijn) weinig aan verandert. Ook laat het zien dat er verschillen zijn in de mate waarin bewoners door een ruimtelijk stigma worden geraakt. Juist bewoners met een kwetsbaardere positie hebben meer last van zo’n stigma, dat bestaat uit verschillende dimensies: een raciale, sociale en een materiële. Zo is het stereotiepe beeld van een bewoner van de Bijlmer iemand met een donkere huidskleur met een inkomen uit een uitkering die woont in een sociale huurwoning. Hoe meer overeenkomsten iemand met dit stereotype beeld heeft, hoe meer die persoon last heeft van het stigma en in allerlei situaties moet bewijzen anders te zijn.

Aandacht voor jongeren

Jongeren mogen warme herinneringen hebben aan Rotterdam-Zuid, het negatieve imago is deels nog steeds gebaseerd op de realiteit. Veel jongeren die er opgroeien bevinden zich in een kwetsbare positie en verbetering van hun situatie is wenselijk. De huidige herstructurering van wijken in Feijenoord lijkt voor hen echter weinig op te leveren. Twee professionals zijn van mening dat beleidsmakers vooral zijn gericht op het verbeteren van de statistieken over wijken, zoals cijfers over inkomen, woningvoorraad en veiligheid, waarin “welvarende mensen de problemen van mensen die het minder hebben overschaduwen”. Gabriel ziet herstructurering – in lijn met een deel van de wetenschappers die zich bezighouden met gentrificatie – niet als oplossing maar als verplaatsing van de situatie: “Ik vind dat je iets moet doen voor de arme mensen die in goedkope huizen wonen, in plaats van ze weg te sturen naar de rand van de stad of andere gemeenten.”

Verschillende professionals en jongeren vertellen dat er onder bewoners van Feijenoord een gedeeld gevoel bestaat, namelijk dat de huidige materiële investeringen niet voor hen worden gedaan. Het valt hen op dat (welzijns)organisaties die zich voor bewoners inzetten vaak van buitenaf komen. Niet voor niets bestaat de uitspraak: ‘Wat je doet voor Zuid, zonder Zuid, is tegen Zuid.’ Muskiet is ervan overtuigd dat deze aanpak niet werkt. “Er komen hier allerlei organisaties die ons komen vertellen hoe we het moeten doen, want zij hebben gestudeerd”, zegt ze. “Maar ze kennen die jongens niet en die jongeren van hier die vertrouwen dat niet, want die weten: jij bent nieuw hier, je komt hier werken en verdient je geld en om vijf uur ben je weer weg. En natuurlijk zien ze dat het altijd witte mensen zijn die ze hiernaartoe sturen. Op zich moet dat niets uitmaken, maar als zij dat iedere keer zien, dan denken ze wel: hé, waar zijn die mensen met mijn kleurtje die mij komen vragen hoe het is in die wijk. Dat maakt uit, zeker weten.”

Uit privacyoverwegingen zijn de namen van de jongeren gefingeerd.

Geraadpleegde bronnen

  • Day, M. en M. Badiou (2019). Geboren en getogen. Onderzoek naar de identiteitsbeleving en gevoelens van binding van jongeren met een migratieachtergrond. Utrecht: Kennisplatform Integratie en Samenleving.  Engbergsen, G., G. Custers, I. Glas en E. Snel (2019).
  • Maasstad aan de monitor. De andere lijstjes van Rotterdam. Rotterdam: Erasmus Universiteit.  
  • Grieving, Elsbeth (2007-2008). Roffa 5314. Online tijdschrift.
  • Koster, M. (2011). ‘Gezellig, gewend en de misvatting van de gemengde wijk: jongeren over Overvecht’ in: G. Bolt, R. van Kempen en M. Koster (red.) Jongeren, wonen en sloop. Stedelijke herstructurering gezien door de ogen van jongeren. Den Haag: Nicis Institute.
  • Pinkster, F., M. Ferier en M. Hoekstra (2019). ‘Het hardnekkige stigma van de Bijlmer.’ Online: Sociale Vraagstukken. 
  • Visser, K., G. Bolt en R. van Kempen (2015). ‘Come and live here and you’ll experience it’: youths talk about their deprived neighbourhood, Journal of Youth Studies 18:1.
  • Wijntuin P. (2019). “Mijn buurt is leuk en gezellig!” De betekenis van de buurt voor Marokkaans-Nederlandse jongeren in achterstandswijken. Nijmegen: Radboud Universiteit.
  • Stuk Rood Vlees Podcast, aflevering 34 – Stadsgeografie en de stigmatisering van wijken, met Fenne Pinkster via stukroodvlees.nl
Tussen crimineel en kwetsbaar: hoe de politie omgaat  met meldingen over ‘personen met verward gedrag’

Tussen crimineel en kwetsbaar: hoe de politie omgaat met meldingen over ‘personen met verward gedrag’

‘Aantal incidenten personen met verward gedrag blijft stijgen’, kopte politie.nl in februari dit jaar. Net als de jaren ervoor, registreerde de politie in 2018 meer ‘overlastincidenten’ waarbij ‘personen met verward gedrag’ betrokken waren. In de politie-eenheid Rotterdam steeg dit aantal het sterkst van Nederland: er waren bijna 10.000 geregistreerde incidenten, waarvan ongeveer de helft plaatsvond in de gemeente Rotterdam. Om meer inzicht te krijgen in de problematiek ging IDEM-onderzoeker Inte van der Tuin naar een aantal wijken in Rotterdam-Zuid, waar de politie regelmatig te maken krijgt met ‘personen met verward gedrag’. Zij sprak politiemensen over hun ervaringen en over het gebied Charlois in het bijzonder. Tijdens huisbezoeken ontdekte ze een onbekende kant van de politie en werd ze geconfronteerd met haar eigen vooroordelen. 

Tijdens de gesprekken die IDEM Rotterdam in de verschillende gebieden met professionals voert komt het onderwerp ‘verwarde personen’ regelmatig naar voren. Maar vaak kunnen professionals geen concrete voorbeelden delen. Het lijkt erop dat ‘verwarde personen’, mede onder invloed van de media, een containerbegrip is geworden, waaraan uiteenlopend invulling wordt gegeven. Eind 2017 bestempelde de Rotterdamse politiechef ‘verwarde personen’ nog als bedreiging voor de samenleving. Landelijk werd alarm geslagen en de categorie werd zelfs opgenomen in het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland. Een jaar later is de toon totaal anders. In een recent artikel over de toename van het aantal incidenten in 2018 schrijft de politie dat de meldingen “vaak niet gaan over gedrag dat overlastgevend, crimineel of gevaarlijk is. Het gaat om kwetsbare mensen, die de grip op hun leven dreigen te verliezen en die gewoon goede, passende hulp nodig hebben.” Deze omslag en de onduidelijkheid over wat we onder ‘verwarde personen’ verstaan roepen vragen bij mij op. Ik wil weten hoe het onderwerp in Rotterdam speelt. Over welke mensen en situaties gaan de politiemeldingen en hoe gaat de politie ermee om? En doen we de mensen in kwestie niet tekort door ze als ‘verward’ te bestempelen?

De politie gebruikt deze term om weg te blijven bij het stellen van een diagnose op basis van onvoldoende kennis, schrijft lector Bauke Koekkoek in zijn boek Verward in Nederland. Maar van meerdere kanten klinkt kritiek op de term, die breed is overgenomen. Onder andere de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP) en onderzoeker Frank van Hoof van het Trimbos-instituut beargumenteren dat we zouden moeten stoppen met het gebruik van het stigmatiserende ‘verward persoon’. Het begrip reduceert mensen tot hun gedrag en is een subjectief oordeel over iemands handelen dat voor de omgeving niet begrijpelijk is. Inmiddels wordt vooral geschreven over het meer genuanceerde ‘personen met verward gedrag’. ‘Onbegrepen gedrag’ is een ander alternatief dat wordt geopperd.

Problematiek in Charlois

Om meer inzicht te krijgen in de problematiek van personen met verward gedrag in Rotterdam en in de wijze waarop de politie hiermee omgaat, spreek ik diverse politiemensen die voornamelijk werkzaam zijn in Charlois. Zij ervaren de toename van de problematiek in hun dagelijks werk. De politie is vaak de eerste instantie die mensen bellen om melding te doen. In 2018 registreerde het basisteam Charlois 576 zogenaamde E33-meldingen, zoals incidenten met de omschrijving ‘overlast verward/overspannen persoon’ worden aangeduid. “Verwarde personen zijn een actueel stuk van het werk van de politie geworden”, zegt een operationeel brigadier die ruim veertig jaar bij de politie werkt. “We komen er steeds meer mee in aanraking.” 

In een onderzoek van Bureau Beke naar de stijging van het aantal politieregistraties over ‘verwarde personen’ in de regio Rotterdam worden verschillende mogelijke verklaringen voor de toename gegeven. Eén daarvan is de toename van de “potentiële groep kwetsbare personen (…) door schuldenproblematiek, arbeidsongeschiktheid en taalachterstand.” Het Trimbos-instituut noemt in de publicatie Verwarde personen’ of ‘mensen met een acute zorgnood’? vergelijkbare risicofactoren. De stress die armoede, werkloosheid en schulden met zich meebrengen, kan ertoe leiden dat mensen (psychisch) in de knel komen. Juist Charlois is een gebied waar veel mensen met een laag opleidingsniveau en een laag inkomen wonen. Er is relatief veel armoede en werkloosheid. De woningvoorraad in het gebied bestaat voor een groot deel uit corporatiewoningen en (goedkope) particuliere huurwoningen. “Mensen zitten dicht op elkaar en krijgen daardoor veel van elkaar mee”, zegt een wijkagent.

Politie-GGZ programma

Om de meldingen over verward gedrag op een effectieve manier te kunnen afhandelen is in de gemeente Rotterdam in 2011 het Politie-GGZ programma gestart. Dit programma is een samenwerking tussen de politie en Parnassia Groep, aanbieder van geestelijke gezondheidszorg. Wekelijks screenen een vaste ggz- en politiemedewerker de registraties van de verschillende basisteams. Ze kijken naar de E33-meldingen, de E14-meldingen (‘poging tot zelfdoding’) en naar de registraties die zij vinden bij het zoeken op relevante trefwoorden in het registratiesysteem. Ook worden er soms casussen door collega’s aangedragen. Per registratie wordt bekeken of er vermoedelijk een (ggz)-hulpvraag is en of iemand al hulp krijgt van een andere instantie. Als dit laatste niet het geval is, dan gaan de ggz- en politiemedewerker samen op huisbezoek. Het betreft altijd minder dringende casussen, want in acute situaties handelt de politie direct.

Niet alle agenten blijken geschikt voor dit soort werkzaamheden. De politiemensen die betrokken zijn bij het programma vertellen dat je “er het type voor moet zijn”. “Je moet geduldig zijn en mensen willen helpen”, zegt een senior medewerker doelgroepen die een aantal aandachtsgebieden heeft, waaronder personen met verward gedrag. Vooral contact met mensen met psychiatrische stoornissen vraagt een zorgvuldige benadering. Meerdere politiemensen vertellen dat het belangrijk is dat je rustig bent en mensen serieus neemt. Een wijkagent zegt: “Mensen die gek zijn, zijn niet dom. In de verhalen die mensen vertellen zit een deel waarheid, niet alles is onzin.” Een andere wijkagent vertelt iets vergelijkbaars: “Soms is het nodig om even mee te gaan in een verhaal om contact te kunnen maken.” Het Politie-GGZ programma draagt bij aan meer kennis en bewustzijn binnen de politie, maar niet iedereen staat hiervoor open: “Een hoop collega’s zijn doeners, die pakken beet. En niet iedereen heeft empathie voor de doelgroep”. De medewerker doelgroepen vertelt dat de aanpak van politiemensen die “voor de actie gaan” soms botst met haar werkwijze: “Ik probeer altijd te onthouden: het is een patiënt en geen boef. Ik had laatst een conflict met een collega. Hij pakte een meisje van zeventien met een psychose hard aan. Ze zei hele lelijke, beledigende dingen, maar dat kwam door het ziektebeeld. Aan zo’n meisje moet je niet komen.”    

Mensen met psychiatrische stoornissen

Welke groepen komen veel voor in de E33-meldingen, wil ik van de politiemensen weten. Zij beginnen allemaal als eerste over mensen met psychiatrische stoornissen. Politiemensen krijgen te maken met mensen met psychiatrische problematiek die zelfstandig wonen en ambulante begeleiding hebben, maar ook met mensen die beschermd of begeleid wonen in een instelling. De groep is eigenlijk geen groep, want de mensen over wie het gaat zijn zeer verschillend. Zo vertelt de ggz-medewerker dat ze in het werk mensen met een psychose treffen die regelmatig ook een verslaving hebben en “ontregeld zijn in alles”. Zij noemt het voorbeeld van een achterdochtige man die doodsbang is om vermoord te worden en ’s nachts regelmatig gillend door zijn huis rent. Ook vertelt ze over mensen met waanstoornissen: “Die komen over het algemeen niet bij de huisarts of de crisisdienst, omdat zij redelijk normaal kunnen functioneren als de wanen alleen thuis spelen. Zo was er een vrouw die ervan overtuigd was dat er ’s nachts werd binnengedrongen in haar woning en in haar lichaam. Jarenlang wist niemand hiervan totdat een man aan de andere kant van het land vreemde, bedreigende mails van haar kreeg en dit bij de politie meldde. De vrouw bleek er zeker van te zijn dat de man de dader was.” Soms bellen mensen met een psychische stoornis zelf de politie, zoals een man die zelf telkens meldingen doet bij de politie en mensen op straat vreemde verhalen en theorieën vertelt.    

De meeste mensen met psychiatrische stoornissen doen niemand kwaad. Ze kunnen wel structureel aandacht van de politie vragen. “Je moet accepteren dat je van sommige mensen altijd last zult houden, dat er altijd meldingen zullen komen over deze mensen”, vertelt de medewerker doelgroepen. Ook de ggz-medewerker zegt dat regelmatig “het hoogst haalbare is om de situatie beheersbaar te maken, want het probleem oplossen is onmogelijk.” In dit soort gevallen houdt een wijkagent vaak contact  door zo nu en dan een praatje te maken. Als er dan incidenten zijn is het gemakkelijker om iemand op ongewenst gedrag aan te spreken.     

Mensen met een licht verstandelijke beperking en dementerenden

Als ik doorvraag over de groepen mensen die politiemensen vooral tegenkomen in de meldingen, noemen zij ook mensen met een licht verstandelijke beperking die verslaafd raken. De medewerker doelgroepen licht toe: “Die komen vaak met verkeerde mensen in aanraking, gaan middelen gebruiken en daardoor verward gedrag vertonen. Vaak kunnen ze niet goed voor zichzelf zorgen en hebben ze geen vangnet. Na een opname is er geen omgeving die voor ze kan zorgen en vervallen ze gemakkelijk in de oude leefgewoonten.” Sommige verslaafden bedelen op straat en kunnen daarbij dwingend en agressief zijn, wat leidt tot meldingen bij de politie. “Of je krijgt juist geen contact met ze”, zegt een wijkagent, “omdat ze zoveel hebben gebruikt dat ze in een andere sfeer zijn.”

Een andere groep die door politiemensen wordt genoemd zijn mensen met dementie, die steeds langer thuis wonen. Hoewel politiemensen veel met dementerenden te maken krijgen en meldingen over deze groep registeren als ‘overlast verward persoon’, benoemt één van hen dat de twee lastig met elkaar zijn te rijmen: “Dementerenden heb je ook veel. Maar dat zijn lieve oude mensjes, dat is een andere categorie. Daarom denk ik er ook niet aan. Ze passen eigenlijk niet onder verward gedrag.” Meldingen gaan vaak over tachtigplussers met dementie die de weg kwijt zijn en ronddwalen. Soms lopen deze mensen ’s nachts in hun ondergoed over straat. In de meeste gevallen wordt na een melding de huisarts ingeschakeld.

Huisbezoeken

Om te ervaren welke mensen en situaties de politie en ggz-medewerker binnen het Politie-GGZ programma tegenkomen, loop ik een dag mee. De operationeel brigadier en ggz-medewerker vertellen dat ze altijd onaangekondigd op huisbezoek gaan: “Dan kunnen mensen zich niet voorbereiden en treffen we de situatie aan zoals deze is.” Ze introduceren zichzelf als “politie en hulpverlening” en vertellen dat ze langskomen naar aanleiding van een melding, omdat ze zich “zorgen maken” en “graag willen horen hoe het gaat”. “We zeggen altijd hulpverlening en nooit ggz”, vertelt de ggz-medewerker. “Anders denken mensen meteen: ik ben niet gek! We proberen zo laagdrempelig mogelijk te zijn en vooral vragen te stellen. We benaderen mensen open, want een melding komt niet altijd overeen met de daadwerkelijke situatie. Het komt weleens voor dat iemand ten onrechte als verward is bestempeld.” Ze noemen het voorbeeld van een man die in het Nederlands moeilijk uit zijn woorden kwam en daardoor onsamenhangend overkwam, maar die in werkelijkheid opgelicht bleek te worden.

Vandaag zijn er drie meldingen die aanleiding geven voor een huisbezoek. Bij het eerste adres tref ik een situatie die ik helemaal niet had verwacht. Een verzorgde vrouw laat ons binnen in haar beautysalon waar het naar bloemen ruikt. Zij had ons verwacht, want bij het vorige huisbezoek was ze bezig met een klant en is er een nieuwe afspraak gemaakt. De vrouw zegt dat ze blij is dat we er zijn en begint meteen te vertellen. Ze heeft een jaar geleden een auto-ongeluk gehad en dat heeft een grote impact op haar leven. Ze heeft lichamelijke klachten en kan minder werken. Dit geeft financiële stress, want ze heeft haar eigen zaak. Ze vertelt dat ze door de therapie die ze sinds het ongeluk volgt haar eigen grenzen beter aangeeft en hierdoor regelmatig in conflict komt met haar familie. Haar behoeften botsen met de verwachtingen van haar familie. Na een van de conflicten hebben familieleden een melding gedaan bij de politie. Na een uitgebreid gesprek wordt de vrouw doorverwezen naar het wijkteam, dat haar in eerste instantie zal helpen om weer grip te krijgen op haar veranderde financiële situatie.

Voor het volgende huisbezoek stoppen we voor een portiekwoning in een smalle straat. De melding gaat over een vrouw die bij haar buurman probeerde binnen te dringen om etenswaren uit zijn koelkast te halen. Als we aanbellen bij het portiek wordt niet gereageerd, maar we kunnen wel naar binnen. We beklimmen vier trappen en bellen aan bij de voordeur. De jonge vrouw over wie melding is gedaan doet nu open. Zij reageert fel dat ze niet blij is met dit bezoek en weigert ons binnen te laten. Ze zegt dat ze geen hulp nodig heeft en het onprettig vindt dat drie mensen onaangekondigd in haar trappenhuis staan, waarvan één zelfs bewapend is. De ggz-medewerker doet haar best om toch een gesprek op gang te brengen en langzaam ontspant de vrouw enigszins. Ze vertelt dat ze niet opnieuw een uitkering gaat aanvragen omdat dit veel te lang duurt en op zoek is naar werk. Ze is nog steeds erg boos op de buurman, die de melding heeft gedaan: “Hij heeft ervoor gezorgd dat ik mijn uitkering kwijt ben.” Omdat de vrouw blijft volhouden dat ze geen hulp nodig heeft, vertrekken we na een kort gesprek. Het zou de ggz-medewerker en operationeel brigadier niet verbazen als de naam van deze vrouw opnieuw in de meldingen opduikt.         

Het laatste huisbezoek levert niets op. We bellen aan bij een gezin waarover vermoedens bestaan van “eergerelateerd geweld”, maar de deur wordt niet opengedaan. Met name over een dochter maken politie en hulpverlening zich zorgen. De dochter zou een aantal keer naar een vriendin “gevlucht” zijn. Bij dit gezin zijn verschillende hulpverleners betrokken geweest, maar die krijgen op dit moment moeilijk contact. Daarom een huisbezoek. De operationeel brigadier kleppert met de brievenbus en kijkt er nog even door naar binnen. Onverrichter zake stappen we weer in de politieauto. 

Mensen weten hulp zelf niet te vinden

Op het bureau vertellen de ggz-medewerker en de operationeel brigadier me dat “95 procent” van de mensen positief reageert op een huisbezoek. Volgens de operationeel brigadier zijn mensen soms positief verrast dat de politie dit soort dingen doet en vinden ze het meestal “fijn om hun verhaal kwijt te kunnen”. De ggz-medewerker zegt dat de meeste mensen wel hulp willen, maar dit niet durven te vragen of het niet weten te vinden. De politiemensen die ik spreek bevestigen dit. Door mensen hulp aan te bieden, kunnen ze een verschil maken en daardoor veel “voldoening” halen uit het werk. De medewerker doelgroepen bij de politie vertelt over een casus die haar is bijgebleven: “Een oudere man leefde als een soort kluizenaar. Hij had jarenlang zijn huis niet schoongemaakt en toen we binnenkwamen was dat direct zichtbaar. Hij had een lange baard en overal hing spinrag tot aan de vloer. De man bleek hoogopgeleid en welbespraakt. Hij had vroeger alles, maar raakte door een overlijden in de knoop. Iedere dag ging hij de deur uit om boodschappen te doen, maar geen van de buren wist dat hij zo leefde. Nadat het cleanteam zijn woning grondig had schoongemaakt, zei hij: ‘je hebt mijn leven veranderd’.” 

Stereotype

De verhalen en vooral de huisbezoeken confronteren mij met een hardnekkig stereotype van personen met verward gedrag. Hoewel ik me heb ingelezen en weet dat de mensen en situaties in de politiemeldingen zeer divers zijn, komt bij mij direct het beeld op van een wat oudere man met een onverzorgd uiterlijk. Iemand die zich op straat opvallend gedraagt, door in zichzelf te praten of ergens tegenaan te schoppen en contact vermijdt. Het beeldmateriaal bij publicaties over mensen met ‘verward gedrag’ bevestigt dit stereotype regelmatig. Zo bevat de recente publicatie Overlast voorkomen in de wijk van Platform 31 voornamelijk foto’s van oudere, onverzorgd uitziende mannen.

Maar het stereotype is slechts een klein deel van het verhaal. E33-meldingen bij de politie gaan over uiteenlopende mensen en situaties, waarin sprake is van gedrag dat melders of politiemensen niet begrijpen. Mensen met psychiatrische stoornissen krijgen in de media en in de verhalen van politiemensen de meeste aandacht, maar slechts een deel van de meldingen gaat over deze groep. Mogelijk speelt het een rol dat verhalen over mensen met een stoornis het meest tot de verbeelding spreken, door de ongrijpbaarheid van wat er zich in hun hoofd afspeelt. Dit kan fascineren én voor angst zorgen. Mensen met dementie komen ook veel in de meldingen voor en roepen totaal andere associaties op. Mensen met een licht verstandelijke beperking zitten daar ergens tussenin. De twee vrouwen die ik tijdens de huisbezoeken trof staan ver af van het stereotype.

Zonder oordeel

Het verbaast me dat zoveel mensen positief reageren op een huisbezoek. Ik had meer weerstand verwacht. Wat zou ik zelf doen als er onaangekondigd een politie- en ggz-medewerker voor mijn deur staan? De openheid van de mensen heeft waarschijnlijk ook te maken met de manier waarop ze benaderd worden. De medewerkers van politie en ggz zijn empathisch en nemen mensen serieus. Binnen het Politie-GGZ programma is het mogelijk om de tijd voor mensen te nemen en rustig het gesprek aan te gaan. De politie registreert E33-meldingen en bestempelt mensen hiermee als ‘verward persoon’, maar doet binnen het programma vervolgens weer een stapje terug. De politiemensen die ik heb gesproken lijken eigenlijk uit te gaan van onbegrepen gedrag. Zij creëren ruimte om het oordeel ‘verward gedrag’ te heroverwegen en mensen te zien die mogelijk een hulpvraag hebben.

Bibliografie

  • Bij, Koen van der, Lisanne van Eeden, Susan van Klaveren, Chretien Mommers, Hanneke Nagtzaam (2018). Overlast voorkomen in de wijk. Den Haag: Platform 31.
  • Hoof, Frank van (2016). Waarom we moeten stoppen met de term ‘verwarde personen’. Online artikel: Trimbos-instituut.
  • Koekkoek, Bauke (2016). Verward in Nederland. Hoe we omgaan met mensen met psychische stoornissen. Houten: Uitgeverij LannooCampus.
  • Kuiper, Martin (2019). Incidenten verwarde mensen verdubbeld. Amsterdam: NRC.
  • Kuppens, Jos, Anton van Wijk, Tom van Ham en Donald Jager (2016). Stijging meldingen verwarde personen in de regio Rotterdam. Een onderzoek naar onderbouwde verklaringen en wenselijke oplossingen. Arnhem: Bureau Beke.
  • Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (2016). Position paper ‘Verwarde Personen’. Online publicatie.
  • Planije, Michel en Frank van Hoof (2016). Factsheet ‘Verwarde personen’ of ‘mensen met een  acute zorgnood’? Utrecht: Trimbos-instituut.
  • Politie (2019). Aantal incidenten personen met verward gedrag blijft stijgen. Online artikel.
  • Witte, Rob en Mariska Jung (2018). Diversiteit aan de Maas. Rotterdam: IDEM Rotterdam.

Illustratie: Ez Silva/ www.ezsilva.com/